Wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing te versterken, meer ruimte te geven aan waterschappen om beter in te spelen op klimaatadaptatie, de energietransitie en de circulaire economie, en enkele knelpunten in de waterschapsheffingen op te lossen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:
De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van stedelijk afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet en de zorg voor het zuiveren van stedelijk afvalwater dat wordt afgevoerd op een systeem als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer dat wordt beheerd door of namens het waterschap.B
In artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, wordt «artikel 116, onder c» vervangen door «artikel 116».
C
Artikel 116 komt te luiden:
Artikel 116
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:D
Aan artikel 117 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3.
Voorts kan de opbrengst van de watersysteemheffing tevens worden besteed aan de bekostiging van maatregelen voor het opwekken van hernieuwbare energie ter compensatie van de uitstoot van broeikasgassen, die vrijkomen als gevolg van de zorg voor het watersysteem en die in redelijkheid niet te vermijden zijn. De hoeveelheid op te wekken hernieuwbare energie mag niet hoger zijn dan tweemaal het primaire energiegebruik van het betreffende waterschap benodigd voor de zorg voor het watersysteem.4.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop het primaire energiegebruik wordt bepaald.E
Artikel 118 wordt als volgt gewijzigd:
F
Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:
G
Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:
4.
Het kostendeel voor de categorie, bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdeel b, wordt vastgesteld in procenten volgens de formule:0,0029317*(A0,7414854)waarbij A staat voor het aantal hectaren ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap.5.
Het kostendeel voor de categorie, bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdeel c, wordt vastgesteld in procenten volgens de formule:0,0000224*(B1,1938609)waarbij B staat voor het aantal hectaren natuurterrein per 1000 inwoners in het gebied van het waterschap.6.
Het kostendeel voor de categorie, bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdeel d, is het kostendeel uitgedrukt in procenten dat resteert na bepaling van de kostendelen van de categorieën, bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdelen a tot en met c.7.
Het algemeen bestuur kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde kostendelen aan de hand van gebiedskenmerken van het waterschap verhogen of verlagen met maximaal:- 30% per kostendeel bij verordening als bedoeld in het eerste lid; of
- 50% per kostendeel, volgens percentages die bij algemene maatregel van bestuur per gebiedskenmerk kunnen worden vastgesteld.
9.
De voordracht voor een krachtens het zevende lid, onderdeel b, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten Generaal is overgelegd.H
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
- ter zake van gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdeel d: de waarde die voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar, waarbij het tarief wordt gesteld op een percentage van de waarde dat voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen verschilt.
2.
Bij het bepalen van het tarief voor gebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, eerste lid, onderdeel d, is de verhouding tussen het percentage van de waarde van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en het percentage van de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen gelijk aan de verhouding tussen de waardeontwikkeling van onroerende zaken gelegen in het waterschap die in hoofdzaak tot woning dienen en de waardeontwikkeling van onroerende zaken in het waterschap die niet in hoofdzaak tot woning dienen ten opzichte van de waarde twee jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van dit lid.I
Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:
- maximaal 100% hoger vaststellen voor ongebouwde onroerende zaken die zijn gelegen in een bepaald gedeelte van het gebied van het waterschap waarin door of vanwege het algemeen bestuur van het waterschap een wateraanvoerproject tot stand wordt of is gebracht.
5.
Het algemeen bestuur geeft pas toepassing aan het derde lid, onderdeel c, nadat:- door tenminste één belanghebbende een verzoek is ingediend voor een wateraanvoerproject;
- de potentiële heffingplichtigen in de gelegenheid zijn gesteld binnen een redelijke termijn schriftelijk of elektronisch kenbaar te maken of zij het wateraanvoerproject wenselijk achten;
- ten minste de helft van de potentiële heffingplichtigen zich voor of tegen het wateraanvoerproject heeft uitgesproken; en
- ten minste twee derde deel daarvan zich vóór het wateraanvoerproject heeft uitgesproken.
6.
Potentieel heffingplichtige is degene die op het moment dat uitvoering wordt gegeven aan het vijfde lid, onderdeel b, in de basisregistratie kadaster als rechthebbende is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.7.
De heffing bedoeld in het derde lid, onderdeel c, kan voor de betrokken ongebouwde onroerende zaken op een verschillend of een gelijk percentage worden vastgesteld. Bij het vaststellen van een verschillend percentage kan het belang van de ongebouwde onroerende zaak bij het wateraanvoerproject vanwege onder meer de ligging en de bestemming in aanmerking worden genomen.J
Artikel 122c komt te luiden:
Artikel 122c
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:K
Artikel 122d wordt als volgt gewijzigd:
- aan het doen van uitgaven ter beperking van de afvoer van hemelwater op een zuiveringtechnisch werk of op een riolering;
- aan de bekostiging van maatregelen voor het opwekken van hernieuwbare energie ter compensatie van de uitstoot van broeikasgassen, die vrijkomen als gevolg van het zuiveren van afvalwater en die in redelijkheid niet te vermijden zijn. De hoeveelheid op te wekken hernieuwbare energie mag niet hoger zijn dan driemaal het primaire energiegebruik van het betreffende waterschap benodigd voor het zuiveren van afvalwater.
6.
Voor het zuiveren van ander afvalwater dan bedoeld in artikel 1, tweede lid, kan een waterschap een overeenkomst sluiten met degene die zich van dit afvalwater ontdoet.7.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop het primaire energiegebruik wordt bepaald.L
Artikel 122f, tweede en derde lid, komen te luiden:
2.
Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot:- zuurstofverbruik: het jaarlijks verbruik van 54,8 kilogram zuurstof;
- gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink: 1,00 kilogram;
- gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen arseen, kwik en cadmium: 0,100 kilogram;
- gewichtshoeveelheden van de stof chloride: 650 kilogram;
- gewichtshoeveelheden van de stof sulfaat: 650 kilogram;
- gewichtshoeveelheden van de stof fosfor: 20,0 kilogram.
3.
Het algemeen bestuur kan bij verordening met betrekking tot één of meer van de in het tweede lid, onderdelen b tot en met f, genoemde stoffen:- de gewichtshoeveelheid die één vervuilingseenheid vertegenwoordigt, hoger vaststellen dan in het tweede lid is bepaald;
- bepalen dat:
- zij niet worden onderworpen aan de heffing;
- een bepaald aantal vervuilingseenheden niet wordt onderworpen aan de heffing;
- vervuilingseenheden niet worden onderworpen aan de heffing, indien het aantal daarvan, na toepassing van de onderdelen a en b, onder 1° en 2°, niet uitgaat boven een bepaald aantal vervuilingseenheden; of
- zij niet of niet geheel worden onderworpen aan de heffing als de stof in een bepaalde concentratie aanwezig is.
M
Artikel 122g komt te luiden:
Artikel 122g
1.
Het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van gegevens verkregen door middel van door de heffingplichtige, gedurende elk etmaal van het kalenderjaar ondernomen meting, bemonstering en analyse, overeenkomstig door het algemeen bestuur bij belastingverordening te stellen regels.2.
Op aanvraag van de heffingplichtige staat de ambtenaar van het waterschap, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, onder nader te stellen voorwaarden toe dat van de frequentie van meting, bemonstering en analyse, bedoeld in het eerste lid, wordt afgeweken indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat voor de berekening van de vervuilingswaarde met gegevens over meting, bemonstering en analyse van een beperkt aantal etmalen kan worden volstaan. Dit besluit wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.3.
De bepaling van het zuurstofverbruik van de stoffen welke in een kalenderjaar worden afgevoerd, geschiedt op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik door omzetting van de totale hoeveelheid organische koolstof in de stoffen en het zuurstofverbruik door omzetting van de totale hoeveelheid stikstof verminderd met de nitriet-stikstof en de nitraat- stikstof in de stoffen. Hierbij wordt het chemisch zuurstofverbruik gesteld op driemaal het totale gehalte aan organische koolstof in de afgevoerde stoffen.4.
In afwijking van het derde lid, tweede volzin, wordt de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het totale gehalte aan organische koolstof in de afgevoerde stoffen vastgesteld op lager dan drie onderscheidenlijk hoger dan drie, indien de heffingplichtige op zijn kosten onderscheidenlijk de ambtenaar van het waterschap, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, op kosten van het waterschap overeenkomstig door het algemeen bestuur bij belastingverordening te stellen nadere regels doet blijken dat deze verhouding lager is dan tweeënhalf onderscheidenlijk hoger is dan drieënhalf. Indien blijkt dat die verhouding lager is dan tweeënhalf of hoger is dan drieënhalf wordt de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het totale gehalte aan organische koolstof in de afgevoerde stoffen gedeeld door tweeënhalf onderscheidenlijk drieënhalf en vermenigvuldigd met drie.5.
Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast, overeenkomstig door het algemeen bestuur bij belastingverordening te stellen regels.N
Artikel 122k, eerste lid, komt te luiden:
1.
Indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan, die hij gebruikt, 1000 of minder bedraagt, en dat dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ten behoeve van die bedrijfsruimte of dat onderdeel van die bedrijfsruimte ingenomen water bepaald kan worden, wordt dat aantal in afwijking van artikel 122g vastgesteld volgens de formule: A x B, waarbij,A = het aantal m3 in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij klasse acht van de in het derde lid opgenomen tabel of indien de heffingplichtige of de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap doet blijken dat een andere klasse dan acht van toepassing is, de afvalwatercoëfficiënt behorende bij een andere klasse van de in het derde lid opgenomen tabel met de klassegrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.O
Artikel 126 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.P
In artikel 128a, onderdeel b, wordt «artikel 122c, onderdeel c,» vervangen door «artikel 122c».
Q
Na artikel 164 worden in Hoofdstuk XXII, Titel VI, twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 165
1.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Stb. 2025, 63) aan de Staten- Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 122, vijfde lid, in de praktijk.2.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zendt binnen tien jaar na de inwerkingtreding van de wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Stb. 2025, 63) aan de Staten- Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 117, derde lid, en 122d, vijfde lid, onderdeel d, in de praktijk.Artikel 166
1.
Het bij of krachtens artikel 122k bepaalde, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, van de wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Stb. 2025, 63) blijft gedurende ten hoogste tien jaar van toepassing op de heffingplichtige voor wie de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water is bepaald aan de hand van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan voornoemd tijdstip, voor zover deze vervuilingswaarde per m3 ingenomen water niet behoorde binnen de klassegrens die leidt tot een afvalwatercoëfficiënt behorende bij klasse acht.2.
Voor de in het eerste lid bedoelde heffingplichtige stelt de ambtenaar van het waterschap, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, binnen tien jaar na het in het eerste lid bedoelde tijdstip een individuele afvalwatercoëfficiënt vast. Na deze vaststelling is op de desbetreffende heffingplichtige dit artikel niet meer van toepassing.3.
Dit artikel is tevens niet langer van toepassing indien binnen de in het eerste lid bedoelde periode van ten hoogste tien jaar de in het tweede lid bedoelde vaststelling van de afvalwatercoëfficiënt nog niet heeft plaatsgevonden en door verandering in de bedrijfsomstandigheden vaststelling van een nieuwe afvalwatercoëfficiënt nodig is.Artikel 116
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 122c
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 122g
Artikel 165
Artikel 166
ARTIKEL II
De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7.1 wordt in de begripsomschrijving van ingezetene «artikel 116, onder a,» vervangen door «artikel 116».
B
Artikel 7.5 wordt als volgt gewijzigd:
3.
De bepaling van het zuurstofverbruik van de stoffen welke in een kalenderjaar worden geloosd, geschiedt op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik door omzetting van de totale hoeveelheid organische koolstof in de stoffen en het zuurstofverbruik door omzetting van de totale hoeveelheid stikstof verminderd met de nitriet-stikstof en de nitraat-stikstof in de stoffen. Hierbij wordt het chemisch zuurstofverbruik gesteld op driemaal het totale gehalte aan organische koolstof in de afgevoerde stoffen.4.
In afwijking van het derde lid, tweede volzin, wordt de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het totale gehalte aan organische koolstof in de geloosde stoffen vastgesteld op lager dan drie onderscheidenlijk hoger dan drie, indien de heffingplichtige op zijn kosten onderscheidenlijk de heffingsambtenaar op kosten van de beheerder overeenkomstig bij ministeriële regeling onderscheidenlijk belastingverordening te stellen nadere regels doet blijken dat deze verhouding lager is dan tweeënhalf onderscheidenlijk hoger is dan drieënhalf. Indien blijkt dat die verhouding lager is dan tweeënhalf of hoger is dan drieënhalf wordt de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het totale gehalte aan organische koolstof in de geloosde stoffen gedeeld door tweeënhalf onderscheidenlijk drieënhalf en vermenigvuldigd met drie.5.
In het zesde lid (nieuw) komt de eerste zin te luiden: De artikelen 122h, eerste, vijfde en zesde lid, 122i tot en met 122k en 166 van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.ARTIKEL III
In artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht komt de zinsnede met betrekking tot de Waterschapswet te luiden:
ARTIKEL IV
Ten aanzien van belastingen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven hoofdstuk XVII en XVIIb van de Waterschapswet en artikel 7.5 van de Waterwet van toepassing zoals deze luidden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I onderscheidenlijk artikel II van deze wet.
ARTIKEL V
Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals dat gold op dat tijdstip van toepassing.
ARTIKEL VI
Ten aanzien van een bezwaar dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt, blijft wat betreft de wettelijke termijnen het recht gelden zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan dat tijdstip.
ARTIKEL VII
Indien de wet van 12 februari 2020 tot aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet; Stb. 2020, 172) in werking is getreden of treedt, en:
ARTIKEL VIII
Indien de wet van 12 februari 2020 tot aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet; Stb. 2020, 172) en artikel 2.2, onderdeel B, onder 2, onder d, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III van deze wet, komt in artikel III van deze wet «dan wel de Ontgrondingenwet» te vervallen.
ARTIKEL IX
Indien artikel VIII, onderdeel A, van de wet van 14 oktober 2015 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet elektronisch berichtenverkeer belastingdienst; Stb. 2015, 378) later in werking treedt dan artikel I, onderdeel O, van deze wet wordt in artikel VIII, onderdeel A, van die wet «artikel 126» vervangen door «artikel 126, eerste lid,».
ARTIKEL X
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.