Part of Smart Yellow Suite

WGK013159
Overige fiscale maatregelen 2022

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Financiën
Datum uitgave 11 januari 2022
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2022)

Samenvatting

In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud van het fiscale stelsel en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn of die geen budgettaire gevolgen hebben. Dit zijn bijvoorbeeld maatregelen zoals het vereenvoudigen en verduidelijken van de systematiek voor de S&O-afdrachtvermindering.

Documenten

stb-2021-652 (PDF)

Wet van 22 december 2021 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2022 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.119a wordt als volgt gewijzigd:

10.
Indien een schuld van de belastingplichtige uitsluitend niet tot de eigenwoningschuld behoort vanwege een vermindering als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de belastingplichtige deze schuld samen met zijn partner is aangegaan wordt deze schuld mede als eigenwoningschuld aangemerkt voor zover hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner met inachtneming van de vermindering, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, tot de eigenwoningschuld zou kunnen behoren hoger is dan hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van dit lid tot de eigenwoningschuld behoort.
B

Artikel 3.119aa wordt als volgt gewijzigd:

6.
De eigenwoningreserve die is ontstaan voordat boedelmenging heeft plaatsgevonden door:
  1. voltrekking van een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen; of
  2. wijziging van huwelijkse voorwaarden waardoor een gemeenschap als bedoeld in onderdeel a ontstaat;
wordt bij die boedelmenging bij helfte toegerekend aan elk van de partners.
C

Artikel 3.119d wordt als volgt gewijzigd:

4.
Voor de toepassing van het derde lid wordt bij het gezamenlijk met de partner aangaan van een eigenwoningschuld een aflossingsstand mede geacht geheel of gedeeltelijk te zijn toegepast voor zover de aflossingsstand voor ten minste het schuldaandeel van de belastingplichtige in die schuld bij de belastingplichtige of zijn partner is toegepast. Onder toepassen van de aflossingsstand bij de partner wordt in dit kader verstaan het bij de partner voor het deel van de aflossingsstand dat bij hem in aanmerking wordt genomen op overeenkomstige wijze toepassen van het tweede lid.
5.
Artikel 3.119b, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
D

In artikel 9.4, eerste lid, onderdeel d, wordt na «de belastingplichtige of» ingevoegd «, ingeval hij het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad,».

E

In artikel 10.6ter, vierde lid, wordt «(2010=100)» vervangen door «(2015=100)».

F

Artikel 10.6ter wordt als volgt gewijzigd:

rIt = 1,31 * rd – 0,31 * (rd + 0,1)waarbij wordt verstaan onder: rIt: het rendement in procenten van het gedeelte van de grondslag sparen en beleggen dat behoort tot rendementsklasse I voor het kalenderjaar; rd: het gemiddelde rendement in procenten op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.
4.
Het langetermijnrendement op onroerende zaken, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:waarbij wordt verstaan onder: rlozt: het langetermijnrendement in procenten op onroerende zaken voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid; rlozt–1: het langetermijnrendement in procenten op onroerende zaken voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid; rozt–2: het rendement in procenten op onroerende zaken in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op de procentuele verandering van het gemiddelde van de maandelijkse prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, ten opzichte van het gemiddelde van de maandelijkse prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen in het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid. Indien de basis voor het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen wordt verlegd, wordt bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze wordt overgegaan op de nieuwe reeks van het prijsindexcijfer.
5.
Het langetermijnrendement op aandelen voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:waarbij wordt verstaan onder: rlat: het langetermijnrendement in procenten op aandelen voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid; rlat–1: het langetermijnrendement in procenten op aandelen voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid; rat–2: het rendement in procenten op aandelen voor het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op de procentuele verandering van de MSCI Europe Standard Gross Local Index aan het einde van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, ten opzichte van deze index aan het einde van het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid.
6.
Het langetermijnrendement op obligaties, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:waarbij wordt verstaan onder: rlot: het langetermijnrendement in procenten op obligaties, bedoeld in het derde lid; rlot–1: het langetermijnrendement in procenten op obligaties voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid; rot–2: het rendement in procenten op obligaties in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op het jaarcijfer voor de kapitaalmarktrentevoet van de jongste Nederlandse 10-jarige staatsobligatie met betrekking tot het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.
G

Artikel 10bis.1 wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL II

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

4.
Kindercentra en gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang verstrekken eigener beweging aan de Belastingdienst/Toeslagen per ingeschreven kind de volgende gegevens, zoals deze bij of krachtens artikel 1.53, onderscheidenlijk artikel 1.56, zesde lid, van die wet in de administratie worden opgenomen, ten behoeve van de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming:
  1. voorletter(s), achternaam, burgerservicenummer en geboortedatum van het kind, de ouder en de partner;
  2. het soort kinderopvang dat wordt afgenomen;
  3. het aantal afgenomen uren;
  4. het gemiddelde uurtarief van de afgenomen uren;
  5. de ingangsdatum en einddatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van die wet; en
  6. het unieke registratienummer, bedoeld in de artikelen 1.47b, derde lid, of artikel 1.48b, derde lid, van die wet.
5.
De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk op de vijftiende dag van elke maand verstrekt en hebben telkens betrekking op alle aan die maand voorafgaande maanden vanaf de aanvang van het berekeningsjaar dan wel, indien dat later is, vanaf de ingangsdatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang, met dien verstande dat in de maand januari de gegevens uiterlijk op 27 januari worden verstrekt en betrekking hebben op alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar waarin sprake was van een dergelijke overeenkomst. Uiterlijk op 1 maart worden de gegevens met betrekking tot alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar nogmaals verstrekt.
11.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Als binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt in dat geval een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel niet vastgesteld.
Ba

In artikel 41, vijfde lid, wordt «eerste of tweede lid» vervangen door «eerste, tweede of vierde lid».

C

Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a. Ondersteuning belanghebbenden
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien.

Artikel 47a. Ondersteuning belanghebbenden

Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien.

ARTIKEL III

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21
1.
De S&O-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een of meerdere ten name van hem afgegeven S&O-verklaringen die betrekking hebben op dit aangiftetijdvak. Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering beloopt de bij die S&O-verklaringen ter zake vastgestelde bedragen.
2.
Per aangiftetijdvak wordt van het totaal van de bij de S&O-verklaringen die betrekking hebben op dit tijdvak vastgestelde bedragen aan S&O-afdrachtvermindering maximaal het niet in een eerder aangiftetijdvak verrekende bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in aanmerking genomen.
3.
Ingeval na afloop van het kalenderjaar waarop een of meerdere S&O-verklaringen betrekking hebben een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak binnen het kalenderjaar waarop die S&O-verklaringen betrekking hebben. De aangifte over dat aangiftetijdvak wordt voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.
B

Artikel 22, eerste lid, komt te luiden:

1.
De S&O-inhoudingsplichtige mag voor een aaneengesloten periode van ten minste drie kalendermaanden binnen een kalenderjaar, die loopt tot en met 31 december van dat kalenderjaar, een S&O-verklaring aanvragen en in totaal voor niet meer dan vier perioden per kalenderjaar.
C

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

D

In artikel 24, eerste lid, tweede zin, wordt «omtrent de kosten en uitgaven» vervangen door «omtrent de in de verklaring omschreven kosten en uitgaven».

Artikel 21

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 15ae wordt een lid toegevoegd, luidende:

6.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt de aan een met ingang van haar oprichting gevoegde dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid aangemerkt als winst van de maatschappijen die deze dochtermaatschappij hebben opgericht, naar rato van hun kapitaalinbreng. Indien de eerste zin toepassing vindt en bij een maatschappij die de met ingang van haar oprichting gevoegde dochtermaatschappij heeft opgericht sprake is van verliezen als bedoeld in artikel 34i, eerste zin, worden voor de toepassing van dat artikel de werkzaamheden en het vermogen van deze dochtermaatschappij aangemerkt als de werkzaamheden en het vermogen van die andere maatschappij, naar rato van haar kapitaalinbreng.
B

Artikel 23e wordt als volgt gewijzigd:

4.
Indien het bedrag van de vermindering ingevolge het derde lid is beperkt en de belastingplichtige ingevolge het tweede lid aanspraak maakt op vermindering wegens de verrekening bij voordelen uit hoofde van twee of meer gecontroleerde lichamen, worden de verminderingen ten aanzien van die lichamen in aanmerking genomen in volgorde van toenemende grootte. Ingeval de verminderingen even groot zijn, wordt van elk een evenredig gedeelte in aanmerking genomen.

ARTIKEL IVA

De Wet bronbelasting 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
B

Aan artikel 3.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
C

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

4.
Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt dat:
  1. iedere achterliggende gerechtigde die al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin die achterliggende gerechtigde is gevestigd aldaar wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en niet een lichaam is waarop zonder tussenkomst van de voordeelgerechtigde het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, van toepassing zou zijn; of
  2. er geen achterliggende gerechtigde is die, al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen, een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
5.
Onder een belang als bedoeld in het vierde lid wordt mede verstaan een middellijk belang, mits op het lichaam of de lichamen via welke het middellijke belang wordt gehouden het eerste lid, onderdeel e, van toepassing zou zijn indien dit lichaam, onderscheidenlijk die lichamen, de voordeelgerechtigde zou, onderscheidenlijk zouden, zijn. Van achterliggende gerechtigdheid als bedoeld in het vierde lid is sprake voor zover de gerechtigdheid tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, rechtstreeks verband houdt met een participatie in de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

ARTIKEL V

In de Wet op de omzetbelasting 1968 worden de artikelen 28rk, 28si en 28tm als volgt gewijzigd:

2.
Indien het totaal van de belasting op de btw-melding voor Nederland over een belastingtijdvak negatief is, wordt de btw-melding voor dat totaal aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van belasting.
3.
De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking
4.
Op de verzoeken om teruggaaf van belasting is afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

ARTIKEL VI

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

B

Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

In artikel 5, tweede lid, wordt «in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door «van de weg».

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

8.
De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering:
  1. meer dan normale gebruiksschade heeft of niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland; en
  2. voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen waardoor met dat motorrijtuig mag worden gereden op de weg.
E

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

Ea

In artikel 10b, eerste lid, wordt «sinds eerste ingebruikneming» vervangen door «na twee maanden vóór de eerste ingebruikneming».

F

Artikel 10c wordt als volgt gewijzigd:

G

In artikel 13b, tweede lid, onderdeel b, vervalt «in de zin van de Wegenverkeerswet 1994».

H

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel 15a, zevende lid, wordt «overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel» vervangen door «overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels».

J

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16
1.
Teruggaaf van belasting wordt op aanvraag verleend voor motorrijtuigen waarmee geen gebruik is en wordt gemaakt van de weg.
2.
De teruggaaf wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan de teruggaaf en regels worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel.
K

In artikel 16aa, tweede lid, onderdeel b, vervalt «in de zin van de Wegenverkeerswet 1994».

L

Voor artikel 16b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a
1.
Indien de tarieven, bedoeld in artikel 9, worden gewijzigd, is, ter zake van de inschrijving of herinschrijving van een nieuw motorrijtuig die plaatsvond voorafgaand aan die tariefswijziging, het nieuwe tarief van toepassing wanneer de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig twee maanden of later plaatsvindt na het tijdstip waarop die wijziging in werking treedt.
2.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 16

Artikel 16a

ARTIKEL VII

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt aan artikel 64, vijfde lid, toegevoegd

«De vrijstelling is niet van toepassing indien het gebruik van die producten:
  1. niet als verbruik wordt aangemerkt ingevolge artikel 51, eerste lid; of
  2. is onderworpen aan het tarief van nihil, bedoeld in artikel 59, vierde lid.».

ARTIKEL VIIA

In het Belastingplan 2021 wordt artikel XXXVIII als volgt gewijzigd:

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat:

ARTIKEL IX

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2022.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.