Besluit van 9 december 2020 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste tranche))
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 2020, nr. 2020-0000378986, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;
Gelet op de artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet en artikel 7.2a, tweede lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 oktober 2020, nr. W04.20.0243/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 december 2020, nr. 2020-0000681272, uitgebracht mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 6 wordt, onder vernummering van het tweede tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2.
In aanvulling op artikel 6.19 van het Besluit omgevingsrecht wordt als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid.B
Artikel 6g wordt als volgt gewijzigd:
1.
Dit artikel is tot 1 januari 2022 van toepassing op de gemeenten Almere, Delft, Eindhoven, Haarlem, Haarlemmermeer, Hoogeveen, Hulst, Schijndel en Zoetermeer.4.
In de gemeente Haarlemmermeer geldt het verbod, gesteld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet voor aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a tot en met j.5.
Het vierde lid is niet van toepassing op het bouwen van een bouwwerk in, aan, op of bij:- een rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- een monument of archeologisch monument waarop artikel 9.1, eerste lid, onder b, van de Erfgoedwet van toepassing is;
- een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is; of
- beschermde stads- en dorpsgezichten als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.
C
Na artikel 6q wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6r
1.
Dit artikel is tot 1 januari 2022 van toepassing op de volgende gemeenten:- Haarlemmermeer;
- Waalwijk.
2.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing, indien een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet betrekking heeft op door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwwerken en locaties.3.
Op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid is artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing.D
Artikel 7j wordt als volgt gewijzigd:
1.
Dit artikel is van toepassing op door de raad bij bestemmingsplan aan te wijzen locaties binnen de gemeenten:- Heerhugowaard;
- Hoorn;
- Koggenland;
- Leeuwarden;
- Ooststellingwerf;
- Weststellingwerf;
- Peel en Maas.
6.
Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot het bij bestemmingsplan aanwijzen van locaties kan tot 1 januari 2024 gebruik worden gemaakt mits het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.E
Artikel 7v wordt als volgt gewijzigd:
6.
Het is verboden om te beginnen met een activiteit als bedoeld in het negentiende lid als de verschuldigde geldsom, bedoeld in het negende lid, niet is betaald en- de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, nog niet onherroepelijk is; of
- het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, nog niet onherroepelijk is.
F
Aan artikel 8, eerste lid, wordt, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel f door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:
- opwekking van duurzame energie als bedoeld in bijlage I, onder 1, bij de wet, onverminderd de bevoegdheden van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van de artikelen 9b, eerste lid, aanhef en onder a en b, en 9e, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998.
Artikel 6r
ARTIKEL II
Het Besluit milieueffectrapportage wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3
1.
Als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 7.2a, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de vaststelling of wijziging van een plan waarvoor bij de voorbereiding een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming en:- dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden indien:
- voor dat plan een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is;
- de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is; en
- het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft; of
- waarbij sprake is van kleine wijzigingen van een plan en het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat die wijzigingen geen aanzienlijke milieueffecten hebben.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een plan dat betrekking heeft op een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet.3.
Het bevoegd gezag houdt bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°, en onder b, rekening met de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197) en raadpleegt daarvoor:- de bestuursorganen en instanties die op grond van een wettelijk voorschrift adviseren over de besluiten, aangewezen op grond van artikel 7.2, derde of vierde lid, van de wet waarop het plan betrekking heeft; en
- Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of in plaats van de betrokken minister een door hem aangewezen bestuursorgaan.
4.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onder b, de context van het plan dat wordt gewijzigd en de mate van waarschijnlijkheid dat de wijzigingen aanzienlijke milieueffecten zullen hebben.5.
Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°, en onder b, met de bijbehorende motivering op in het plan.Artikel 3
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
ARTIKEL IV
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste tranche).