Wet van 22 april 2020, houdende tijdelijke regels omtrent het kunnen verlengen van huurovereenkomsten voor bepaalde tijd (Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tijdelijk een wettelijke voorziening te treffen teneinde huurovereenkomsten voor bepaalde tijd te kunnen verlengen zonder dat die huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd gaan gelden;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Deze wet is van toepassing op huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 271, eerste lid, tweede volzin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de huur verstrijkt na 31 maart 2020 en vóór 1 juli 2020.
Artikel 2
Artikel 3
In afwijking van artikel 271, eerste lid, tweede, derde en vijfde volzin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt de duur van de huurovereenkomst op schriftelijk verzoek van de verhuurder, indien de huurder daar schriftelijk mee instemt, verlengd met een maand, met twee maanden, of met drie maanden doch niet tot een later datum dan 1 september 2020.
Artikel 4
Artikel 5
In afwijking van de artikelen 2 en 3 kunnen de huurder en de verhuurder, indien de verhuurder de huurder vóór 12 maart 2020 schriftelijk heeft geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt, schriftelijk overeenkomen dat de huurovereenkomst, in afwijking van artikel 271, eerste lid, tweede, derde en vijfde volzin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt verlengd met een maand, met twee maanden of met drie maanden doch niet tot een later datum dan 1 september 2020.
Artikel 6
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 9
Artikel 10
Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten.