Wet van 5 oktober 2022 tot wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet basisregistratie personen te wijzigen in verband met de invoering van een centrale voorziening ter ondersteuning van de colleges van burgemeester en wethouders bij het onderzoek of een persoon als ingezetene in de basisregistratie personen op een adres in de gemeente dient te worden ingeschreven alsmede naar de juistheid van de gegevens betreffende het adres van een ingezetene in de basisregistratie personen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
aA
In artikel 1.7, tweede lid, onder b, van de Wet basisregistratie personen wordt na «artikel 2.34, eerste lid,» ingevoegd «of 2.37b, eerste lid».
A
In hoofdstuk 2, Afdeling 1, van de Wet basisregistratie personen wordt na paragraaf 4 een paragraaf ingevoegd, luidende:
B
In artikel 4.16a, tweede lid, aanhef, wordt in de eerste zin «hoofdstuk 3, afdeling 1, paragrafen 1 en 4, en afdeling 2» vervangen door «hoofdstuk 3».
Artikel 2.37a
Artikel 2.37b
Artikel 2.37c
Artikel 2.37d
Artikel 2.37e
Artikel 2.37f
Artikel 2.37g
Het college van burgemeester en wethouders treft bij het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.37a, eerste lid, naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 2.37d, eerste lid, passende maatregelen die strekken tot bescherming van de rechten en vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de persoon van wie de gegevens betreffende het adres worden onderzocht, waarbij deze persoon ten minste het recht heeft op voorafgaande controle door menselijke tussenkomst.
ARTIKEL IA
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL II
Onze Minister is bevoegd om gegevens te verwerken betreffende een onderzoek als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4a van de Wet basisregistratie personen dat is beëindigd of dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is afgedaan.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.