Wet van 6 juni 2023, houdende wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een andere verdeling tussen de overheid, ouders en studenten met betrekking tot de bijdrage in de kosten van studeren in het hoger onderwijs, dat het billijk is aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd een tegemoetkoming te verstrekken, en dat het de doorstroom van mbo-gediplomeerden naar het hoger beroepsonderwijs ten goede kan komen, indien voor deze groep studenten de zogenoemde 1-februariregeling wordt verruimd naar een 1-septemberregeling;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING WET STUDIEFINANCIERING 2000
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
C
In artikel 2.17, eerste lid, wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
D
In artikel 3.1, tweede lid, wordt voor «een basislening» ingevoegd «een basisbeurs, ».
E
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
F
Aan artikel 3.9a wordt onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
- voor het bruto kortingsbedrag op jaarbasis, bedoeld in artikel 3.9, derde lid, een percentage wordt gelezen van 13,6% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.
G
Artikel 3.17 vervalt.
H
Artikel 3.18 komt te luiden:
Artikel 3.18. Overzicht normbedragen
De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2023 en voor overzicht 1, onderdeel B, en overzicht 2, onderdeel B, naar de maatstaf van 1 september 2023:I
Na artikel 3.18 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.18a. Verhoogde bedragen in het studiejaar 2023–2024
In het studiejaar 2023–2024 worden de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud en de bedragen van de basisbeurs voor uitwonende mbo- en ho-studenten, genoemd in artikel 3.18, verhoogd met € 164,30.Artikel 3.18b. Grondslag voor tijdelijke verhoging normbedragen studiefinanciering
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de normbedragen, genoemd in artikel 3.18, in studiejaren na het studiejaar 2023–2024 worden verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.J
In artikel 5.1 wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d een onderdeel ingevoegd, luidende:
- een basisbeurs;.
K
Het opschrift van paragraaf 5.4 komt te luiden:
L
In paragraaf 5.4 wordt na artikel 5.11 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 5.11a. Stoppen binnen twaalf maanden door mbo-gediplomeerden
1.
Onverminderd artikel 5.10 onderscheidenlijk artikel 5.11 wordt de prestatiebeurs van de ho-student die eerder een opleiding in het beroepsonderwijs heeft afgerond, omgezet in een gift, indien:- hij uiterlijk op 31 augustus van het studiejaar waarvoor hij op enig moment voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór 1 februari van het daaropvolgende studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend; of
- hij uiterlijk op 31 januari van het studiejaar volgend op het studiejaar waarvoor hij op enig moment op of na 1 februari voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór de start van het daaropvolgende studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend.
2.
De omzetting, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de periode eindigt waarin de student geen studiefinanciering toegekend mag hebben gekregen om aanspraak te kunnen maken op deze regeling.M
Artikel 6.2a vervalt.
N
Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:
O
Artikel 6.7, eerste lid, komt te luiden:
1.
De aflosfase volgt op de aanloopfase en beslaat behoudens toepassing van artikel 6.9, derde lid, 35 kalenderjaren. Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.P
Artikel 6.9, derde lid, komt te luiden:
3.
Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen voor de terugbetaling van de lening beroepsonderwijs dan wel de lening hoger onderwijs ten minste € 60.Q
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
3.
De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs dan wel een lening hoger onderwijs 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.R
In artikel 6.14 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
S
Artikel 6.19 wordt als volgt gewijzigd:
2.
In afwijking van het eerste lid wordt:- bij de toepassing van artikel 6.7, eerste lid, eerste volzin, voor de aflosfase een periode van 15 kalenderjaren gelezen.
- bij de toepassing van artikel 6.9, derde lid, voor het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen ten minste € 545 gelezen.
- bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdelen a en b, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 120% van het belastbaar minimumloon.
- bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdeel c, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 84% van het belastbaar minimumloon.
- bij de toepassing van artikel 6.10, derde lid, voor de draagkracht van de debiteur uit inkomen een percentage gelezen van 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
T
In artikel 9.1b, eerste lid, wordt «mbo-student» vervangen door «student».
U
Artikel 9.9 wordt als volgt gewijzigd:
V
Artikel 9.9a wordt als volgt gewijzigd:
W
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
X
Artikel 12.15 komt te luiden:
Artikel 12.15. Tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs
1.
In dit artikel wordt onder tegemoetkoming begrepen: een tegemoetkoming van Onze Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, in verband met het volgen van hoger onderwijs in een periode waarin de extra investeringen in het hoger onderwijs vanwege de Wet studievoorschot hoger onderwijs nog niet waren gedaan.2.
Voor een tegemoetkoming komt in aanmerking, degene die:- in één van de vier studiejaren vanaf 1 september 2015 voor het eerst studiefinanciering heeft ontvangen voor het volgen van een bacheloropleiding in het hoger onderwijs;
- binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding heeft afgerond; en
- niet eerder het gehele vouchertegoed van een voucher als bedoeld in artikel 12.15, zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, heeft verzilverd.
- De tegemoetkoming bedraagt voor een rechthebbende die de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde voucher niet heeft verzilverd € 1.835,94. Indien een rechthebbende de voucher reeds gedeeltelijk heeft verzilverd, bedraagt voor deze rechthebbende de tegemoetkoming de resterende waarde van de voucher, met een maximum van het bedrag genoemd in de eerste volzin.
- Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel en worden in ieder geval nadere regels gesteld over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.
- De tegemoetkoming wordt toegekend vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
- Artikel 1.7 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor student wordt gelezen: rechthebbende op een tegemoetkoming.
Y
Na paragraaf 12.7 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
Artikel 3.18. Overzicht normbedragen
De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2023 en voor overzicht 1, onderdeel B, en overzicht 2, onderdeel B, naar de maatstaf van 1 september 2023:
Artikel 3.18a. Verhoogde bedragen in het studiejaar 2023–2024
In het studiejaar 2023–2024 worden de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud en de bedragen van de basisbeurs voor uitwonende mbo- en ho-studenten, genoemd in artikel 3.18, verhoogd met € 164,30.
Artikel 3.18b. Grondslag voor tijdelijke verhoging normbedragen studiefinanciering
Artikel 5.11a. Stoppen binnen twaalf maanden door mbo-gediplomeerden
Artikel 12.15. Tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs
Artikel 12.30. Tegemoetkoming voor cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs
Artikel 12.31. Kwijtschelding studieschuld voor ho-studenten met een handicap of chronische ziekte
Artikel 12.32. Overgangssituatie terugbetalingsregels mbo
Artikel 12.33. Overgangssituatie studievoorschotvouchers
Artikel 12.15, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, blijft van toepassing op een voor dat tijdstip ingediende aanvraag om een voucher als bedoeld in artikel 12.15, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het genoemde tijdstip van inwerkingtreding, in te zetten.
ARTIKEL II. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
In de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten worden na artikel 4.3 twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4.3a. Verhoogde basistoelage in het schooljaar 2023–2024
In het schooljaar 2023–2024 wordt het bedrag van de basistoelage voor uitwonende leerlingen, genoemd in artikel 4.3, verhoogd met € 164,30.Artikel 4.3b. Grondslag voor tijdelijke verhoging basistoelage
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bedrag van de basistoelage, genoemd in artikel 4.3, in schooljaren na het schooljaar 2023–2024 wordt verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.2.
De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.Artikel 4.3a. Verhoogde basistoelage in het schooljaar 2023–2024
In het schooljaar 2023–2024 wordt het bedrag van de basistoelage voor uitwonende leerlingen, genoemd in artikel 4.3, verhoogd met € 164,30.
Artikel 4.3b. Grondslag voor tijdelijke verhoging basistoelage
ARTIKEL III. WIJZIGING WET REGISTER ONDERWIJSDEELNEMERS
In de artikelen 15, vierde lid, onderdeel a, en 18, derde lid, onderdeel a, van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt na «vouchers» ingevoegd «, tegemoetkomingen».
ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7.45, vijfde lid, komt te luiden:
5.
Indien op grond van artikel 7.45a, vijfde lid, groepen studenten zijn aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, wordt de hoogte van het verlaagd wettelijk collegegeld bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en instroomcohort.B
Artikel 7.45a, vijfde lid, komt te luiden:
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen studenten worden aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en het instroomcohort.C
ARTIKEL V. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VI. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.