Besluit van 11 november 2021 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 april 2021, nr. WJZ / 21102125;
Gelet op artikel 49 van de Mijnbouwwet en artikel 10a, vierde lid, van de Gaswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 juni 2021 nr. W18.21.0127/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 november 2021, nr. WJZ / 21209350;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Als na een melding of het verlenen van een vergunning, ontheffing, of instemming wijzigingen optreden in de gegevens en bescheiden die zijn overgelegd, stelt degene die de melding heeft gedaan, respectievelijk de houder van de vergunning, ontheffing, of instemming, degene aan wie de gegevens of bescheiden zijn overgelegd, in kennis van de wijzigingen.C
In artikel 29g, eerste lid, onderdeel 2°, onder b, wordt «artikel 44, tweede lid» vervangen door «artikel 44, vierde lid».
D
Paragraaf 5.1.4. komt te luiden:
E
Het opschrift van paragraaf 5.2.3. komt te luiden:
F
De artikelen 58 tot en met 62 worden vervangen door de volgende artikelen:
Artikel 58
De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet is niet gehouden een melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet te doen in het geval de mijnbouwinstallatie voor een periode van maximaal een jaar buiten werking is, als gevolg van:- het uitvoeren van reparatie, onderhoud of aanpassingen van het gedeelte van de mijnbouwinstallatie boven de waterbodem;
- het uitvoeren van een werkprogramma als bedoeld in artikel 74, eerste lid;
- het doen van onderzoek na een ongeluk of een incident;
- het doen van onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van de opsporing, winning of opslag in een gemeentelijk ingedeeld gebied;
- het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden door een van buiten komende oorzaak, waaronder het tijdelijk niet beschikbaar zijn van ondersteunende installaties, pijpleidingen, kabels, personeel, materialen, grondstoffen, hulpstoffen, of diensten van derden die noodzakelijk zijn voor het in werking houden van het mijnbouwwerk of het niet tijdig kunnen beschikken over de benodigde vergunningen of toestemmingen.
Artikel 59
1.
Een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met g, dat verbonden is aan of onderdeel is van een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de wet is een geval als bedoeld in artikel 44, vijfde lid, van de wet, voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de wet, tenzij:- Onze Minister voor dat mijnbouwwerk een aanvraag om een wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de wet, of een verandering van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft ontvangen;
- de inspecteur-generaal der mijnen voor dat mijnbouwwerk:
- een werkprogramma voor het buiten gebruik stellen van een boorgat als bedoeld in artikel 74, eerste lid, heeft ontvangen;
- een rapport over een essentiële wijziging of een ontmanteling als bedoeld in de artikelen 45e en 45i van de wet heeft ontvangen.
2.
De inspecteur-generaal der mijnen informeert Onze Minister over de ontvangst van een werkprogramma of een rapport als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, respectievelijk 2°.Artikel 60
1.
De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet overlegt voor een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 59, eerste lid, een verwijderingsplan als bedoeld in artikel 44, derde lid, van de wet, tenzij:- Onze Minister voor dat mijnbouwwerk een vergunning als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, heeft verstrekt of
- naar het oordeel van de inspecteur-generaal der mijnen voor dat mijnbouwwerk met een werkprogramma of een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, respectievelijk 2°, in de verwijdering van het mijnbouwwerk is voorzien.
2.
De inspecteur-generaal der mijnen informeert Onze Minister over het oordeel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.Artikel 61
1.
Bij de melding, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet vermeldt de houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet in ieder geval:- de locatie van de mijnbouwinstallatie;
- de datum waarop het mijnbouwwerk buiten werking is gesteld;
- de wijze waarop het mijnbouwwerk buiten werking is gesteld;
- op welke wijze derden waarvan apparatuur als bedoeld in artikel 52, derde lid, op de mijnbouwinstallatie aanwezig is, zijn geïnformeerd.
2.
Van de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister openbaar kennis gegeven in de Staatscourant.Artikel 62
1.
De aanvraag tot instemming met een verwijderingsplan als bedoeld in artikel 44a, eerste lid, van de wet bevat ten minste een beschrijving van:- de aanduiding, locatie, aard en functie van de mijnbouwinstallatie, waaronder apparatuur van derden, ten tijde van de aanvraag om instemming met het verwijderingsplan;
- de activiteiten, bedoeld in artikel 74, eerste lid, die hebben geleid tot wijziging van de inrichting van het boorgat;
- de afspraken met de eigenaar van de waterbodem en andere belanghebbenden;
- de methode en een schatting van de kosten van het buiten gebruik stellen van een boorgat en het verwijderen van de mijnbouwinstallatie;
- de staat waarin het ondergrondse deel van het mijnbouwwerk wordt achtergelaten;
- de datum van indiening van het werkprogramma voor het buiten gebruik stellen van een boorgat en de planning van de uitvoering;
- het schoon en veilig achterlaten of verwijderen van kabels en pijpleidingen;
- de wijze waarop de materialen die bij het mijnbouwwerk behoren, worden afgevoerd en de bestemming ervan;
- de op de mijnbouwinstallatie aanwezige afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en de bestemming ervan;
- de maatregelen die worden genomen ter voorkoming van waterverontreiniging;
- de maatregelen die worden genomen om de waterbodem waarop de mijnbouwinstallatie is opgericht zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat terug te brengen of in het geval de waterbodem niet in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht, de toestand waarin de waterbodem na uitvoering van het verwijderingsplan wordt achtergelaten;
- het beoogde gebruik van de waterbodem; en
- in geval van een gedeeltelijke verwijdering van het mijnbouwwerk voor welk doel het mijnbouwwerk wordt hergebruikt en een beschrijving daarvan.
2.
Het verwijderingsplan vermeldt binnen welke perioden de beschreven werkzaamheden beginnen en eindigen en kan in een fasering van de verwijdering voorzien.3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef, kan bij het overleggen van informatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met k, worden volstaan met een verwijzing naar informatie die is of wordt overgelegd bij een aanvraag om een vergunning, een melding of de naleving van een verplichting tot het overleggen van gegevens en bescheiden krachtens de wet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, respectievelijk de Wet bodembescherming, in het geval die informatie de relevante feiten bevat of zal bevatten die nodig zijn voor een besluit tot instemming met het verwijderingsplan, respectievelijk een besluit tot instemming met het verwijderingsplan onder het stellen van voorwaarden of voorschriften.4.
Onze Minister beslist binnen dertien weken na het overleggen van een verwijderingsplan over de instemming.5.
Van de instemming, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.6.
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de instemming met een verwijderingsplan.Artikel 62a
1.
Onze Minister kan aan de houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet een instemming met een verwijderingsplan, bedoeld in artikel 44a, eerste lid, van de wet weigeren, indien:- het verwijderingsplan onvoldoende voorziet in een beschrijving van de werkzaamheden, methode en kosten van de verwijdering die nodig zijn gedurende de periode van uitvoering van het verwijderingsplan, waaronder monitoring;
- het verwachte resultaat van de uitvoering van het verwijderingsplan onvoldoende is beschreven;
- het mijnbouwwerk in aanmerking komt voor hergebruik;
- het mijnbouwwerk niet in aanmerking komt voor een gedeeltelijk hergebruik als mijnbouwwerk;
- in het geval van hergebruik het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 44a, tweede lid, van de wet, niet heeft verklaard dat het bevoegde gezag daartegen, voor zover het hergebruik betreft, geen bedenkingen heeft;
- naar het oordeel van het bevoegd gezag krachtens de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet bodembescherming het voorstel tot onderzoeken of saneren van de bodem niet voldoet;
- de bestemming van de af te voeren materialen en afvalstoffen onduidelijk is; of
- de planning van de uitvoering van de verwijdering niet duidelijk is of voorziet in een onredelijk lange termijn.
2.
Onze Minister kan een instemming ambtshalve geheel of gedeeltelijk wijzigen of intrekken, indien:- het bevoegde gezag, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f, krachtens wetten als bedoeld in die onderdelen tot een afwijzend oordeel komt over het geheel of gedeeltelijk hergebruik van het mijnbouwwerk;
- het bevoegde gezag krachtens de wet geen vergunning verstrekt voor het opsporen, winnen, of opslaan van delfstoffen, aardwarmte, respectievelijk stoffen;
- de houder van een vergunning de instemming voor het geheel of een gedeelte van het verwijderingsplan niet langer nodig heeft; of
- de houder van een vergunning niet overeenkomstig de instemming handelt of heeft gehandeld.
Artikel 62b
1.
Onze Minister kan de houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet een tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de wet, verlenen, indien de mijnbouwinstallatie of het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 59, eerste lid:- nodig is voor het gebruik van een ander mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h;
- doelmatiger kan worden verwijderd of hergebruikt, indien de houder van een vergunning het mijnbouwwerk tezamen met een ander mijnbouwwerk verwijdert of hergebruikt;
- in aanmerking komt voor geheel of gedeeltelijk hergebruik als onderzoek is of wordt verricht naar de geschiktheid voor opsporing of winning van delfstoffen of aardwarmte of de opslag van stoffen;
- redelijkerwijs rendabel opnieuw in gebruik genomen kan worden na:
- verbetering van de omstandigheden op de markt voor koolwaterstoffen, andere delfstoffen, aardwarmte, respectievelijk de opslag van stoffen;
- een technische innovatie voor de winning van koolwaterstoffen, andere delfstoffen, aardwarmte, respectievelijk de opslag van stoffen; of
- in aanmerking komt voor een ander hergebruik dan het exploiteren van een mijnbouwwerk.
2.
Onze Minister vraagt advies over een aanvraag om ontheffing van de verplichting tot verwijderen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet voor het opnieuw in gebruik nemen:- als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voor de winning van koolwaterstoffen, aardwarmte en de opslag van CO2 aan de vennootschap, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de wet en
- als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, tevens aan de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO als bedoeld in artikel 3 van de TNO-wet.
3.
Onze Minister kan de ontheffing voor hergebruik van de mijnbouwinstallatie voor een periode van maximaal vijf jaar verlenen.4.
Onze Minister kan de ontheffing telkens voor een periode van maximaal vijf jaar verlengen.5.
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de ontheffing.6.
Onze Minister kan, onverminderd artikel 7, derde lid, een ontheffing ambtshalve geheel of gedeeltelijk wijzigen of intrekken, indien de houder van een vergunning:- de ontheffing niet langer nodig heeft om in een hergebruik van het mijnbouwwerk te kunnen voorzien;
- niet overeenkomstig de ontheffing handelt of heeft gehandeld.
Artikel 62c
1.
Onze Minister kan de houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet een instemming met een rapport over de verwijdering, bedoeld in artikel 44c, derde lid, van de wet weigeren als het rapport:- onvoldoende informatie bevat;
- de mijnbouwinstallatie niet is verwijderd overeenkomstig het verwijderingsplan waarmee is ingestemd; of
- niet is verwijderd overeenkomstig de voorschriften die aan de instemming zijn verbonden.
2.
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op het besluit tot instemming met het rapport over de verwijdering.G
Het opschrift van paragraaf 5.2.4. komt te luiden:
H
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Als de inspecteur-generaal der mijnen voor een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, een werkprogramma voor het buiten gebruik stellen van een boorgat als bedoeld in artikel 74, eerste lid, heeft ontvangen, is artikel 44, eerste, tweede en derde lid, van de wet niet van toepassing, indien het boorgat naar het oordeel van de inspecteur-generaal der mijnen in overeenstemming met het werkprogramma buiten gebruik is gesteld. De inspecteur-generaal der mijnen informeert Onze Minister over het oordeel.I
Artikel 66 vervalt.
J
Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 72a
Het buiten gebruik stellen van een boorgat heeft tot doel om het boorgat permanent af te sluiten door zones met stromingspotentieel te isoleren.K
Artikel 73 komt te luiden:
Artikel 73
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:- beveiligingen en oefeningen in het gebruik van beveiligingen, bedoeld in artikel 70;
- de inrichting van een boorgat en de beveiliging ervan, bedoeld in artikel 71;
- het buiten gebruik stellen van een boorgat als bedoeld in artikel 72a.
L
Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 73a
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het buiten werking stellen van een boorgat, bedoeld in artikel 72.M
Artikel 103 komt te luiden:
Artikel 103
1.
Onze Minister maakt bij een besluit als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet een afweging van belangen aan de hand van de volgende criteria:- de doelmatigheid van het gebruik van de ruimte;
- de gevolgen voor het milieu;
- de veiligheid op zee en land en
- de doelmatigheid van de kosten.
2.
Onze Minister kan bij het overwegen tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet, over een pijpleiding op land het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a, achterwege laten, indien het besluit een pijpleiding betreft die is aangelegd vóór de inwerkingtreding van dit artikel.3.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toepassing van de criteria.N
Na artikel 103 worden artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 103a
Als een in gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding op land of in oppervlaktewater buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.1.4, respectievelijk paragraaf 5.2.3, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:- bij een melding overeenkomstig artikel 40b, respectievelijk artikel 61, de volgende informatie overlegt:
- de periode, waarin de pijpleiding is aangelegd;
- de overeenkomst met de grondeigenaar;
- de relevante feiten voor een afweging van belangen als bedoeld in artikel 103;
- bij een aanvraag om instemming met een verwijderingsplan in afwijking van artikel 40c, eerste lid, aanhef, ten minste een beschrijving overlegt als bedoeld in artikel 40c, eerste lid, onder a, c, d, g, h, i, k, l en m;
- bij een aanvraag om instemming met een verwijderingsplan in afwijking van artikel 62, eerste lid, aanhef, ten minste een beschrijving overlegt als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder a, c, d, g tot en met m.
Artikel 103b
Als een in niet gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.2.3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:- bij een melding overeenkomstig artikel 61 de volgende informatie overlegt:
- de periode, waarin de pijpleiding is aangelegd;
- de overeenkomst met de grondeigenaar;
- de relevante feiten voor een afweging van belangen als bedoeld in artikel 103;
- bij een aanvraag om instemming met een verwijderingsplan in afwijking van artikel 62, eerste lid, aanhef, ten minste een beschrijving overlegt als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder a, c, d, g, tot en met m.
O
In artikel 104 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede en de derde lid tot eerste en tweede lid.
P
In artikel 107 wordt «paragrafen 6.1 tot en met 6.4 respectievelijk paragraaf 6.5 van toepassing» vervangen door «paragrafen 5.1.4, 5.2.3 en 6.1 tot en met 6.5 voor pijpleidingen, respectievelijk kabels, op land, respectievelijk in oppervlaktewater van overeenkomstige toepassing».
Q
Artikel 161a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
- een instemming met een winningsplan, een verwijderingsplan, of een rapport dan wel een beoordeling van een melding als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, 44, eerste lid, 44a, eerste lid, 44c, derde lid, respectievelijk artikel 44, eerste lid, van de wet en een ontheffing als bedoeld artikel 44b, eerste lid, van de wet;.
Artikel 39
De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet is niet gehouden een melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet te doen in het geval het mijnbouwwerk voor een periode van maximaal een jaar buiten werking is, als gevolg van:
Artikel 40
Artikel 40a
Artikel 40b
Artikel 40c
Artikel 40d
Artikel 40e
Artikel 40f
Artikel 58
De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet is niet gehouden een melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet te doen in het geval de mijnbouwinstallatie voor een periode van maximaal een jaar buiten werking is, als gevolg van:
Artikel 59
Artikel 60
Artikel 61
Artikel 62
Artikel 62a
Artikel 62b
Artikel 62c
Artikel 72a
Het buiten gebruik stellen van een boorgat heeft tot doel om het boorgat permanent af te sluiten door zones met stromingspotentieel te isoleren.
Artikel 73
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
Artikel 73a
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het buiten werking stellen van een boorgat, bedoeld in artikel 72.
Artikel 103
Artikel 103a
Als een in gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding op land of in oppervlaktewater buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.1.4, respectievelijk paragraaf 5.2.3, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:
Artikel 103b
Als een in niet gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.2.3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:
ARTIKEL II
In artikel 2, zesde lid, van het Besluit leveringszekerheid Gaswet, wordt «de in artikel 53 van de wet genoemde rechtspersoon» vervangen door «de op grond van artikel 10a, vijftiende lid, van de wet aangewezen rechtspersoon».
ARTIKEL III
Als de Omgevingswet in werking treedt of is getreden wordt het Mijnbouwbesluit als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 40, eerste lid, onder a, en 59, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door «artikel 5.1 van de Omgevingswet».
B
In de artikelen 40c, derde lid, en 62, derde lid, wordt «de wet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, respectievelijk de Wet bodembescherming» vervangen door «de wet, de Omgevingswet, respectievelijk de Wet bodembescherming».
C
In de artikelen 40d, eerste lid, onder f, en 62a, eerste lid, onder f, wordt «de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet bodembescherming» vervangen door «de Omgevingswet of de Wet bodembescherming».
ARTIKEL IV
Als de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking treedt of is getreden wordt het Mijnbouwbesluit als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 40c, derde lid, en 62, derde lid, «de wet, de Omgevingswet, respectievelijk de Wet bodembescherming» vervangen door «de wet, respectievelijk de Omgevingswet».
B
In de artikelen 40d, eerste lid, onder f, en 62a, eerste lid, onder f, wordt «de Omgevingswet of de Wet bodembescherming» vervangen door «de Omgevingswet».
ARTIKEL V
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop de artikelen III en IV in werking treden.