Besluit van 22 november 2019, houdende regels over de eigen bijdrage voor verblijf in deeltijd in een instelling
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 september 2019, kenmerk 1577009-194876-WJZ;
Gelet op de artikelen 3.2.5 en 3.3.2 van de Wet langdurige zorg en artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 november 2019, no. W13.19.0300/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 november 2019, 1611124-194876-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1.1. wordt na de definitie van «dag» ingevoegd:
B
In de artikelen 3.3.1.5, eerste lid, en 3.3.1.6, eerste lid, wordt «onmiddellijk» telkens vervangen door «zo spoedig mogelijk».
C
Artikel 3.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
- de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder aan elk van hen deeltijdverblijf in een instelling heeft toegekend.
- de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt dan wel deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.
- de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde niet tevens deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
9.
Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:- een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de verzekerde op grond van het derde, vierde of vijfde lid, vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
- op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
D
Na artikel 3.3.2.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.3.2.2a
1.
In geval aan een verzekerde of gehuwde verzekerden tezamen meerdere leveringsvormen zijn toegekend, wordt met het oog op de samenloop van bijdragen bij de toepassing van de artikelen 3.3.2.1 en 3.3.2.2 de volgende rangorde in acht genomen bij de verschuldigdheid van bijdragen door de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen:- verblijf in een instelling;
- een volledig pakket thuis;
- een persoonsgebonden budget; of
- een modulair pakket thuis.
2.
Indien de verzekerde meerdere leveringsvormen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen 1° tot en met 4°, ontvangt, is telkens enkel de bijdrage voor de bovenstaande leveringsvorm in de rangorde, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd.E
In de artikelen 3.3.2.3, derde lid, en artikel 3.3.2.4, derde lid, wordt «drie maanden» vervangen door «vier maanden»
Artikel 3.3.2.2a
ARTIKEL II
Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 3.5, eerste, tweede en derde lid, en 3.6, eerste lid, wordt «onmiddellijk» telkens vervangen door «zo spoedig mogelijk».
B
In artikel 3.7, tweede lid, vervalt de zinsnede «3.9a, eerste en derde lid,».
C
Artikel 3.12, zesde lid, komt te luiden:
6.
Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt is de bijdrage niet verschuldigd indien de cliënt die in een instelling verblijft of een persoonsgebonden budget ontvangt voor beschermd wonen:- een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de cliënt of diens echtgenoot in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de cliënt op grond van het derde lid vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
- op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
D
In de artikelen 3.9, derde lid, 3.13, derde lid, en 3.14, derde lid, wordt «drie maanden» vervangen door «vier maanden».
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.