Part of Smart Yellow Suite

WGK011035
Spoedwet aanpak stikstof

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Datum uitgave 22 januari 2020
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Regels voor de aanpak van de stikstofproblematiek in relatie tot natuur (Spoedwet aanpak stikstof)

Samenvatting

Het wetsvoorstel voor de Spoedwet aanpak stikstof moet de mogelijkheden voor de aanpak van de stikstofproblematiek in samenhang met Natura 2000 verruimen. Het voorstel voorziet in een ruime basis voor: a. het – binnen de kaders van Vogel- en Habitatrichtlijn – bij ministeriële regeling verlenen van een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht, bijvoorbeeld gekoppeld aan een drempelwaarde; b. een eventuele stikstofbank die ruimte biedt voor vergunningverlening, geregeld op nationaal niveau; c. regels ter vermindering van de stikstofuitstoot door veevoermaatregelen. Het wetvoorstel voorziet daarnaast in: a. verlaging van de maximumsnelheid van 130 km/uur naar 100 km / uur; en b. versnelde besluitvorming over natuurherstelmaatregelen onder de Crisis- en herstelwet. De drempelwaarde of stikstofbank kunnen o.a. worden ingezet om de bouwactiviteiten weer los te trekken, mits daaronder een stevige ecologische onderbouwing ligt. De Natura 2000-vergunningplicht voor activiteiten die niet zijn aan te merken als project met mogelijke significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied komt te vervallen. De aanpalende maatregelen ter beperking van de maximumsnelheid en veevoermaatregelen zijn een noodzakelijke stap om te kunnen komen tot een houdbare drempelwaarde / stikstofbank.

Documenten

stb-2020-518 (PDF)

Wet van 2 december 2020 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen aan te brengen in de Wet kinderopvang;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, komt te luiden:

B

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, komt te luiden:

C

In artikel 1.6, tweede lid, wordt «arbeid verricht» vervangen door «tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten».

D

Artikel 1.6, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

  1. Een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b.
E

In artikel 1.6, vierde lid, wordt na «eerste lid, onderdeel a» ingevoegd «en het derde lid, onderdeel a» en na «verzamelinkomen van de ouder» ingevoegd «of het verzamelinkomen van de partner».

F

Artikel 1.6, vijfde lid, komt te luiden:

5.
Een ouder of zijn partner die in een berekeningsjaar of in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar tegenwoordige arbeid heeft verricht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a of d, behoudt gedurende drie kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste dag na de dag waarop het verrichten van die arbeid is beëindigd, dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag als voor die beëindiging. Indien de periode van drie maanden, bedoeld in de vorige zin, samenvalt met de periode die loopt van 28 dagen voor de datum van de vermoedelijke bevalling van de persoon, wiens arbeid is beëindigd, tot 42 dagen na diens bevalling, wordt de periode, bedoeld in de vorige zin, verlengd met de periode waarin deze perioden samenvielen.
G

Artikel 1.6, zevende lid, komt te luiden:

7.
Indien de tegenwoordige arbeid, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a of d, van een ouder of zijn partner in een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen berekeningsjaar is beëindigd, behoudt de ouder in afwijking van het vijfde lid, gedurende zes kalendermaanden dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien sprake van omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid. Indien de periode van zes maanden, bedoeld in de vorige zin, samenvalt met de periode die loopt van 28 dagen voor de datum van de vermoedelijke bevalling van de persoon, wiens arbeid is beëindigd, tot 42 dagen na diens bevalling, wordt de periode, bedoeld in de vorige zin, verlengd met de periode waarin deze perioden samenvielen.
H

Aan artikel 1.6 worden de volgende leden toegevoegd:

8.
Een ouder als bedoeld in het eerste en tweede lid, met een partner, heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont en een verzekerde is die recht op zorg heeft op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg of op grond van artikel 11.1.1, van de Wet langdurige zorg is gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.
9.
Een ouder die een verzekerde is die recht op zorg heeft op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg of op grond van artikel 11.1.1 van de Wet langdurige zorg is gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg, heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder een partner heeft die in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
  1. in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland, tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten;
  2. een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland; of
  3. een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder b, f, g, j, k of l.
Ha

Artikel 1.6, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:

Hb

Artikel 1.6, negende lid, wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 1.50, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

J

Aan hoofdstuk 3, paragraaf 1, wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 3.2b
Artikel 1.6, tweede en derde lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C en D, van de Wet van 2 december 2020 tot wijziging van de Wet Kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag (Stb. 2020, 518) blijft tot een jaar na dat tijdstip van toepassing, indien de ouder:
  1. op de dag voor dat tijdstip aanspraak had op kinderopvangtoeslag, en
  2. hij of zijn partner op dat tijdstip arbeid verrichtte, niet zijnde tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten dan wel inkomen dat hiermee gelijkgesteld wordt op grond van artikel 1.6, vierde lid.

Artikel 3.2b

Artikel 1.6, tweede en derde lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C en D, van de Wet van 2 december 2020 tot wijziging van de Wet Kinderopvang in verband met enkele wijzigingen met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag (Stb. 2020, 518) blijft tot een jaar na dat tijdstip van toepassing, indien de ouder:

ARTIKEL Ia

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen twee jaar nadat alle onderdelen van deze wet die artikel 1.6, achtste en negende lid, van de Wet kinderopvang vaststellen of wijzigen in werking zijn getreden, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 1.6, achtste en negende lid, van de Wet Kinderopvang in de praktijk.

ARTIKEL II

stb-2019-518 (PDF)

Besluit van 18 december 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Spoedwet aanpak stikstof

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 18 december 2019, nr. WJZ/19292683;

Gelet op artikel X van de Spoedwet aanpak stikstof;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Spoedwet aanpak stikstof, met uitzondering van artikel IX, treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.