Besluit van 19 december 2018 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, wat artikel 25a van de Wet belastingen op milieugrondslag betreft in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 19 november 2018, nr. 2018-0000029723;
Gelet op de artikelen 2.6, 3.18, 3.54 en 5.16b van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 4, 31a en 34 van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 15 en 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 7.3 van de Wet bedrijfsleven 2019, de artikelen 11 en 39 van de Wet op de omzetbelasting 1968, artikel 3:1 van de Algemene douanewet, artikel 69a van de Wet op de accijns, artikel 77a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de artikelen 25a en 93 van de Wet belastingen op milieugrondslag, artikel 3 van de Wet waardering onroerende zaken, artikel 37 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 33a van de Invorderingswet 1990, artikel 8.121 van de Belastingwet BES en artikel IV van Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 december 2018, no. W06.18.0363/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 18 december 2018, no. 2018-0000219419;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
4.
Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn onderbroken vanwege zwangerschap of bevalling van de belastingplichtige, worden deze tijdens de periode die overeenkomt met de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voor vrouwelijke werknemers, voor de bepaling van het aantal gewerkte uren, bedoeld in het tweede lid, geacht niet te zijn onderbroken.ARTIKEL II
Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
- uitkeringen op grond van de Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto;
- uitkeringen op grond van de Bundesgesetz zur Entschädigung für auf dem Gebiet des ehemaligen Deutschen Reiches lebende Opfer der NS-Verfolgung;
- uitkeringen uit het Härtefonds für rassisch Verfolgte nicht jüdischen Glaubens.
ARTIKEL III
Voor de werknemer die uiterlijk op 31 december 2018 een vergoeding genoot waarop artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2018 luidde of artikel 39e van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2018 luidde van toepassing was, blijft bij de toepassing van artikel 10ec van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 de ingevolge die bepalingen geldende termijn van maximaal acht jaar, onderscheidenlijk maximaal tien jaar, van toepassing tot en met uiterlijk 31 december 2020.
ARTIKEL IV
Het Besluit beleggingsinstellingen wordt als volgt gewijzigd:
- de voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam die op grond van artikel 13ab van de wet bij het bepalen van de winst in aanmerking worden genomen;
- het saldo aan renten ter zake van geldleningen dat op grond van artikel 15b van de wet bij het bepalen van de in een jaar genoten winst niet in aftrek komt;.
4.
Het negatieve saldo aan besmette voordelen, bedoeld in artikel 13ab, zevende lid, van de wet, dat is ontstaan in een periode waarin een belastingplichtige als beleggingsinstelling is aangemerkt (statusperiode), vermeerdert niet een positief saldo van besmette voordelen als bedoeld in artikel 13ab, eerste en tweede lid, van de wet buiten de statusperiode.5.
Het op de voet van artikel 15b, vijfde lid, van de wet voortgewentelde saldo aan renten dat is ontstaan in de statusperiode, komt niet in aftrek bij het bepalen van de winst buiten de statusperiode. Het op de voet van artikel 15b, vijfde lid, van de wet voortgewentelde saldo aan renten dat buiten de statusperiode is ontstaan, komt niet in aftrek bij het bepalen van de winst binnen de statusperiode.ARTIKEL V
Het Besluit fiscale eenheid 2003 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 10a Volgorde in aftrek brengen van voorvoegingsrenten
1.
Indien de ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten bij de fiscale eenheid lager is dan de totale ruimte die hiervoor bij de maatschappijen met voorvoegingsrenten gezamenlijk zou bestaan indien zij geen deel zouden uitmaken van de fiscale eenheid, komen voor de toepassing van artikel 15aha, eerste lid, van de wet de voor het voegingstijdstip van een maatschappij ontstane voortgewentelde saldi aan renten in aftrek bij het bepalen van de winst van de fiscale eenheid tot maximaal het bedrag dat volgt uit de formule (rm/rt) x rfe waarbij wordt verstaan onder:- de ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten van de maatschappij met voorvoegingsrenten indien zij geen deel zou uitmaken van de fiscale eenheid;
- de totale ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten van de maatschappijen met voorvoegingsrenten gezamenlijk indien zij geen deel zouden uitmaken van de fiscale eenheid;
- de ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten bij de fiscale eenheid.
2.
Indien bij een maatschappij het bedrag aan voorvoegingsrenten lager is dan het bedrag dat op grond van de formule, bedoeld in het eerste lid, in aftrek kan worden gebracht, wordt het verschil tussen die bedragen door toepassing van die formule op basis van de na toepassing van het eerste lid resterende ruimten verdeeld over de maatschappijen met een na toepassing van het eerste lid resterend bedrag aan voorvoegingsrenten, met dien verstande dat bij toepassing van die formule rfe ten hoogste gelijk is aan de rt. Indien bij een maatschappij het resterende bedrag aan voorvoegingsrenten lager is dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van de eerste zin, wordt de eerste zin opnieuw toegepast, met dien verstande dat daarbij wordt uitgegaan van de na toepassing van de eerste zin resterende ruimten.3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid op situaties als bedoeld in artikel 15aha, tweede lid, van de wet wordt onder maatschappij ook verstaan een bestaande fiscale eenheid die is uitgebreid, onderscheidenlijk een bestaande fiscale eenheid die is opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid.3.
Voor zover een ontvoegde dochtermaatschappij een belang in een gecontroleerd lichaam heeft, treedt die dochtermaatschappij voor de toepassing van de artikelen 13ab, 15e, tiende en elfde lid, en 23e van de wet met betrekking tot dat lichaam in de plaats van de fiscale eenheid.2.
Het in aanmerking nemen van voorvoegingsrenten als bedoeld in artikel 15aha van de wet van de splitsende dochtermaatschappij bij het bepalen van de winst van de fiscale eenheid vindt plaats alsof er geen splitsing heeft plaatsgevonden.2.
Het in aanmerking nemen van voorvoegingsrenten als bedoeld in artikel 15aha van de wet van de verdwijnende dochtermaatschappij bij het bepalen van de winst van de fiscale eenheid vindt plaats alsof er geen fusie heeft plaatsgevonden.- de verliezen van de voorafgaande fiscale eenheid geacht bij de moedermaatschappij van die fiscale eenheid te zijn opgekomen, tenzij op het moment van voortzetting van de fiscale eenheid met overeenkomstige toepassing van artikel 15af van de wet aannemelijk wordt gemaakt dat de verliezen aan een andere maatschappij zijn toe te rekenen;
- de voortgewentelde saldi aan renten van de voorafgaande fiscale eenheid voor de toepassing van de eerste volzin geacht bij de moedermaatschappij van die fiscale eenheid te zijn opgekomen, tenzij op het moment van voortzetting van de fiscale eenheid met overeenkomstige toepassing van artikel 15ahb van de wet aannemelijk wordt gemaakt dat de voortgewentelde saldi aan renten aan een andere maatschappij zijn toe te rekenen.
Artikel 10a Volgorde in aftrek brengen van voorvoegingsrenten
ARTIKEL VI
Het Besluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente wordt ingetrokken.
ARTIKEL VII
Het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL VIII
In het Algemeen douanebesluit wordt in artikel 3:1, onderdeel a, «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».
ARTIKEL IX
In het Uitvoeringsbesluit accijns wordt in artikel 23a, tweede lid, «artikel 50, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door «artikel 50, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag».
ARTIKEL X
Het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL XI
Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
- technisch hulpmiddel: een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, van de wet;
- kentekengegevens: de gegevens, bedoeld in artikel 77a, tweede lid, van de wet;
- technisch systeem: een technisch systeem als bedoeld in artikel 77a, derde lid, van de wet.
Artikel 29a
Artikel 29b
Er wordt uitsluitend gebruikgemaakt van technische hulpmiddelen die in staat zijn minimaal 90% van de kentekengegevens die vastgelegd gaan worden op correcte wijze te verwerken.
Artikel 29c
Er worden zodanige maatregelen of voorzieningen getroffen dat slechts gebruik of medegebruik wordt gemaakt van technische hulpmiddelen die zodanig zijn gericht en afgesteld dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat personen of zaken andere zaken dan het betreffende motorrijtuig herkenbaar op een foto-opname staan.
Artikel 29d
Artikel 29e
Alle wijzigingen in apparatuur, software of procedures die de beveiliging van het technische systeem en de kentekengegevens kunnen beïnvloeden, zijn bekend en beoordeeld door of namens de verwerkingsverantwoordelijke als zijnde aanvaardbaar.
Artikel 29f
De verwerkingsverantwoordelijke laat eenmaal per jaar de uitvoering van de bij of krachtens artikel 77a van de wet gegeven regels door middel van een audit op privacyaspecten controleren.
Artikel 29g
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de technische eisen die worden gesteld aan technische hulpmiddelen en het technische systeem waarin de kentekengegevens worden verwerkt.
ARTIKEL XII
Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:Artikel 6
1.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, eerste zin, van de wet wordt langs elektronische weg ingediend bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, met gebruikmaking van de hiertoe beschikbaar gestelde voorziening. Daarbij worden de bij die voorziening voorgeschreven aanwijzingen opgevolgd.2.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.Artikel 7
1.
De kennisgever vermeldt in de aanvraag, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet:- naam en adres van de kennisgever;
- het RSIN van de kennisgever, dan wel, indien de kennisgever niet beschikt over een RSIN, het KvK-nummer van de kennisgever, dan wel, indien de kennisgever evenmin beschikt over een KvK-nummer, het VIHB-nummer van de kennisgever;
- het kennisgevingsnummer waarop de aanvraag betrekking heeft;
- de periode waarop de toestemming tot overbrenging betrekking heeft;
- het maximale gewicht van de afvalstoffen waarop de toestemming tot overbrenging betrekking heeft;
- het tijdstip van aanvang van de eerste fysieke overbrenging en het tijdstip van aanvang van de laatste fysieke overbrenging met toepassing van de toestemming tot overbrenging;
- het tijdstip waarop de verklaring, bedoeld in artikel 16, onderdeel e, van de EVOA, is ontvangen, dan wel ontvangen had moeten zijn, voor alle afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht uit Nederland;
- het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht, alsmede het aantal transporten waarmee de afvalstoffen zijn overgebracht.
2.
Indien de overgebrachte afvalstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, niet geheel zijn gestort dan wel verbrand in een installatie waarin gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand, vermeldt de kennisgever in de aanvraag tevens:- het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden gestort;
- het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie of zuiveringsslib, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden verbrand in een installatie waarin gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand, verminderd met het gewicht van het aan deze afvalstoffen toe te rekenen verbrandingsresidu dat nuttig is of zal worden toegepast, waarbij de hoeveelheid verbrandingsresidu die nuttig is of zal worden toegepast apart wordt vermeld;
- het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie of zuiveringsslib, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden verbrand in een installatie waarin geen gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand;
- het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht voor zover dit gewicht nog niet is vermeld ingevolge onderdelen a, b of c, onder vermelding van de aard en verwerkingswijze van deze afvalstoffen, waarbij indien sprake is van meer dan één verwerkingswijze, de hoeveelheden per verwerkingswijze worden gespecificeerd.Bij de aanvraag verklaart de kennisgever te beschikken over een schriftelijke verklaring van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, veertiende lid, EVOA, aan de hand waarvan de hoeveelheden, bedoeld in onderdelen a tot en met d, kunnen worden vastgesteld, onder vermelding van de plaats waar en de datum wanneer de laatstgenoemde verklaring is opgesteld.
3.
De schriftelijke verklaring, bedoeld in het tweede lid, tweede zin, wordt ondertekend door de ontvanger en bevat:- naam en adres van de ontvanger;
- het kennisgevingsnummer waarop de verklaring betrekking heeft;
- het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht, alsmede het aantal transporten waarmee de afvalstoffen zijn overgebracht;
- de gewichten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d;
- in geval de afvalstoffen geheel of gedeeltelijk zijn of zullen worden verwerkt bij verschillende bedrijven: een uitsplitsing van de gewichten, bedoeld in onderdeel d, over alle bedrijven waar een deel van de afvalstoffen is of zal worden verwerkt; indien meerdere opeenvolgende verwerkingswijzen op de afvalstoffen worden toegepast, geeft de uitsplitsing een schematische weergave van de verschillende stromen afvalstoffen en verwerkingswijzen;
- de verklaring dat de gegevens juist en volledig zijn en zonder voorbehoud worden verstrekt.
4.
De kennisgever doet de melding, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, tweede zin, van de wet op de daartoe bij de voorziening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voorgeschreven wijze.5.
De kennisgever is gehouden op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat hieruit te allen tijde de gegevens blijken die van belang zijn voor een juiste vaststelling van de hoeveelheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, daaronder begrepen de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, en de hem ter beschikking staande gegevens die aan die verklaring ten grondslag liggen. De kennisgever is verplicht deze gegevens gedurende zeven jaar te bewaren.6.
Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.Artikel 8
1.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat vermeldt in de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet, de gegevens die de kennisgever ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdelen a tot en met h, bij zijn aanvraag heeft verstrekt.2.
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de gegevens die de kennisgever bij zijn aanvraag heeft verstrekt vergelijken met gegevens die ter zake ingevolge de EVOA zijn verstrekt.3.
In gevallen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, vermeldt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tevens in de beschikking de gegevens die de kennisgever heeft vermeld in zijn aanvraag ingevolge artikel 7, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en laatste zin.4.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.Artikel 9
1.
In afwijking van artikel 8, eerste en derde lid, vermeldt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet, uitsluitend de gegevens bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a tot en met h, die ter zake ingevolge de EVOA zijn ontvangen, indien en voor zover:- voor de afgifte van de beschikking blijkt dat de gegevens die de kennisgever ingevolge artikel 7 bij zijn aanvraag heeft verstrekt onjuist of onvolledig zijn; dan wel
- Onze Minister de beschikking afgeeft op grond van artikel 25a, vierde lid, van de wet.Ingeval evenwel de ingevolge de EVOA gemelde gegevens onjuist of onvolledig zijn, en de juiste en volledige gegevens redelijkerwijs evenmin tijdig op andere wijze kunnen worden vastgesteld, vermeldt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in afwijking van de eerste zin in de beschikking uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a tot en met g.
2.
Indien Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de beschikking afgeeft ingevolge artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de wet, nadat de kennisgever een melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, tweede zin, van de wet, vermeldt Onze Minister in de beschikking de gegevens, genoemd in artikel 7, eerste lid, en, indien van toepassing, artikel 7, tweede lid, zoals door de kennisgever gecorrigeerd bij de melding.3.
Bij toepassing van het eerste lid stelt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, voordat hij de beschikking afgeeft, de kennisgever in de gelegenheid een aanvraag in te dienen binnen een daarvoor door hem te stellen termijn waarin hij alsnog de gegevens, genoemd in artikel 7, verstrekt. De artikelen 6 tot en met 9, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een dergelijke aanvraag.Artikel 11c
1.
De vrijstelling, bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de wet, wordt slechts verleend ter zake van de afgifte ter verwijdering aan een inrichting van afzonderlijk en onvermengd asbest en asbesthoudende producten die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend toegepast zijn geweest als dakbedekking en zijn vrijgekomen bij de sanering van een asbesthoudend dak, wanneer:- de sanering van dat dak door een gecertifieerd asbestverwijderingsbedrijf is verricht;
- de sanering van dat dak is gemeld in het landelijk asbestvolgsysteem;
- de sanering van dat dak uiterlijk op 31 december 2024 is afgerond; en
- de afgifte ter verwijdering uiterlijk op 31 maart 2025 heeft plaatsgevonden.
2.
De vrijstelling wordt uitsluitend toegepast wanneer degene die het asbest en de asbesthoudende producten afgeeft, of doet afgeven, voorafgaand aan de afgifte ter verwijdering een verklaring aan de houder van de inrichting verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in het eerste lid.3.
De houder van de inrichting richt zijn administratie zodanig in dat daaruit blijkt welk gedeelte van de hoeveelheid afvalstoffen die in het tijdvak van aangifte ter verwijdering aan de inrichting is afgegeven, bestaat uit asbest en asbesthoudende producten als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de wet waarvoor wordt voldaan aan de in het eerste en tweede lid vermelde nadere voorwaarden en beperkingen.4.
Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, en het tijdstip waarop die verklaring uiterlijk verstrekt moet zijn. Voorts kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.Artikel 6
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 9
Artikel 11c
ARTIKEL XIII
Het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
5.
De gemeenten betalen aan de Waarderingskamer een vergoeding voor het aandeel van de gemeenten in de kosten van de Waarderingskamer.6.
De Waarderingskamer stelt regels omtrent de verdeling over de gemeenten van de vergoeding voor het aandeel van de gemeenten in de kosten van de Waarderingskamer.3.
De begroting voor de kosten van de landelijke voorziening WOZ wordt vastgesteld overeenkomstig de begroting van de Waarderingskamer.7.
De gemeenten betalen aan de Waarderingskamer een vergoeding voor het aandeel van de gemeenten in de kosten van de landelijke voorziening WOZ. De artikelen 2, zesde lid, en 5, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.ARTIKEL XIV
Het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6a
ARTIKEL XV
De Belastingregeling voor het land Nederland wordt als volgt gewijzigd: