Part of Smart Yellow Suite

WGK010992
Wet CO2-heffing industrie

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Financiën
Datum uitgave 24 november 2021
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Wet CO2-heffing industrie

Samenvatting

Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van de CO2-heffing industrie zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord. De vormgeving van de heffing is erop gericht te borgen dat de reductiedoelstelling voor de industrie zoals afgesproken in het Klimaatakkoord wordt gerealiseerd, terwijl het gelijke speelveld met omringende landen zo min mogelijk wordt aangetast

Documenten

stb-2020-544 (PDF)

Wet van 16 december 2020 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet Milieubeheer voor de invoering van een CO2-heffing voor de industrie (Wet CO2-heffing industrie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is vanwege de aardopwarming te borgen dat de emissie van broeikasgassen bij en voor industriële productie en afvalverbranding verminderd wordt door voor die emissies een nationale heffing in te voeren;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In Artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma een onderdeel [waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel] toegevoegd, luidende:

  1. een CO2-heffing industrie.
B

In Artikel 1 wordt in de opsomming «minimum CO2-prijs» vervangen door «minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking».

C

Het opschrift van hoofdstuk VIA komt te luiden:

D

In artikel 71b wordt «minimum CO2-prijs» vervangen door «minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking».

E

Artikel 71c wordt als volgt gewijzigd:

F

Na hoofdstuk VIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

G

In artikel 90 wordt «en 60, eerste lid,» vervangen door «60, eerste lid, en 71p, eerste en tweede lid,».

Artikel 71h

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 71i

Dit hoofdstuk is van toepassing op industriële installaties met uitzondering van broeikasgasinstallaties die direct of indirect uitsluitend worden geëxploiteerd voor:

Artikel 71j

Artikel 71k

Artikel 71l

Artikel 71m

Artikel 71n

Artikel 71o

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de emissie van broeikasgas plaatsvindt.

Artikel 71p

Artikel 71q

Artikel 71r

Artikel 71s

Het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit verstrekt de inspecteur en de ontvanger de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de CO2-heffing industrie.

ARTIKEL II

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd:

B

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

C

In artikel 16a.1, eerste lid, komt de definitie van restgassen als volgt te luiden:

D

In artikel 16a.2, tweede lid, wordt «Artikel 16.2, tweede» vervangen door «Artikel 16.2, tweede lid».

E

Na hoofdstuk 16a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

F

In artikel 18.2f, eerste lid, wordt «hoofdstukken 16 en 16a» vervangen door «hoofdstukken 16, 16a en 16b».

G

In artikel 18.4, eerste lid, wordt «hoofdstuk 16» vervangen door «de hoofdstukken 16, 16a en 16b».

H

Aan artikel 18.6a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16b.3, 16b.5, tweede lid, 16b.7, 16b.8, 16b.10, 16b.17, eerste en tweede lid, 16b.19, 16b.20, 16b.22 of artikel 16b.23 kan het bestuur van de emissieautoriteit een last onder dwangsom opleggen.
I

Na artikel 18.16b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.16c
In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16b.3, 16b.4, 16b.5, 16b.7, 16b.8, 16b.10, 16b.17, eerste en tweede lid, 16b.19, 16b.20, 16b.22 of artikel 16b.23 kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
J

In artikel 18.16e, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste lid, en artikel 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste lid, 18.16b, eerste lid, en 18.16c».

K

In artikel 18.16g, eerste lid, wordt «artikel 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin en 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, eerste volzin, 18.16b, eerste lid en 18.16c».

L

In artikel 18.16l wordt «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, en 18.16b, eerste lid» vervangen door «de artikelen 18.16a, eerste en tweede lid, 18.16b, eerste lid, en 18.16c, eerste lid».

M

Artikel 19.7 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 16b.1

Artikel 16b.2

Dit hoofdstuk is van toepassing op de exploitant van een industriële installatie als bedoeld in artikel 71h, onderdeel g, in samenhang met de artikelen 71i en 71k, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Artikel 16b.3

Artikel 16b.4

De exploitant van een industriële installatie bepaalt de industriële jaarvracht op basis van:

Artikel 16b.5

Artikel 16b.6

Artikel 16b.7

Artikel 16b.8

Artikel 16b.9

Het bestuur van de emissieautoriteit weigert de goedkeuring van een industrieel monitoringsplan indien het industrieel monitoringsplan niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn bij of krachtens dit hoofdstuk of indien het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het industrieel monitoringsplan naar behoren uit te voeren.

Artikel 16b.10

Artikel 16b.11

Artikel 16b.12

Artikel 16b.13

Artikel 16b.14

Artikel 16b.15

Artikel 16b.16

Artikel 16b.17

Artikel 16b.18

Indien een exploitant voor een industriële installatie het verslag over het aantal dispensatierechten niet of niet tijdig heeft ingediend bedraagt het aantal dispensatierechten nihil.

Artikel 16b.19

Artikel 16b.20

Artikel 16b.21

Het bestuur van de emissieautoriteit weigert de goedkeuring van een industrieel monitoringsmethodiekplan indien het industrieel monitoringsmethodiekplan niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn bij of krachtens dit hoofdstuk of het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het industrieel monitoringsmethodiekplan naar behoren uit te voeren.

Artikel 16b.22

Artikel 16b.23

Artikel 16b.24

Artikel 16b.25

Een dispensatierecht kan uitsluitend in het register dispensatierechten industrie worden gehouden.

Artikel 16b.26

Artikel 16b.27

Artikel 16b.28

Artikel 16b.29

Artikel 16b.30

Artikel 18.16c

In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16b.3, 16b.4, 16b.5, 16b.7, 16b.8, 16b.10, 16b.17, eerste en tweede lid, 16b.19, 16b.20, 16b.22 of artikel 16b.23 kan het bestuur van de emissieautoriteit de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

ARTIKEL III

In artikel 6 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer na «de artikelen 18.16a, eerste, tweede of vijfde lid,» ingevoegd «18.16c, eerste lid,».

ARTIKEL IV

In artikel 71h, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt «waarin blijkens een op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven omgevingsvergunning huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand, en die geen broeikasinstallatie is» vervangen door «waarin blijkens een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu mogen worden verbrand».

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer voor de invoering van een minimum CO2-prijs bij elektriciteitsopwekking (Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking) (Kamerstukken 35 216) tot wet is of wordt verheven en de artikelen I en II van die wet later in werking treden of zijn getreden dan de artikelen I en II van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

C

Artikel II, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

D

Artikel II, onderdeel F, komt te luiden:

E

Artikel II, onderdeel G, komt te luiden:

F

Artikel II, onderdeel J, komt te luiden:

G

Artikel II, onderdeel K, komt te luiden:

H

Artikel II, onderdeel L, komt te luiden:

I

Artikel II, onderdeel M, komt te luiden:

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet vliegbelasting) (Kamerstukken 35 205) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt dan artikel I van deze wet komt artikel I, onderdeel C, van die wet als volgt te luiden:

ARTIKEL VII

Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VIII

De exploitant van een industriële installatie stelt, voor zover noodzakelijk, een industrieel monitoringsplan of een industrieel monitoringsmethodiekplan op als bedoeld in artikel 16b.7, respectievelijk artikel 16b.19, van de Wet milieubeheer uiterlijk binnen 4 maanden na inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL IX

Deze wet wordt aangehaald als: Wet CO2-heffing industrie.

ARTIKEL X

stb-2021-544 (PDF)

Wet van 4 november 2021 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het strafrechtelijk instrumentarium uit te breiden om de ondermijnende criminaliteit beter te kunnen bestrijden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 138a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 138aa
1.
Hij die wederrechtelijk verblijft op een in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2.
Hij die zich de toegang heeft verschaft tot een in het eerste lid bedoelde plaats door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum, of door middel van een valse of niet aan betrokkene toebehorende toegangspas, een valse hoedanigheid of misleiding van een persoon, belast met de bewaking van die plaats, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3.
De in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraf kan met een derde worden verhoogd, indien:
  1. de schuldige zich op de besloten plaats, bedoeld in het eerste lid, de toegang heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen door middel van de handelingen, bedoeld in artikel 138, tweede lid;
  2. het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
B

Artikel 285 wordt als volgt gewijzigd:

5.
Indien het feit, omschreven in het eerste, tweede of derde lid wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van Minister, Staatssecretaris, commissaris van de Koning, gedeputeerde, burgemeester, wethouder, lid van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, rechterlijk ambtenaar, advocaat, journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, ambtenaar van politie of buitengewoon opsporingsambtenaar wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.

Artikel 138aa

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 67, eerste lid, wordt in onderdeel b na «138a,» ingevoegd «138aa,».

B

Aan artikel 6:4:3 wordt onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid een lid toegevoegd, luidende:

2.
Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 6:4:1, tweede lid, bedoelde termijn kan de opsporingsambtenaar in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
C

Artikel 6:4:9 wordt als volgt gewijzigd:

D

De artikelen 6:4:10 tot en met 6:4:17 vervallen.

E

In artikel 6:4:21 wordt «6:4:3, vijfde lid» vervangen door «6:4:3, zesde lid».

F

Aan Boek 6, Hoofdstuk 4, wordt een titel toegevoegd, luidende:

G

Artikel 6:5:1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 6:4:22

Artikel 6:4:23

In geval van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:4:22, eerste lid, kan de officier van justitie vorderen dat de rechter-commissaris een plaats doorzoekt met het oog op het veiligstellen van voorwerpen op de wijze als bedoeld in artikel 6:4:3, tweede lid. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen.

Artikel 6:4:24

Artikel 6:4:25

Artikel 6:4:26

Artikel 6:4:27

Artikel 6:4:28

Artikel 6:4:29

ARTIKEL III

Na artikel 13c van de Opiumwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13d
1.
Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter bepalen dat aan degene die is veroordeeld wegens een feit strafbaar gesteld in de artikelen 10, 10a, eerste lid, 11, eerste tot en met vijfde lid, 11a of 11b, de verplichting wordt opgelegd tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan:
  1. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd;
  2. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, had kunnen worden opgelegd maar waarvan door de veroordeelde afstand is gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; of
  3. een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is verleend voor zover het voorwerpen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
2.
De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan de kosten, bedoeld in het eerste lid. Artikel 36e, vijfde lid, vijfde en zesde volzin, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
3.
De tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 13d

ARTIKEL IV

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder 1°, wordt «Wet voorkoming misbruik chemicaliën, de artikelen 2, onder a, en 4, tweede lid» vervangen door «de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, de artikelen 2, onder a, 4, tweede lid, en 4a, eerste lid».

B

Aan artikel 8 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  1. het opleggen van de verplichting tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan:
    1. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd;
    2. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, had kunnen worden opgelegd maar waarvan door de veroordeelde afstand is gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; of
    3. een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is verleend, voor zover het voorwerpen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
C

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a
1.
De maatregel vermeld in artikel 8, onder d, kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een economisch delict.
2.
De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan de kosten, bedoeld in het eerste lid. Artikel 36e, vijfde lid, vijfde en zesde volzin, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
D

In artikel 9 wordt «onder b en c» vervangen door «onder b, c en d».

E

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

2.
In afwijking van het eerste lid geschiedt de tenuitvoerlegging van de in artikel 8 onder d vermelde maatregel op de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 8a

ARTIKEL V

In de Wet voorkoming misbruik chemicaliën wordt na artikel 4 een artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 4a
1.
Het is verboden een stof die op grond van het tweede lid is aangewezen, in te voeren, uit te voeren, te vervoeren of voorhanden te hebben.
2.
De aanwijzing van een stof als bedoeld in het eerste lid, geschiedt bij ministeriële regeling, van Onze Minister van Justitie en Veiligheid mede namens Onze Minister, indien:
  1. is gebleken dat een stof, niet zijnde een geregistreerde stof of een op een lijst van niet-geregistreerde stoffen geplaatste stof als bedoeld in Verordening nr. 273/2004 en Verordening nr. 111/2005, kan worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen; en
  2. geen legale toepassing van de stof bekend is.
3.
De aanwijzing van een stof als bedoeld in het tweede lid vervalt van rechtswege indien een aangewezen stof wordt geregistreerd of op een lijst van niet-geregistreerde stoffen wordt geplaatst op grond van Verordening nr. 273/2004 of Verordening nr. 111/2005. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 4a

ARTIKEL VI

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 56a
1.
Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter bepalen dat aan degene die is veroordeeld wegens een feit strafbaar gesteld in de artikelen 54 of 55, de verplichting wordt opgelegd tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen, in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan:
  1. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd
  2. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, had kunnen worden opgelegd maar waarvan door de veroordeelde afstand is gedaan op de wijze bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; of
  3. een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is verleend, voor zover het voorwerpen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
2.
De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan de kosten, bedoeld in het eerste lid. Artikel 36e, vijfde lid, vijfde en zesde volzin, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
3.
De tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 56a

ARTIKEL VII

Onze Minister van Justitie en Veiligheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 13d van de Opiumwet, artikel 8, onder d, van de Wet op de economische delicten en artikel 56a van de Wet wapens en munitie in de praktijk.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.