Part of Smart Yellow Suite

WGK010195
Wet versterking gebouwen Groningen

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Economische Zaken en Klimaat
Datum uitgave 19 februari 2020
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen

Samenvatting

Het kabinet heeft in 2018 besloten de afweging over de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld, het afhandelen van schade en bouwkundige versterking in publieke handen te nemen. De mogelijkheid voor publieke afhandeling van schadeherstel is geregeld in het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen. Dit wetsvoorstel is een aanvulling daarop en regelt de versterking van gebouwen omwille van de veiligheid in Groningen.

Documenten

stb-2023-164 (PDF)

Wet van 19 april 2023 tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is om regels te stellen over de versterking van gebouwen in Groningen om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid van gebouwen wordt geschaad;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Tijdelijke wet Groningen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  1. In onderdeel a, subonderdeel 3°, wordt «of de te treffen maatregelen in natura» vervangen door «of, indien de aanvrager dit wenst en de schade zich daarvoor leent, de te treffen maatregelen in natura».
  2. In onderdeel b wordt «of de te treffen maatregelen in natura» vervangen door «of, indien de aanvrager dit wenst en de schade zich daarvoor leent, de te treffen maatregelen in natura».
  3. Er wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een puntkomma en van «, en» aan het einde van onderdeel a, subonderdeel 3°, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
  4. heeft tot taak een vergoeding voor overlast van ten hoogste een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag toe te kennen.
9.
Het Instituut is bevoegd om ter uitvoering van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet met het oog op voorkoming of beperking van schade maatregelen te treffen of vergoedingen uit te keren die leiden tot versterking van een gebouw, voor zover dit geen versterkingsmaatregelen betreft als bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel a.
10.
Naast de schade, bedoeld in artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, kan het Instituut aan de aanvrager een in redelijkheid te bepalen tegemoetkoming in geld of in natura toekennen voor iedere redelijke maatregel die nodig is om te bewerkstelligen dat de schade waarvoor vergoeding wordt toegekend, duurzaam kan worden hersteld. Aan de toekenning van deze tegemoetkoming kan het Instituut voorwaarden verbinden.
11.
Bij regeling van Onze Minister kan aan het Instituut de taak worden opgedragen knelpunten op te lossen die als gevolg van de schade zijn ontstaan.
12.
Bij regeling van Onze Minister wordt de hoogte van de financiële middelen vastgesteld voor de uitgaven van het Instituut inzake tegemoetkomingen als bedoeld in het tiende lid en het oplossen van knelpunten als bedoeld in het elfde lid.
Ba

Artikel 2a
1.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aanspreekpunt voor eigenaren van gebouwen die versterking behoeven en coördineert de versterking van gebouwen, bedoeld in hoofdstuk 5.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt alle beslissingen die redelijkerwijs nodig zijn voor de versterking van gebouwen, bedoeld in hoofdstuk 5.
3.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Instituut werken nauw samen en stemmen de uitvoering van de versterking op grond van hoofdstuk 5 en de vergoeding van de schade op grond van hoofdstuk 2 op elkaar af, tenzij eigenaren aangeven dat ze deze afstemming niet willen.
4.
Indien de eigenaar van een gebouw dat wenst, wordt de vergoeding van de schade en de versterking van zijn gebouw in samenhang behandeld. De eigenaar krijgt de keuze om de vergoeding van de schade, bedoeld in hoofdstuk 2, en de versterking van zijn gebouw, bedoeld in hoofdstuk 5, te laten coördineren door Onze Minister of door het Instituut.
C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

6.
Het Instituut informeert Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten indien het gegronde vermoedens heeft dat een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm.
7.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert het Instituut indien hij gegronde vermoedens heeft dat sprake is van een acuut onveilige situatie als bedoeld in artikel 2, zevende lid.
8.
Het Instituut, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten verstrekken niet de gegevens over gezondheid.
9.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Instituut de uitvoering van de versterking op grond van hoofdstuk 5 en de vergoeding van schade op grond van hoofdstuk 2 op elkaar afstemmen. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
10.
De exploitant verstrekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties desgevraagd de gegevens, waaronder persoonsgegevens, voor zover die noodzakelijk zijn in het belang van een goede uitvoering van de versterking op grond van hoofdstuk 5.
D

In artikel 12, vierde lid, wordt na «artikel 13» ingevoegd «, eerste lid».

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, kan door het Instituut worden verlengd indien het Instituut als gevolg van het grote aantal ontvangen of verwachte aanvragen voor een schadesoort niet in staat is de aanvragen binnen die termijn af te handelen. Het Instituut informeert de aanvrager schriftelijk binnen twee weken na ontvangst van zijn aanvraag binnen welke termijn een besluit wordt genomen op zijn aanvraag.
F

Na artikel 13 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Fa

Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

G

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15
1.
Onze Minister legt een heffing op aan een exploitant:
  1. ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, en zevende lid, met uitzondering van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden van het Instituut, de huisvestingskosten van het Instituut en de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut;
  2. ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, en achtste lid, indien deze kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in deze wet, met uitzondering van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut;
  3. ter bestrijding van alle kosten gemaakt door de overheid voor de voorbereiding en uitvoering van de maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen en de maatregelen, bedoeld in artikel 13j, vierde lid, indien het gebouw een beschermd monument is, alsmede de kosten die daar direct verband mee houden, met uitzondering van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
  4. ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de vergoedingen, bedoeld in artikel 13m, eerste lid; en
  5. ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van de afhandeling van schade door het Instituut, als gevolg van de voorbereiding en uitvoering van maatregelen als bedoeld in onderdeel c, en de toekenning van de vergoedingen, bedoeld in onderdeel d.
2.
De heffing wordt opgelegd aan de exploitant die ten tijde van het bekend worden van de schade, waarop de kosten van vergoedingen die de basis vormen voor de heffing betrekking hebben, exploitant is, respectievelijk aan de exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, exploitant is, respectievelijk aan de exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld in onderdeel d, exploitant is. Indien deze schade bekend wordt of deze kosten gemaakt worden na sluiting van het mijnbouwwerk, wordt de heffing opgelegd aan degene die de laatste exploitant was.
3.
De hoogte van de heffing wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister.
4.
Onze Minister kan een tussentijdse heffing opleggen tot ten hoogste het bedrag, bedoeld in het derde lid, voor de kosten die op dat moment gemaakt zijn. De tussentijdse heffing wordt verrekend met de definitieve heffing.
H

Aan hoofdstuk 6 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 15a
1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt jaarlijks aan de gemeenten Eemsdelta, Groningen en Midden-Groningen een uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet om de gemeenten van middelen te voorzien ten behoeve van het versterken van gebouwen in batch 1.588.
3.
De gemeenten besteden de uitkering uitsluitend aan:
  1. werkzaamheden voor de versterking van de gebouwen in batch 1.588;
  2. het verstrekken van subsidies voor de versterking van de gebouwen in batch 1.588.
4.
De subsidie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vastgesteld op een bedrag zodat de eigenaar overeenkomstig de versterkingsadviezen de versterkingsmaatregelen kan laten uitvoeren dan wel tot sloop en nieuwbouw kan overgaan en het gebouw na de uitvoering van die maatregelen of na de sloop en nieuwbouw van dezelfde aard is en ten minste vergelijkbare gebruiksoppervlakte en gebruiksmogelijkheden heeft als de situatie voor de uitvoering van die maatregelen of voor de sloop en nieuwbouw, tenzij op verzoek van de eigenaar andere maatregelen worden genomen.
5.
Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gesteld over de uitkering, bedoeld in het tweede lid. Deze regels zien ten minste op de vaststelling van de hoogte van de uitkering, de verdeling, de voorwaarden waaronder deze verstrekt wordt en de terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede middelen.
Artikel 15b
1.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aan de provincie Groningen en gemeenten in de provincie Groningen een uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op de toekomstbestendigheid of de leefbaarheid van de provincie Groningen.
2.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet verstrekken aan de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt voor activiteiten die verband houden met het uitvoeren van de versterking, of voor activiteiten die gericht zijn op de verbetering van de sociale cohesie, en aan de provincie Groningen voor activiteiten die deze activiteiten van deze gemeenten ondersteunen.
3.
Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gesteld over de uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid. Deze regels zien ten minste op de vaststelling van de hoogte van de uitkering, de verdeling, de voorwaarden waaronder deze verstrekt wordt en de terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede middelen.
I

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

J

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

9.
De Afdeling bestuursrechtspraak zendt de vraag door naar de Hoge Raad indien de vraagstelling de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft. De Hoge Raad zendt de vraag door naar de Afdeling bestuursrechtspraak indien de vraagstelling niet de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft.
12.
De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak begroot in de uitspraak, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.
K

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De rechtbank kan onder de proceskosten waarin een partij veroordeeld wordt, ook opnemen het door de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak begrote bedrag, bedoeld in artikel 17, twaalfde lid.
L

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

M

Aan hoofdstuk 7 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 19a
1.
Op een beroep tegen een versterkingsbesluit, een besluit als bedoeld in artikel 13i, tweede en zesde lid, een besluit als bedoeld in artikel 13k, eerste en derde lid, en een besluit als bedoeld in artikel 13l, eerste lid, onderdeel b, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift.
2.
In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling bestuursrechtspraak de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.
Artikel 19b
In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is een exploitant geen belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 2, derde lid.
Ma

Aan artikel 19b wordt toegevoegd «, of bij een versterkingsbesluit».

Mb

In artikel 20 wordt «drie jaar» vervangen door «twee jaar».

N

Na artikel 22a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 22b
1.
Een plan van een gemeenteraad dat hetzelfde doel nastreeft als een programma als bedoeld in artikel 13g, wordt daarmee gelijkgesteld.
2.
Een risicoprofiel, een beoordeling of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm of een besluit daarover, een besluit tot versterken en een besluit tot niet versterken die krachtens artikel 52g van de Mijnbouwwet zijn vastgesteld, respectievelijk genomen, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 5 gelijkgesteld met een risicoprofiel als bedoeld in artikel 13e, eerste lid, een beoordeling als bedoeld in artikel 13i, eerste lid, een versterkingsbesluit, respectievelijk een besluit als bedoeld in artikel 13i, zesde lid of artikel 13k, eerste lid.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid, wordt als de datum van de dagtekening, bedoeld in artikel 13j, de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 5 aangemerkt.
4.
Indien een beoordeling heeft plaatsgevonden voor een bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen tijdstip en uit die beoordeling blijkt dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen nog niet is aangevangen, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op verzoek van de eigenaar het gebouw laten beoordelen op een bij of krachtens artikel 13h voorgeschreven wijze.
5.
Indien een nieuwe beoordeling als bedoeld in het vierde lid plaatsvindt en krachtens artikel 52g van de Mijnbouwwet voor het gebouw een besluit is vastgesteld, trekt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het op grond van het tweede lid daarmee gelijkgestelde besluit in en besluit Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op basis van de nieuwe beoordeling overeenkomstig artikel 13i, tweede tot en met zevende lid, en de artikelen 13j tot en met 13m.
6.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een vergoeding verstrekken aan de eigenaar die op grond van het vierde lid in aanmerking komt voor een nieuwe beoordeling.
7.
Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen regels worden gesteld over de vergoeding, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2a

Artikel 13a

Artikel 13b

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 13ba

Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nemen, elk voor de aan hen toebedeelde taken, alle maatregelen die redelijkerwijs van hen gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.

Artikel 13c

Artikel 13d

De inspecteur-generaal der mijnen kan aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd en ongevraagd adviezen verstrekken over de uitvoering van de versterkingsmaatregelen in relatie tot de veiligheid.

Artikel 13e

Artikel 13f

Artikel 13g

Artikel 13h

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en de wijze waarop wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.

Artikel 13i

Artikel 13j

Artikel 13k

Artikel 13l

Artikel 13m

Artikel 13n

Artikel 15

Artikel 15a

Artikel 15b

Artikel 19a

Artikel 19b

In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is een exploitant geen belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 2, derde lid.

Artikel 22b

ARTIKEL II

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 52g, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

B

In artikel 68, derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 14, eerste lid, van de Wet Instituut mijnbouwschade Groningen» vervangen door «artikel 15, eerste lid, van de Tijdelijke wet Groningen».

ARTIKEL III

Categorie 13.1 van bijlage I bij de Crisis- en herstelwet vervalt.

ARTIKEL IV

Bijlage II van de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

Tijdelijke wet Groningen:
  1. artikel 13e, eerste lid
  2. artikel 13g, eerste lid.
Tijdelijke wet Groningen:
  1. artikel 13i, tweede en zesde lid
  2. artikel 13j, eerste lid
  3. artikel 13k, eerste en derde lid.

ARTIKEL V

In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet «52g, vijfde lid» vervangen door «52g, vierde lid».

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juli 2019 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Kamerstukken 35 256) tot wet wordt verheven en artikel 1, onderdeel B, van die wet in werking treedt, alsmede artikel 5.1 van de Omgevingswet in werking treedt, komen de artikelen 13l en 19a van de Tijdelijke wet Groningen te luiden:

Artikel 13l
Paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een versterkingsbesluit als bedoeld in artikel 13j, met dien verstande dat:
  1. het coördinerend bestuursorgaan, bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
  2. de besluiten, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn:
    1. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;
    2. andere daarvoor in aanmerking komende besluiten die door gedeputeerde staten of Onze Minister die het aangaat worden genomen.
Artikel 19a
1.
Op een beroep tegen een versterkingsbesluit, een besluit als bedoeld in artikel 13i, tweede en zesde lid, een besluit als bedoeld in artikel 13k, eerste en derde lid, en een besluit als bedoeld in artikel 13l, onderdeel b, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift.
2.
In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling bestuursrechtspraak de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.

Artikel 13l

Paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een versterkingsbesluit als bedoeld in artikel 13j, met dien verstande dat:

Artikel 19a

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit kan worden bepaald dat deze wet ten aanzien van het in artikel I, onderdeel M, voorgestelde artikel 19b terugwerkt tot en met 1 juli 2020.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.