Part of Smart Yellow Suite

WGK011693
Tijdelijke inzet van raadsheren- plaatsvervangers en rechters- plaatsvervangers tot de leeftijd van drieënzeventig jaar in verband met het oplossen van achterstanden in de rechtspraak ten gevolge van de uitbraak van COVID-19

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Justitie en Veiligheid
Datum uitgave 19 augustus 2024
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Tijdelijke inzet van raadsheren- plaatsvervangers en rechters- plaatsvervangers tot de leeftijd van drieënzeventig jaar in verband met het oplossen van achterstanden in de rechtspraak ten gevolge van de uitbraak van COVID-19

Samenvatting

Met het wetsvoorstel wordt het tijdelijk mogelijk om raadsheren, raadsheren- plaatsvervangers, rechters en rechter- plaatsvervangers na bereiken van de ontslagleeftijd van zeventig jaar, nog drie jaar in te zetten als raadsheer- plaatsvervanger en rechter- plaatsvervanger. De achtergrond hiervan is gelegen in de oplopende achterstand in de behandeling van rechtszaken door deze gerechten als gevolg van beperkende maatregelen in het kader van de uitbraak van COVID-19. Naar aanleiding van richtlijnen van het RIVM heeft de Rechtspraak de behandeling van veel zaken ter terechtzitting uitgesteld, als gevolg waarvan achterstanden

Documenten

stb-2020-245 (PDF)

Wet van 8 juli 2020, houdende tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en tot wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op het treffen van noodzakelijke maatregelen in verband met de uitbraak van COVID-19 wenselijk is enkele spoedeisende tijdelijke voorzieningen te treffen voor leningen op grond van de Erfgoedwet, voor leerresultaten op grond van de Wet op het primair onderwijs, voor het verlengen van de bevoegdheidstermijn voor leraren in opleiding op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra, voor de leeftijdsgrens van rechter-plaatsvervangers en voor tuchtrechters, en enkele wijzigingen aan te brengen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen en de Wet medische hulpmiddelen, in verband met de uitbraak van COVID-19;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1.1. Erfgoedwet

Artikel 7.8, vijfde lid, van de Erfgoedwet is niet van toepassing als een lening wordt verstrekt om de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 7.3 van die wet, die als gevolg van COVID-19 niet in staat is om het eigen aandeel in de kosten van de gesubsidieerde activiteiten te dragen, in staat te stellen het eigen aandeel te financieren.

Artikel 1.2. Wet op het primair onderwijs

Artikel 1.3. Wet op de expertisecentra

In afwijking van artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de expertisecentra mag de leraar aan wie op het moment van inwerkingtreding van dit artikel een subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs voor het behalen van een certificaat van een post-initiële leergang bewegingsonderwijs, drie aaneengesloten schooljaren zintuiglijke en lichamelijke oefening geven aan groepen bestemd voor leerlingen vanaf 7 jaar in het speciaal onderwijs, gerekend vanaf het moment waarop de leraar het onderwijs ter verkrijging van dit certificaat is gestart.

Artikel 1.4. Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Na artikel 7.37b. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.37c. Tijdelijke afwijkende voorwaarde voor inschrijving in verband met COVID-19
1.
Het instellingsbestuur kan, in afwijking van artikel 7.37, eerste lid, en onverminderd de overige bepalingen van artikel 7.37, degene per 1 september 2020 inschrijven voor een opleiding in het hoger onderwijs of wetenschappelijk onderwijs voor het studiejaar 2020–2021 die ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 niet heeft kunnen voldoen aan:
  1. een of meer van de vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.24 tot en met 7.26a, 7.28, eerste lid, de zinsnede voor de eerste komma, lid 1a en tweede lid, derde en vierde volzin, en 7.30; of
  2. een of meer van de toelatingseisen, bedoeld in de artikelen 7.30b en 7.30c.
2.
Onverminderd artikel 7.42, eerste tot en met derde lid, beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving:
  1. indien degene die is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, niet vóór 1 januari 2021 alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel;
  2. indien degene die is ingeschreven op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, niet vóór een daartoe door het instellingsbestuur bij de inschrijving vastgestelde datum, die niet eerder is gelegen dan 1 januari 2021 en niet later dan 1 september 2021, alsnog heeft voldaan aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel.
3.
Het instellingsbestuur kan afzien van de beëindiging van de inschrijving vanwege het niet voldoen aan de in het tweede lid, onderdelen a en b neergelegde termijn, indien de beëindiging zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval wordt de inschrijving beëindigd indien niet alsnog vóór 1 september 2021 aan de in het eerste lid bedoelde eisen wordt voldaan.
4.
Op het beleid dat het instellingsbestuur van een universiteit en het instellingsbestuur van een hogeschool ter uitvoering van dit artikel voert, zijn respectievelijk de aanhef van artikel 9.33a, tweede lid, en de aanhef van artikel 10.20a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
  1. de nadere voorwaarden voor inschrijving, waaronder mede wordt verstaan in welke gevallen het niet kunnen voldoen aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, het gevolg is van de uitbraak van COVID-19;
  2. de onderwerpen waarop het beleid dat het instellingsbestuur in het kader van zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, voert, in ieder geval betrekking heeft.

Artikel 7.37c. Tijdelijke afwijkende voorwaarde voor inschrijving in verband met COVID-19

Artikel 1.5. Wijziging Wet studiefinanciering 2000

Voor hoofdstuk 14 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Artikel 13.1. Aanspraak op tegemoetkoming

Artikel 13.2. Omvang tegemoetkoming

De omvang van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 13.1, wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Daarbij kan in ieder geval aan de hand van het aantal maanden studievertraging onderscheid worden gemaakt tussen verschillende groepen studenten.

Artikel 13.3. Horizonbepaling

Dit hoofdstuk vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 2.1. Wijziging Wegenverkeerswet 1994

In de Wegenverkeerswet 1994 wordt na artikel 108 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 108a
1.
De in artikel 108, eerste lid, onderdelen g en i, onder 2°, genoemde termijn van 185 dagen wordt ten behoeve van houders van een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, die in Nederland woonachtig zijn, verlengd tot en met 30 september 2020, indien de genoemde termijn van 185 dagen verstrijkt of is verstreken in de periode tussen 1 februari 2020 en 1 september 2020.
2.
De in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, genoemde termijnen worden ten behoeve van houders van een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, die in Nederland woonachtig zijn, verlengd tot en met 30 september 2020, indien de in dat onderdeel bedoelde termijn verstrijkt of is verstreken in de periode tussen 1 februari 2020 en 1 september 2020.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde verlenging geldt op voorwaarde dat het desbetreffende rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden geldig is dan wel in de periode tussen 1 februari 2020 en 1 september 2020 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
4.
Dit artikel vervalt met ingang van 1 oktober 2020.

Artikel 108a

Artikel 3.1. Tijdelijke wijziging Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen

De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3 worden drie leden toegevoegd, luidende:

4.
Onze Minister heeft, ter voorkoming of beperking van het uitvallen van de beschikbaarheid of het verlies van integriteit van netwerk- en informatiesystemen van de organisaties genoemd in het vijfde lid, de volgende taken:
  1. het bijstaan van de in het vijfde lid genoemde organisaties bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen;
  2. het informeren en adviseren van deze organisaties over dreigingen en incidenten met betrekking tot de in de aanhef bedoelde netwerk- en informatiesystemen;
  3. het verrichten van analyses en technisch onderzoek ten behoeve van de onder a en b genoemde taken, naar aanleiding van de onder b bedoelde dreigingen en incidenten of aanwijzingen daarvoor, niet zijnde onderzoek naar personen of organisaties die voor die dreigingen of incidenten verantwoordelijk zijn of die daar anderszins aan bijdragen of hebben bijgedragen.
5.
De in het vierde lid bedoelde organisaties zijn:
  1. instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg waar intensive care wordt of kan worden verleend;
  2. instellingen die onderzoek verrichten gericht op diagnostiek van COVID-19;
  3. fabrikanten van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel mm, en de houders van handelsvergunningen van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet; en
  4. fabrikanten van medische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de medische hulpmiddelen en van persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 3 van de verordening 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PbEU 2016, L 81).
6.
Voorts heeft Onze Minister, ter voorkoming van nadelige maatschappelijke gevolgen in en buiten Nederland, tot taak: het verstrekken van ingevolge het vierde lid, onder c, verkregen gegevens over dreigingen en incidenten met betrekking tot andere netwerk- en informatiesystemen dan bedoeld in de aanhef van het vierde lid aan:
  1. organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties of het publiek daarover te informeren;
  2. CSIRT’s;
  3. andere computercrisisteams, aangewezen bij regeling van Onze Minister of behorend tot een bij die regeling aangewezen categorie;
  4. aanbieders van internettoegangs- en internetcommunicatiediensten ten behoeve van het informeren van gebruikers van die diensten.
B

Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
Het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op de in artikel 3, vierde lid, genoemde taken.

Artikel 3.2. Verval tijdelijke wijziging Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen

De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 vervallen het vierde, vijfde en zesde lid.

B

In artikel 18 vervalt het derde lid.

Artikel 3.3. Tijdelijke inzet van raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers tot drieënzeventig jaar

Artikel 3.4 Tijdelijke voorziening ten behoeve van de mondelinge behandeling in tuchtrechtelijke procedures

Artikel 4.1. Wijziging Wet medische hulpmiddelen

In de artikelen 23 en 26 van de Wet medische hulpmiddelen wordt «26 mei 2020» vervangen door «26 mei 2021».

Artikel 5.1. Overgangsrecht hoofdstuk 3, artikel 3.3

Wanneer artikel 3.3 vervalt op grond van artikel 5.4, vierde lid, blijven de benoemingen tot raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers die op grond van deze wet tot stand zijn gekomen van kracht, tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger de leeftijd van drieënzeventig jaren heeft bereikt. Het ontslag vindt plaats bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming.

Artikel 5.2. Inwerkingtreding en verval hoofdstuk 1

Artikel 5.3. Inwerkingtreding hoofdstukken 2 en 4

Hoofdstukken 2 en 4 van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij wordt geplaatst.

Artikel 5.4. Inwerkingtreding en verval hoofdstuk 3

Artikel 5.5. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Tweede Verzamelspoedwet COVID-19.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.