Besluit van 4 oktober 2019, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de verdere doorvoering van het abonnementstarief voor maatschappelijke ondersteuning, de aanpassing van de bijdragesystematiek voor persoonsgebonden budgetten voor beschermd wonen en het regelen van een bevoegdheid voor het inkorten van de termijn waarover de bijdrage wordt geïnd of kwijtschelden van een bijdrage in het geval een verzuim in het opleggen daarvan niet aan de verzekerde of cliënt te wijten is
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 mei 2019, kenmerk 1531643-190719-WJZ;
Gelet op de artikelen 3.2.5 van de Wet langdurige zorg, en 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, 2.1.4a, derde en vierde lid, en vijfde lid, onderdeel b, en zevende lid, 2.1.4b, derde lid, 8.3, zesde lid, en 8.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 juli 2019, no. W13.19.0131/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 oktober 2019, kenmerk 1531635-190719-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:
- gegevens van het zorgkantoor over het verstrekken van zorg als bedoeld bij of krachtens de wet aan een verzekerde waaronder, indien van toepassing, de ingangsdatum van de periode waarover een persoonsgebonden budget wordt verleend.
B
Artikel 3.3.1.5 komt te luiden:
Artikel 3.3.1.5
1.
De eigen bijdrage wordt onmiddellijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdelen a en b, door het CAK zijn ontvangen.2.
De eigen bijdrage is verschuldigd met ingang van de maand waarin de verzekerde zorg is verleend of, indien het een persoonsgebonden budget betreft, met ingang van de eerste maand waarover dat is verleend, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.3.
Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde kan, in afwijking van het tweede lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden verkort tot ten hoogste een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:- het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;
- de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is; en
- zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de verzekerde.
C
Artikel 3.3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:
5.
De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:- het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en
- de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de verzekerde te wijten is.
6.
Uit eigen beweging of op aanvraag van de verzekerde kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vijfde lid, het CAK de termijn verkorten tot ten hoogste een maand of besluiten dat de herziene bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de verzekerde verzwarende omstandigheden.D
In artikel 3.3.2.1, eerste lid, onderdeel c, wordt na «beschermd wonen» ingevoegd «of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend»
E
Artikel 3.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3.3.1.5
ARTIKEL II
Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Paragraaf 2 is, tenzij de paragraaf 3 of 4 van toepassing is, van toepassing op bijdragen:- voor aangewezen algemene voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid van de wet, maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten; en
- krachtens artikel 8.3, zesde lid, van de wet.
3.
Paragraaf 3 is van toepassing op bijdragen:- voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor beschermd wonen; en
- krachtens artikel 8.4, tweede lid, van de wet.
4.
Paragraaf 4 is van toepassing op bijdragen voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget voor opvang.5.
Dit hoofdstuk berust mede op de artikelen 2.1.4, vierde lid, 2.1.4a, derde, vierde, vijfde en zevende lid, en 2.1.4b, derde lid, van de wet.B
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De cliënt betaalt:- de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarover de bijdrage verschuldigd is, tenzij de verschuldigdheid van een bijdrage betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;
- ingeval de verschuldigdheid de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarin het besluit waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;
- de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, binnen dertig dagen nadat het CAK of de instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de cliënt een bijdrage verschuldigd is.
- gegevens van het college over de verstrekte aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4a, derde lid, de maatwerkvoorziening of het verleende persoonsgebonden budget.
C
Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Een omstandigheid aangaande de cliënt of zijn echtgenoot die voor de toepassing van dit besluit van belang is wordt in aanmerking genomen met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK in kennis is gesteld van deze omstandigheid.D
In artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, wordt onmiddellijk vastgesteld door het CAK nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdelen a of b, voor zover het inkomensgegevens of een kennisgeving betreft met de dag dat een bij verordening aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of een maatwerkvoorziening is verstrekt of een persoonsgebonden budget is verleend, door het CAK zijn ontvangen.4.
De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd met ingang van de maand na het ingangstijdstip dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen of, indien dat tijdstip op de eerste dag van de maand valt, met ingang van de maand waarin het ingangstijdstip valt dat het CAK van het college bij kennisgeving heeft ontvangen, doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.5.
De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, is verschuldigd met ingang van de maand waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.6.
De bijdrage, bedoeld in het derde lid, is verschuldigd met ingang van de maand dat de instantie, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet van het college heeft ontvangen waarin de maatwerkvoorziening is verstrekt of waarin het persoonsgebonden budget is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is vastgesteld, aan de cliënt is verzonden.7.
Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de cliënt kan, in afwijking van het vierde en vijfde lid, de termijn waarover de bijdrage is verschuldigd worden ingekort tot maximaal een maand of worden besloten dat de bijdrage niet verschuldigd is, indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:- het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het vaststellen van de bijdrage;
- de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is; en
- zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de cliënt.
E
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
4.
De termijn van 36 maanden als bedoeld in het tweede lid, waarover een eigen bijdrage verschuldigd is, kan worden verkort naar 12 maanden indien het CAK van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage te herzien voorafgaand aan de laatstgenoemde termijn:- het gevolg is van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging in de gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het herzien van de bijdrage; en
- de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan de cliënt te wijten is.
5.
Uit eigen beweging of op aanvraag van de cliënt kan, bij het voordoen van de situatie, bedoeld in het vierde lid, het CAK de termijn inkorten tot maximaal een maand of besluiten dat de bijdrage niet verschuldigd is in bijzondere of voor de cliënt verzwarende omstandigheden.F
Artikel 3.7, derde lid, wordt «eerste tot en met derde lid» vervangen door «eerste en tweede lid».
G
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet is niet van toepassing op een voorziening voor vervoer voor zover de gemeente bij verordening de hoogte van de bijdrage vaststelt.2.
Bij de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, onderdeel b, en artikel 2.1.4a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, kan voor onderscheidenlijk de categorieën de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de bijdrage op nihil worden gesteld indien het bijdrageplichtig inkomen van de ongehuwde cliënt of een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen van de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot, lager is dan het per categorie vastgesteld bijdrageplichtig inkomen.5.
Indien een cliënt een bijdrage niet verschuldigd is op grond van artikel 3.5, zevende lid of 3.6, vierde en vijfde lid, wordt het vierde lid, onderdeel a, toegepast alsof de cliënt wel die bijdrage verschuldigd is.6.
Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van artikel 2.1.5 de bijdrage verschuldigd zijn voor een woningaanpassing voor minderjarige cliënten.H
Artikel 3.9a vervalt.
I
Na artikel 3.10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.10a
Over een gedeelte van de maand is de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, gelijk aan het volledige bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet of een lager bedrag dat de gemeente op grond van artikel 3.8 heeft vastgesteld.Artikel 3.10b
1.
Het college ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs van een hulpmiddel of woningaanpassing, bedoeld in artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet, aan de hand van de totale kostprijs.2.
Indien het college het CAK in kennis stelt van de totale kostprijs, bedoeld in het eerste lid, ziet het CAK voor het college toe op het niet overschrijden van die kostprijs.3.
Bij het bepalen of de kostprijs niet wordt overschreden, wordt door het CAK, in afwijking van artikel 3.8, tweede en vierde lid, het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4 derde lid, of 2.1.4a, vierde lid van de wet, elke maand in mindering gebracht op de kostprijs.4.
Het CAK gaat bij een samenloop van meerdere voorzieningen voor een cliënt uit van de kostprijs van één door het college aangewezen voorziening. Het college geeft aan bij welke voorziening het CAK toeziet op het niet overschrijden van de kostprijs, bedoeld in het eerste lid.5.
Indien de totale kostprijs wordt bereikt geeft het CAK daarvan onmiddellijk kennis aan het college.6.
Het CAK staakt de inning van de bijdrage nadat het college om staking van de inning heeft verzocht. Als de resterende totale kostprijs lager is dan de verschuldigde bijdrage per maand wordt die bijdrage niet geïnd.J
In artikel 3.10, eerste lid, wordt «het bedrag per bijdrageperiode, genoemd in artikel 3.8, eerste lid» vervangen door «het bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet».
K
Artikel 3.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
L
Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:
5.
Voor de berekening van de periode van vier maanden, bedoeld in het vierde lid, worden perioden van verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, instellingen voor beschermd wonen of perioden waarover een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend, samengeteld, tenzij tussen twee zodanige perioden meer dan zestig dagen zijn verlopen. De eerste volzin is niet van toepassing op cliënten die maximaal twee weken per twee maanden in een instelling voor beschermd wonen verblijven of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.M
In artikel 3.19, eerste lid wordt «beëindiging van de levering» vervangen door «beëindiging van de levering of het beëindigen van het persoonsgebonden budget».
N
Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3.10a
Over een gedeelte van de maand is de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, gelijk aan het volledige bedrag, bedoeld in artikel 2.1.4, derde lid, of 2.1.4a, vierde lid, van de wet of een lager bedrag dat de gemeente op grond van artikel 3.8 heeft vastgesteld.
Artikel 3.10b
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel I, onderdeel E, en de in artikel II, onderdeel A, eerste lid, opgenomen artikelonderdelen tweede lid, onderdeel 2°, en derde lid, onderdeel 2°, van artikel 3.1, en artikel II, onderdeel I, werken terug tot en met 1 januari 2019.