Part of Smart Yellow Suite

WGK014737
Wijziging Rijnvaartpolitiereglement 1995 ter implementatie CCR-besluiten

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Infrastructuur en Waterstaat
Datum uitgave 13 juli 2023
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Besluit tot wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, houdende de implementatie van de resoluties 2017-I, 2019-II, 2020-I, 2020-II, 2021-I, 2021-II en 2022-II van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de correctie van een enkele onvolkomenheid

Documenten

stb-2023-314 (PDF)

Besluit van 19 september 2023 tot wijziging van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, houdende de implementatie van de resoluties 2017-I, 2019-II, 2020-I, 2020-II, 2021-I, 2021-II en 2022-II van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de correctie van een enkele onvolkomenheid

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 3 juli 2023, nr. IenW/BSK-165730, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijvaartakte, de resoluties van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 31 mei 2017 (protocol 2017-I-12), 4 december 2019 (protocollen 2019-II-16 en 17), 4 juni 2020 (protocollen 2020-I-12 en 13), 2 juni 2021 (protocollen 2021-I-10 t/m 12), 9 december 2021 (protocollen 2021-II-14 t/m 17) en 8 december 2022 (protocollen 2022-II-10 t/m 15) en de artikelen 4, eerste lid, onderdelen a, b en e, tweede lid, onderdeel b, 19 en 22 van de Scheepvaartverkeerswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2023, nr. W17.23.00163/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 11 september2023, nr. IenW/BSK-227582, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rijnvaartpolitiereglement 1995 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.01 wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 1.02 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Een schip alsmede een drijvend voorwerp moeten zijn gesteld onder het gezag van een persoon die de daartoe vereiste bekwaamheid bezit. Deze persoon wordt hierna aangeduid als «schipper».De schipper wordt geacht deze bekwaamheid te hebben, indien hij houder is van een overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldig kwalificatiecertificaat schipper voor het schip dat hij voert. Een schipper die een riviergedeelte bevaart als bedoeld in artikel 13.03 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, moet bovendien de overeenkomstig dit reglement hiervoor vereiste specifieke vergunning bezitten.Indien overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn meerdere schippers voor het schip voorgeschreven zijn, moet uitsluitend de schipper die het gezag over het schip voert, beschikken over de specifieke vergunning als bedoeld in artikel 13.03 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn.
C

Artikel 1.03, vierde lid, komt te luiden:

4.
De dienstdoende leden van de minimumbemanning in de zin van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn mogen in hun functioneren niet worden belemmerd door oververmoeidheid of de gevolgen van het gebruik van alcohol, medicijnen of drugs, dan wel door enige andere oorzaak.Indien zij een alcoholconcentratie in het bloed hebben van 0,5 ‰ of meer, dan wel een hoeveelheid alcohol in het lichaam hebben die een dienovereenkomstige alcoholconcentratie in het bloed dan wel een daarmee overeenkomende alcoholconcentratie in uitgeademde lucht oplevert, is het de dienstdoende leden van de minimumbemanning verboden hun dienst te verrichten.De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de andere personen aan boord die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van het schip bepalen.
D

In artikel 1.08 worden na het vierde lid twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

5.
Indien de krachtens artikel 14.02, vierde lid, van ES-TRIN vereiste relingen neerklapbaar of wegneembaar zijn, mogen zij uitsluitend bij stilliggende schepen geopend of gedeeltelijk weggenomen worden en uitsluitend bij de volgende bedrijfsomstandigheden:
  1. voor het van of aan boord gaan op de hiertoe voorziene plaatsen,
  2. bij het gebruik van een slingergiek in zijn slingerbereik,
  3. bij het los- of vastmaken van de trossen bij bolders,
  4. bij schepen die aan een verticale oever liggen, aan de oeverkant, indien er geen gevaar is van het schip te vallen,
  5. bij schepen die boord aan boord liggen, op de plaatsen waar zij zich aanraken, indien er geen gevaar is van het schip te vallen, dan wel
  6. wanneer de los- en laadwerkzaamheden of bouwwerkzaamheden uitzonderlijk belemmerd worden.
Indien bedrijfsomstandigheden overeenkomstig de eerst volzin niet meer aanwezig zijn, moeten de relingen onmiddellijk opnieuw worden gesloten of teruggeplaatst.
6.
De bemanningsleden en de andere personen aan boord moeten reddingsvesten overeenkomstig artikel 13.08, tweede lid, van ES-TRIN dragen:
  1. bij het van of aan boord gaan, voor zover er gevaar voor het in het water vallen bestaat,
  2. bij het verblijven in de bijboot,
  3. bij werkzaamheden buiten boord, dan wel
  4. bij verblijf en werkzaamheden aan dek en in het gangboord, indien verschansingen van ten minste 90 cm hoogte niet aanwezig of relingen als bedoeld in het vijfde lid niet doorlopend zijn geplaatst.
De werkzaamheden buiten boord mogen uitsluitend bij stilliggende schepen worden uitgevoerd en uitsluitend indien van de overige scheepvaart geen gevaar te verwachten valt.
E

Artikel 1.09, vijfde lid, komt te luiden:

5.
Op ieder snel schip moet tijdens de vaart het roer worden bediend door een persoon die houder is van een overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldig kwalificatiecertificaat schipper, de specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar en in voorkomend geval een specifieke vergunning die wordt vereist voor het varen op Rijngedeelten die zijn ingedeeld als trajecten met specifieke risico’s.Een tweede persoon die eveneens houder is van een kwalificatiecertificaat schipper en de vereiste specifieke vergunningen als bedoeld in de eerste volzin, moet zich in de stuurhut bevinden, behalve tijdens het aanleggen en afvaren, in de sluizen of in de voorhavens van de sluizen.
F

Artikel 1.10 komt te luiden:

Artikel 1.10. Scheepsbescheiden en andere documenten aan boord
1.
Aan boord van een schip moeten de in bijlage 13 bij dit reglement bedoelde scheepsbescheiden en andere documenten, voor zover deze door de daartoe gestelde bijzondere bepalingen voorgeschreven worden, aanwezig zijn. Zij moeten op verzoek aan de ambtenaren van de bevoegde autoriteit worden overhandigd.
2.
Sommige van de in bijlage 13 bij dit reglement bedoelde scheepsbescheiden en andere documenten kunnen, overeenkomstig de in bijlage 13 bij dit reglement vastgestelde voorwaarden, ter beschikking worden gesteld in de vorm van een exemplaar dat in elektronisch formaat op ieder moment geraadpleegd kan worden.
G

Na artikel 1.10 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10a. Uitzonderingen voor bepaalde vaartuigen met betrekking tot scheepsbescheiden en andere documenten aan boord
1.
In afwijking van artikel 1.10 hoeven de scheepsbescheiden conform Bijlage 13, nummers 1.1, 1.2 en 1.3 van dit reglement niet aanwezig te zijn aan boord van duwbakken waarop een metalen plaat overeenkomstig het volgende model is aangebracht:UNIEK EUROPEES SCHEEPSIDENTIFICATIENUMMER: ....................... – RCERTIFICAAT VAN ONDERZOEK
  1. NUMMER: ................................................................................................
  2. COMMISSIE VAN DESKUNDIGEN: ........................................................
  3. GELDIG TOT: ...........................................................................................
waarbij uit een hoofdletter R, aangebracht achter het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer), blijkt dat er een verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart is afgegeven.De gevraagde gegevens moeten, in goed leesbare letters met een hoogte van ten minste 6 mm, ingehakt of ingeslagen zijn.De metalen plaat moet een hoogte van ten minste 60 mm en een lengte van ten minste 120 mm hebben. Zij moet op het achterschip aan stuurboordzijde op een goed zichtbare plaats zijn bevestigd.De overeenstemming tussen de gegevens op de plaat, met uitzondering van de letter R, met die in het certificaat van onderzoek van de duwbak moet worden bevestigd door een Commissie van Deskundigen door middel van het aanbrengen op de plaat van een stempel.De in bijlage 13, lid 1.1, 1.2 en 1.3 van dit reglement genoemde bescheiden moeten dan worden bewaard door de eigenaar van de duwbak.De aanwezigheid van de in bijlage 13, lid 5.4 van dit reglement bedoelde bescheiden is evenwel niet vereist, wanneer op de metalen plaat tevens het nummer van de typegoedkeuring van de motoren wordt vermeld.
2.
Op schepen bestemd voor bouwwerkzaamheden, bedoeld in artikel 1.01, lid 1.24 van ES-TRIN, waar een stuurhut of een woning ontbreekt, is de aanwezigheid van de in bijlage 13, lid 1.1, 1.2 en 1.3 van dit reglement bedoelde bescheiden niet vereist. Deze bescheiden moeten echter in ieder geval steeds in de nabijheid van de bouwwerkzaamheden voorhanden zijn. Op schepen bestemd voor bouwwerkzaamheden moet een door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring betreffende de duur en de geografische begrenzing van de bouwwerkzaamheden, waar het schip mag worden gebruikt, aanwezig zijn.
3.
De verplichting een vaartijdenboek aan boord te hebben zoals bedoeld in bijlage 13, lid 2.2 van dit reglement, geldt niet voor sleep- en duwboten die uitsluitend in havens verkeren, noch voor duwbakken, overheidsvaartuigen en pleziervaartuigen zonder bemanning.
H

Artikel 1.11 komt te luiden:

Artikel 1.11. Rijnvaartpolitiereglement 1995 en het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart aan boord
1.
Aan boord van een schip, met uitzondering van een klein schip en een duwbak, moet een bijgewerkt exemplaar van dit reglement, met inbegrip van de op grond van artikel 1.22a uitgevaardigde voorschriften, aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden, is eveneens toegestaan.
2.
Aan boord van een schip dat overeenkomstig artikel 4.05 is uitgerust met een scheepsstation, moet een exemplaar van het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart, Algemeen deel en Regionaal deel Rijn/Moezel, aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden, is eveneens toegestaan.
I

In artikel 1.22a, onder b, wordt «waardoor» vervangen door «waarbij».

J

Na artikel 1.25 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1.26. Ontheffing van dit reglement voor een schip waarop taken van de bemanning worden geautomatiseerd of een schip dat op afstand wordt bestuurd
1.
De bevoegde autoriteit kan, bij wijze van proef en voor een beperkte tijdsduur, op grond van een aanbeveling van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart ontheffing van dit reglement verlenen voor een schip waarop taken van de bemanning worden geautomatiseerd of voor een schip dat op afstand wordt bestuurd.
2.
Deze aanbeveling legt de minimumeisen vast om te waarborgen dat het schip:
  1. geen afbreuk doet aan de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer,
  2. beschikt over een veiligheidsniveau dat gelijkwaardig is aan dat van de andere schepen die op de Rijn varen.
De bevoegde autoriteit kan aanvullende eisen stellen in de ontheffing.
3.
De bevoegde autoriteit vermeldt de ontheffingen als bedoeld in het eerste lid en de eisen als bedoeld in het tweede lid in het certificaat van onderzoek van het schip of in het overeenkomstig het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn als gelijkwaardig erkende certificaat.
K

Artikel 2.01 wordt als volgt gewijzigd:

  1. het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer), dat uit acht Arabische cijfers bestaat, waarbij de eerste drie cijfers het land en de instelling, die dat uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) heeft toegekend, aanduiden. Dit kenteken behoeft slechts te worden gevoerd door schepen waaraan een uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) is toegekend. Het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) wordt aangebracht op de wijze als bepaald in onderdeel a.
3.
De kentekens overeenkomstig het eerste en tweede lid moeten zijn aangebracht in goed leesbare en onuitwisbare Latijnse letters en Arabische cijfers. De hoogte van de tekens voor de naam en het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) moet ten minste 20 cm en voor de overige aanduidingen ten minste 15 cm bedragen.De breedte van de tekens en de stamdikte moeten in goede verhouding tot de hoogte staan. De tekens moeten in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond worden aangebracht.
L

Artikel 2.05, eerste lid, komt te luiden:

1.
Een scheepsanker moet van onuitwisbare kentekens zijn voorzien. Deze moeten ten minste bestaan uit het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) van het schip.
M

Artikel 3.02 komt te luiden:

Artikel 3.02. Lichten
1.
Voor zover niet anders bepaald, moeten de lichten naar alle zijden uitstralen en ononderbroken licht van gelijkmatige sterkte geven.
2.
Navigatielantaarns, evenals hun behuizing en toebehoren, moeten voldoen aan de eisen van artikel 7.05, eerste lid, van ES-TRIN.
3.
De lichten moeten voor wat betreft hun horizontale uitstraling, kleur en sterkte voldoen aan de eisen van het onderhavige reglement.
4.
De nachtverlichting van stilliggende schepen die niet zijn uitgerust met een motor hoeft niet aan het gestelde in het tweede lid en het derde lid te voldoen. Bij goed zicht en tegen een donkere achtergrond dient de zichtbaarheid daarvan echter ongeveer 1000 m te bedragen.
N

In artikel 3.25, eerste lid, aanhef, wordt «de rivier» vervangen door «het vaarwater».

O

Artikel 3.28 wordt als volgt gewijzigd:

P

Artikel 4.05 komt te luiden:

Artikel 4.05. Marifoon
1.
Ieder scheepsstation aan boord van een schip of een drijvende inrichting moet zijn uitgerust en worden gebruikt in overeenstemming met de bepalingen van het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart.
2.
Bij marifoonverkeer tussen scheepsstations moet de taal van het land worden gebruikt waar zich het scheepsstation bevindt waarmee het gesprek wordt aangevangen. Bij marifoonverkeer tussen een scheepsstation en een walstation moet de taal van het land worden gebruikt waar zich het walstation bevindt. In geval van communicatieproblemen bij marifoonverkeer tussen scheepsstations of tussen scheepsstations en walstations moet de Duitse taal worden gebruikt.
3.
De kanalen van de marifooninstallatie bestemd voor het openbaar verkeer, het marifoonverkeer schip-schip, de nautische informatie en het marifoonverkeer schip-havenautoriteiten, mogen slechts worden gebruikt voor mededelingen die zijn voorgeschreven of toegelaten in dit Reglement of zijn toegelaten krachtens het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart.
4.
Een motorschip, met uitzondering van een klein schip, mag slechts varen indien het is uitgerust met een marifooninstallatie die naar behoren functioneert en geschikt is voor het marifoonverkeer schip-schip, de nautische informatie en het marifoonverkeer schip-havenautoriteiten. Met deze marifooninstallatie moet gelijktijdig op twee kanalen kunnen worden uitgeluisterd.
5.
Een varend motorschip, met uitzondering van een klein schip, moet de marifooninstallatie op ontvangst hebben ingeschakeld op het voor het marifoonverkeer schip-schip toegewezen kanaal, tenzij in geval van bijzondere met redenen omklede omstandigheden op een ander kanaal uitgeluisterd moet worden, en moet op de voor het marifoonverkeer schip-schip en de nautische informatie toegewezen kanalen de voor de veiligheid van de scheepvaart noodzakelijke inlichtingen geven. De marifooninstallatie moet de kanalen voor het marifoonverkeer schip-schip en de nautische informatie gelijktijdig op ontvangst hebben ingeschakeld.
6.
Teken B.11 in bijlage 7 wijst op een door de bevoegde autoriteit opgelegde verplichting dat gebruik moet worden gemaakt van de marifoon.
Q

Artikel 4.06, eerste lid, komt te luiden:

1.
Een schip mag slechts gebruik maken van radar indien:
  1. het is uitgerust met een radarinstallatie en een aanwijzer van de snelheid van de draaiing van het schip overeenkomstig artikel 7.06, eerste lid, van ES-TRIN. Dit is ook van toepassing op Inland ECDIS-apparaten die gebruik kunnen maken van Inland ECDIS met geïntegreerd radarbeeld voor het voeren van het schip (navigatiemodus). De apparatuur moet goed functioneren en van een type zijn dat voor de Rijn is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van één van de Rijnoeverstaten of van België. Een niet vrij-varende veerpont behoeft echter niet te zijn uitgerust met een aanwijzer van de snelheid van draaiing; en
  2. zich aan boord een persoon bevindt die houder is van de overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldige specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar. Bij goed zicht mag echter van radar gebruik worden gemaakt teneinde hiermede te oefenen, ook zonder dat zich een zodanig persoon aan boord bevindt.
R

Artikel 4.07 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Schepen die met een Inland AIS-apparaat moeten zijn uitgerust, uitgezonderd veerponten, dienen aanvullend te zijn uitgerust met een Inland ECDIS-apparaat in de informatiemodus of een daarmee vergelijkbaar apparaat voor de weergave van elektronische binnenvaartkaarten dat met het Inland AIS-apparaat moet zijn verbonden en dienen dit samen met een actuele elektronische binnenvaartkaart te gebruiken. Het Inland ECDIS-apparaat in de informatiemodus moet voldoen aan de bepalingen van deel I van ES-RIS. Het vergelijkbare apparaat voor de weergave van elektronische kaarten en de elektronische binnenvaartkaart moeten voldoen aan de Minimumeisen voor apparaten voor de weergave van elektronische binnenvaartkaarten met het oog op het gebruik van Inland AIS-gegevens aan boord van schepen (Besluit 2021-I-11).
S

In artikel 6.02a, vijfde lid, vervalt «het vaarwater».

T

In artikel 6.16, eerste lid, wordt «een hoofdvaarwater» vervangen door «een hoofdvaarweg».

U

Artikel 6.32, eerste lid, komt te luiden:

1.
Een schip mag slechts op radar varen indien een persoon die houder is van een overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldig kwalificatiecertificaat schipper, alsmede van de specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar en in voorkomend geval een specifieke vergunning die wordt vereist voor het varen op Rijngedeelten die zijn ingedeeld als trajecten met specifieke risico’s, en een tweede persoon die met deze wijze van varen voldoende op de hoogte is, zich voortdurend in de stuurhut bevinden.Indien in het certificaat van onderzoek is aangetekend dat het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar, hoeft de tweede persoon zich niet voortdurend in de stuurhut te bevinden.
V

Artikel 7.01 wordt als volgt gewijzigd:

5.
Het van of aan boord gaan mag uitsluitend via veilige wegen gebeuren. Indien geschikte voorzieningen aan de wal aanwezig zijn mogen geen andere voorzieningen worden gebruikt. Indien er een afstand tussen het schip en de wal is, moeten loopplanken als bedoeld in artikel 13.02, derde lid, onderdeel d, van ES-TRIN zijn uitgelegd en op veilige wijze zijn bevestigd; de relingen van de loopplanken moeten zijn geplaatst.Indien de bijboot voor het van of aan boord gaan wordt gebruikt, met een hoogteverschil tussen de bijboot en het dek, moet een geschikte, veilige voorziening aanwezig zijn voor het aan of van boord gaan.
W

Artikel 7.08, tweede lid, komt te luiden:

2.
De ter zake kundige bewaking wordt verzekerd door een bemanningslid dat
  1. bij schepen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houder is van een kwalificatiecertificaat overeenkomstig artikel 15.02 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn,
  2. bij schepen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, houder is van een verklaring van deskundigen overeenkomstig artikel 14.01 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn.
X

In artikel 9.12, tweede lid, wordt «waterwegen» vervangen door «vaarwegen».

Y

In artikel 9.13, tweede lid, wordt «waterwegen» vervangen door «vaarwegen».

Z

Artikel 10.01, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  1. onverminderd artikel 6.20 mag een schip ten opzichte van de oever niet sneller varen dan 20 km per uur, met uitzondering van de afvaart in het gebergtegedeelte tussen Bingen (km 528,50) en St. Goar (km 556,00), waar de maximale snelheid van het schip ten opzichte van de oever niet meer mag bedragen dan 24 km per uur;
AA

Artikel 11.01 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Een schip met een lengte van meer dan 110 m mag slechts varen, wanneer zich aan boord een persoon bevindt, die houder is van de overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldige specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar.
AB

Artikel 12.01 komt te luiden:

Artikel 12.01. Meldplicht
1.
De schipper van de volgende schepen en samenstellen moet zich, alvorens de in het derde lid bedoelde riviergedeelten binnen te varen, elektronisch melden overeenkomstig de bepalingen van deel IV van ES-RIS:
  1. schip dat goederen vervoert waarop het ADN van toepassing is;
  2. tankschepen, met uitzondering van bunkerschepen en bilgeboten zoals gedefinieerd onder 1.2.1 van het reglement dat als bijlage bij het ADN is gevoegd;
  3. schip dat containers vervoert;
  4. schip met een lengte van meer dan 110 m;
  5. hotelschip;
  6. zeeschip;
  7. schip dat een LNG-installatie aan boord heeft;
  8. bijzonder transport als bedoeld in artikel 1.21.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde aanmelding moeten worden vermeld:
  1. naam van het schip, bij samenstellen van alle schepen van het samenstel;
  2. uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) en IMO-nummer voor zeeschepen van het schip, bij samenstellen van alle schepen van het samenstel;
  3. type vaartuig of samenstel, bij samenstellen type vaartuig voor alle schepen overeenkomstig de in het eerste lid genoemde berichten;
  4. laadvermogen van het schip, bij samenstellen van alle schepen van het samenstel;
  5. lengte en breedte van het schip, bij samenstellen lengte en breedte van het samenstel en van alle schepen van het samenstel;
  6. aanwezigheid van een LNG-installatie aan boord;
  7. voor een schip dat goederen vervoert waarop het ADN van toepassing is:
    1. de VN-nummers of de nummers van de gevaarlijke goederen;
    2. de officiële benaming voor het vervoer van de gevaarlijke goederen;
    3. de klasse, de classificatiecode en eventueel de verpakkingsgroep van de gevaarlijke goederen;
    4. de totale hoeveelheid van de gevaarlijke goederen, waarop deze gegevens betrekking hebben;
    5. het aantal blauwe lichten/kegels;
  8. voor een schip dat goederen vervoert waarop het ADN niet van toepassing is en die niet in containers worden vervoerd: soort en hoeveelheid lading;
  9. aantal containers aan boord naar grootte en beladingstoestand (beladen of onbeladen) en de respectievelijke plaats van containers overeenkomstig het stuwplan en containertype;
  10. containernummer van de containers met gevaarlijke goederen;
  11. totaal aantal personen aan boord en voor zover van toepassing het aantal passagiers;
  12. positie, vaarrichting;
  13. diepgang, indien de bevoegde autoriteit hierom vraagt;
  14. route met opgave van de vertrek- en bestemmingshaven;
  15. haven waar is geladen;
  16. haven waar wordt gelost.
3.
De riviergedeelten bedoeld in het bovenvermelde eerste lid, die worden aangeduid door het teken B.11 met het onderbord «Meldplicht» zijn de volgende:
  1. van Bazel (Mittlere Rheinbrücke, km 166,53) tot Gorinchem (km 952,50); en
  2. van Pannerden (km 867,50) tot Krimpen aan de Lek (km 989,20).
4.
Indien het schip zijn reis in een van de in het derde lid genoemde riviergedeelten gedurende meer dan twee uur onderbreekt, moet de schipper het begin en het einde van deze onderbreking elektronisch melden.
5.
De in het tweede lid, onderdeel a en c bedoelde gegevens moeten eveneens per marifoon op het aangegeven kanaal worden verstrekt bij het passeren van de sluizen en van de meldplaatsen die door het teken B.11 zijn aangeduid. In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, moet de schipper het type schip of samenstel melden overeenkomstig bijlage 12.
6.
De in het tweede lid bedoelde gegevens, met uitzondering van die genoemd onder l en m, mogen ook vanaf een andere plaats of door een andere persoon elektronisch aan de bevoegde autoriteit worden medegedeeld.In ieder geval moet de schipper zich per marifoon melden op het daarvoor aangegeven kanaal op het moment dat hij met zijn schip of samenstel het riviergedeelte waarvoor de meldplicht geldt, binnenvaart of verlaat.
7.
Indien de in het tweede lid bedoelde gegevens tijdens het bevaren van het riviergedeelte waarvoor de meldplicht geldt, worden gewijzigd, moet dit de bevoegde autoriteit onmiddellijk elektronisch worden meegedeeld.
8.
Indien de reis is beëindigd, dient te schipper dit zo snel mogelijk elektronisch te melden.
9.
De bevoegde autoriteit kan:
  1. voor bunkerschepen en bilgeboten zoals gedefinieerd onder 1.2.1 van het reglement dat als bijlage bij het ADN is gevoegd, evenals voor dagtochtschepen een meldplicht vaststellen en wat deze inhoudt;
  2. bij afgifte van een bijzondere vergunning voor bijzondere transporten zoals bepaald in artikel 1.21 een uitzondering op de meldplicht zoals bedoeld in het eerste lid toestaan.
AC

In artikel 12.02, vierde lid, onderdeel d, wordt de afbeelding bij figuur 4 vervangen door de volgende afbeelding:

AD

De artikelen 14.11 en 14.12 komen als volgt te luiden:

Artikel 14.11. Overnachtingshavens Boven-Rijn, Waal en Lek
1.
In de overnachtingshavens te Spijk (km 859,80), Lobith (km 863,40), IJzendoorn (km 907,80), Haaften (km 936,00) en Bergambacht (km 976,90), is het zonder toestemming van de bevoegde autoriteit, verboden:
  1. schepen te laden of te lossen en in Bergambacht bovendien te bunkeren;
  2. goederen of andere voorwerpen op de oever of op een aanlegsteiger te plaatsen;
  3. tanks te ontgassen;
  4. passagiers aan boord te nemen of aan de wal te zetten;
  5. met drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen in te varen;
  6. in te varen met schepen die verplicht zijn de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede of derde lid te voeren;
  7. langer dan 3 x 24 uur aaneengesloten ligplaats te nemen op de openbare ligplaatsen;
  8. na het verlaten van de haven binnen twaalf uren opnieuw ligplaats te nemen in dezelfde overnachtingshaven;
  9. met het achterschip naar de wal ligplaats te nemen;
  10. met samenstellen langer dan 135 m aan de aanlegsteigers, en in Bergambacht aan de aanlegplaatsen, af te meren.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, is het in de overnachtingshaven te Spijk toegestaan in te varen met schepen die verplicht zijn de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede lid te voeren.
3.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, is het in de overnachtingshaven te Spijk toegestaan met het achterschip naar de wal ligplaats te nemen aan steiger 10.
4.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel j, is het in de overnachtingshaven te Spijk toegestaan met samenstellen langer dan 135 m aan steiger 10 af te meren.
5.
De schipper moet zowel het innemen van de ligplaats in de overnachtingshaven als het vertrek daaruit onmiddellijk melden aan de verkeerspost Nijmegen (overnachtingshavens Spijk en Lobith), Tiel (overnachtingshavens IJzendoorn en Haaften) of Dordrecht (overnachtingshaven Bergambacht).
6.
De bevoegde autoriteit kan aanwijzingen geven waarbij dit artikel wordt aangevuld, dan wel daarvan wordt afgeweken.
Artikel 14.12. Vluchthaven te Emmerich
1.
In de vluchthaven te Emmerich (km 851,78) is het zonder toestemming van de bevoegde autoriteit verboden:
  1. met drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen in te varen;
  2. in te varen met schepen die verplicht zijn de tekens bedoeld in artikel 3.14, eerste, tweede of derde lid, te voeren;
  3. langer dan 3 x 24 uur aaneengesloten ligplaats te nemen;
  4. na het verlaten van de haven binnen twaalf uren opnieuw ligplaats te nemen in dezelfde haven;
  5. ligplaats te nemen met een bak die is gescheiden van een samenstel.
2.
De bevoegde autoriteit kan aanwijzingen geven waarbij dit artikel wordt aangevuld, dan wel daarvan wordt afgeweken.
AE

Bijlage 7 wordt als volgt gewijzigd:

AF

Bijlage 8 wordt als volgt gewijzigd:

AG

Bijlage 11, onder 2, komt te luiden:

AH

Na bijlage 12 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

Artikel 1.10. Scheepsbescheiden en andere documenten aan boord

Artikel 1.10a. Uitzonderingen voor bepaalde vaartuigen met betrekking tot scheepsbescheiden en andere documenten aan boord

Artikel 1.11. Rijnvaartpolitiereglement 1995 en het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart aan boord

Artikel 1.26. Ontheffing van dit reglement voor een schip waarop taken van de bemanning worden geautomatiseerd of een schip dat op afstand wordt bestuurd

Artikel 3.02. Lichten

Artikel 4.05. Marifoon

Artikel 12.01. Meldplicht

Artikel 14.11. Overnachtingshavens Boven-Rijn, Waal en Lek

Artikel 14.12. Vluchthaven te Emmerich

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdelen Z, AA, tweede lid, en AD, dat in werking treedt op 1 december 2023.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.