Wet van 19 december 2018 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale vergroeningsmaatregelen te treffen om de prikkel te vergroten om CO2-uitstoot te beperken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 10b.1 wordt als volgt gewijzigd:
3.
De artikelen 3.31, 3.42 en 3.42a vervallen met ingang van 1 januari 2024.ARTIKEL II
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2020 na artikel 3.20 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.20a Bijtelling privégebruik fiets
1.
Indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een fiets ter beschikking staat, wordt op jaarbasis 7% van de waarde van de fiets als onttrekking in aanmerking genomen. De fiets wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking staat.2.
De onttrekking wordt in aanmerking genomen voor zover zij uitgaat boven de bedragen die de belastingplichtige ter zake van de kosten en lasten van de fiets voor eigen rekening heeft genomen.3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een fiets mede verstaan een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994, indien deze mede door menselijke spierkracht wordt aangedreven en is uitgerust met een elektromotor.4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de waarde van de fiets verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs van de fiets. Indien voor de fiets geen consumentenadviesprijs beschikbaar is, wordt aangesloten bij de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets.Artikel 3.20a Bijtelling privégebruik fiets
ARTIKEL III
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 na artikel 13bis een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13ter
1.
Indien ook voor privédoeleinden een fiets ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op 7% van de waarde van de fiets. De fiets wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking is gesteld.2.
Het voordeel wordt in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd.3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een fiets mede verstaan een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994, indien deze mede door menselijke spierkracht wordt aangedreven en is uitgerust met een elektromotor.4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de waarde van de fiets verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs van de fiets. Indien voor de fiets geen consumentenadviesprijs beschikbaar is, wordt aangesloten bij de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets.Artikel 13ter
ARTIKEL IV
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 16 vervalt.
B
Artikel 16aa wordt als volgt gewijzigd:
C
Artikel 21 komt te luiden:
Artikel 21
De artikelen 16 en 16aa, zoals die artikelen luidden op 31 december 2019, en de daarop berustende bepalingen blijven tot en met 31 december 2022 van toepassing op situaties waarbij aanspraken op teruggaaf van belasting uiterlijk op 31 december 2019 zijn ontstaan.D
Artikel 31 vervalt.
Artikel 21
De artikelen 16 en 16aa, zoals die artikelen luidden op 31 december 2019, en de daarop berustende bepalingen blijven tot en met 31 december 2022 van toepassing op situaties waarbij aanspraken op teruggaaf van belasting uiterlijk op 31 december 2019 zijn ontstaan.
ARTIKEL V
De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één jaar voor motorrijtuigen:- met drie assen of minder en in de categorie:
- met vier assen of meer en in de categorie:
2.
Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één maand voor motorrijtuigen:- met drie assen of minder en in de categorie:
- met vier assen of meer en in de categorie:
3.
Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één week voor motorrijtuigen:- met drie assen of minder en in de categorie:
- met vier assen of meer en in de categorie:
4.
Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één dag: € 12.6.
Indien de Euronorm van een motorrijtuig niet is geregistreerd, wordt voor de bepaling van de Euronorm uitgegaan van de datum van eerste toelating van dit motorrijtuig zoals vermeld in het kentekenregister.7.
Het motorrijtuig waarvan ten aanzien van de Euronorm geen aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs aanwezig is, wordt voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid aangemerkt als:- EURO 0 – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer voor 1 juli 1992 ligt;
- EURO I – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 juni 1992 maar voor 1 oktober 1995 ligt;
- EURO II – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 1995 maar voor 1 oktober 2000 ligt;
- EURO III – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2000 maar voor 1 oktober 2005 ligt;
- EURO IV – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2005 maar voor 1 oktober 2008 ligt;
- EURO V – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2008 maar voor 1 januari 2013 ligt;
- EURO VI – motorrijtuig en schoner wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 31 december 2012 ligt.
ARTIKEL VI
In de Wet belasting zware motorrijtuigen wordt artikel 10 als volgt gewijzigd:
ARTIKEL VII
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 28, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «€ 13,21» vervangen door «€ 32,12».
Aa
Na artikel 29a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 29b
1.
Vrijgesteld is de afgifte ter verwijdering of overbrenging ter verwijdering van afzonderlijk aangeboden asbest en asbesthoudende producten die toegepast zijn geweest als dakbedekking.2.
Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.B
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
C
In artikel 60 wordt het in het eerste lid, eerste aandachtsstreepje, opgenomen tarief verhoogd met € 0,00482.
D
In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 308,54» vervangen door «€ 257,54».
Artikel 29b
ARTIKEL VIII
Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt bij het begin van het kalenderjaar 2019 geen toepassing op de bedragen genoemd in artikel 28 van die wet.
ARTIKEL IX
In het Belastingplan 2018 wordt het in artikel IX, onderdeel H, opgenomen bedrag vervangen door «€ 32,12».
ARTIKEL X
In de Wet uitwerking Autobrief II wordt in artikel XXVII, aanhef, «met ingang van 1 januari 2019» vervangen door «met ingang van een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip».
ARTIKEL XI
De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
- verduurzaming van huurwoningen;.
B
Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:
- een verduurzaming van categorie 1: € 10.000 per verduurzaamde huurwoning;
- een verduurzaming van categorie 2: € 7.000 per verduurzaamde huurwoning;
- een verduurzaming van categorie 3: € 5.000 per verduurzaamde huurwoning; en
- een verduurzaming van categorie 4: € 3.000 per verduurzaamde huurwoning.
- met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen k tot en met n, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2019.
- de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, ten minste € 25.000 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
- de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, ten minste € 17.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen;
- de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel m, ten minste € 12.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen; en
- de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel n, ten minste € 7.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen.
C
Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Een voorgenomen investering wordt langs elektronische weg aangemeld bij Onze Minister.- De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk gedaan op:
- 31 december 2017 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs hoger dan of gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, is;
- 31 december 2019 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 3°, 5°, 6° of 7°, betreft, dan wel indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;
- 31 december 2021 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, betreft.
- de voorgenomen investering:
- bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen a tot en met g, voor de desbetreffende activiteit is aangevangen op of na het ten aanzien van die activiteit genoemde tijdstip;
- bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel h, is aangevangen op of na 1 januari 2014 en voor 31 december 2016; en
- bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel i, is aangevangen op of na 1 januari 2019.
D
Aan artikel 1.13, tweede lid, wordt, onder vervanging van «en» aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en de punt aan het slot van onderdeel d door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:
- ingeval sprake is van een gerealiseerde investering als bedoeld in artikel 1.2. tweede lid, onderdeel b, onder 8°: voor dezelfde investering geen subsidie is vastgesteld voor de verbetering van de energieprestatie bij of krachtens de Kaderwet overige BZK-subsidies.
E
Artikel 1.14 wordt als volgt gewijzigd:
3.
De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van:- zes jaar voor zover het activiteiten als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 7°, betreft;
- tien jaar voor zover het een activiteit als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 8°, betreft.
ARTIKEL XII
ARTIKEL XIII
Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019.