Besluit van 28 mei 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met het regelen van de aanmeldfase, het vervallen van het eerste gehoor in de algemene asielprocedure en het doorvoeren van enkele technische aanpassingen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 december 2020, nr. 3150706, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 37, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 maart 2021, nr. W16.20.0500/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 mei 2021, nr. 3280530, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.6a, tweede lid, wordt na «niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Wet of» ingevoegd «op grond van het bepaalde in het Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, dan wel».
B
Aan artikel 3.108c wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.
Aan de vreemdeling wordt tijdig mededeling gedaan van het hem toekomende recht zich tijdens de in deze paragraaf bedoelde gehoren en de procedure te doen bijstaan.C
Na artikel 3.108c wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:
Artikel 3.108d
1.
Nadat de vreemdeling in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.108 te kennen heeft gegeven dat hij de aanvraag bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, wil indienen, neemt de aanmeldfase een aanvang.2.
Van de vreemdeling worden door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.3.
Tijdens de aanmeldfase kan onderzoek plaatsvinden naar de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij de vreemdeling aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.4.
Tijdens de aanmeldfase wordt de vreemdeling gevraagd naar een korte opgave van zijn asielmotieven. Het doel hiervan is een efficiënte behandeling van de aanvraag mogelijk te maken.5.
Bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag zullen de door de vreemdeling tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen omtrent zijn asielmotieven niet worden betrokken, tenzij deze betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid.6.
De vreemdeling wordt tijdens de aanmeldfase door Onze Minister aan een aanmeldgehoor onderworpen. Gedurende het aanmeldgehoor kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in lidstaten van de Europese Unie of derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden.7.
Indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt behandeld in de grensprocedure, bedoeld in artikel 3.109b, of indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 59b van de Wet of op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke titel, is dit artikel niet van toepassing. Wel zijn het vierde en het vijfde lid van overeenkomstige toepassing en wordt de vreemdeling voorafgaand aan het gehoor, bedoeld in artikel 3.113, eerste lid, onderworpen aan een aanmeldgehoor als bedoeld in het zesde lid.8.
Na afronding van het aanmeldgehoor eindigt de aanmeldfase. Een afschrift van het verslag van het aanmeldgehoor wordt aan de vreemdeling ter kennis gebracht. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het gehoor.D
Artikel 3.109 komt te luiden:
Artikel 3.109
1.
Met ingang van de dag volgend op het einde van de aanmeldfase, bedoeld in artikel 3.108d, wordt de vreemdeling een rust- en voorbereidingstermijn gegeven van ten minste zes dagen. Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.110, vangt na de rust- en voorbereidingstermijn aan.2.
Van de vreemdeling kunnen door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken worden afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.3.
Gedurende de rust- en voorbereidingstermijn kan onderzoek plaatsvinden naar onder meer de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij de vreemdeling aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.4.
Gedurende de rust- en voorbereidingstermijn wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om te worden voorgelicht over het vervolg van de asielprocedure en om zich op het vervolg van de asielprocedure voor te bereiden. De vreemdeling wordt tevens in staat gesteld zich op het gehoor, bedoeld in artikel 3.113, eerste lid, voor te bereiden.5.
De vreemdeling wordt een medisch onderzoek aangeboden. Voor dit onderzoek is de schriftelijke toestemming van de vreemdeling vereist.6.
In afwijking van het eerste lid wordt geen rust- en voorbereidingstermijn gegeven indien:- de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
- de vreemdeling overlast veroorzaakt in een opvangvoorziening of in de omgeving daarvan;
- de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59b van de Wet dan wel op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke titel;
- het vermoeden bestaat dat de aanvraag mede kan worden afgewezen omdat de vreemdeling niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit.
7.
Indien geen rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven, wordt gewaarborgd dat de vreemdeling op een passend moment voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek in de gelegenheid wordt gesteld om te worden voorgelicht over het vervolg van de asielprocedure en om zich op het vervolg van de asielprocedure en het gehoor, bedoeld in artikel 3.113, eerste lid, voor te bereiden.E
Aan artikel 3.109a wordt een lid toegevoegd, luidende:
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin minderjarigen kunnen worden gehoord tijdens de in deze paragraaf bedoelde gehoren.F
Artikel 3.109c komt te luiden:
Artikel 3.109c
1.
Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Wet, zijn de artikelen, 3.108d, 3.109 en 110 tot en met 3.118 niet, of indien de in artikel 3.108d bedoelde aanmeldfase reeds is aangevangen, niet langer van toepassing.2.
Van de vreemdeling kunnen door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken worden afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.3.
Na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, kan onderzoek plaatsvinden naar de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij hem aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.4.
De vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk door Onze Minister gehoord over de mogelijkheid van toepassing van artikel 30 van de Wet. Tevens wordt de vreemdeling gehoord over zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, als bedoeld in artikel 30, tweede lid, van de Wet. Tijdens het gehoor kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Voor zover het aanmeldgehoor, bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, al een aanvang heeft genomen, wordt dit gehoor voortgezet en aangemerkt als een gehoor als hier bedoeld.5.
Een afschrift van het in het vierde lid bedoelde gehoor wordt zo spoedig mogelijk ter kennis van de vreemdeling gebracht.6.
Het schriftelijk voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt meegedeeld door uitreiking of toezending daarvan.7.
Indien naar het oordeel van Onze Minister geen sprake meer is van een aanvraag waarop vermoedelijk zal worden besloten met toepassing van artikel 30 van de Wet wordt voor de verdere behandeling van de aanvraag alsnog de in artikel 3.109ca of de in de artikelen 3.109 en 3.110 tot en met 3.116 beschreven procedure gevolgd. Indien Onze Minister dit noodzakelijk acht, kan een aanmeldgehoor, als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, worden gehouden.8.
De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het gehoor, bedoeld in het vijfde lid, en nadere gegevens te verstrekken alsmede schriftelijk zijn zienswijze op het in het zesde lid bedoelde voornemen naar voren te brengen uiterlijk binnen twee weken. Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen geldt hiervoor een termijn van een week.9.
De termijn, bedoeld in het achtste lid, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden.10.
De schriftelijke zienswijze is tijdig bij Onze Minister ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.11.
Onze Minister houdt rekening met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Het ontbreken van de schriftelijke zienswijze, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen, staat aan het geven van de beschikking niet in de weg.12.
De beschikking wordt bekendgemaakt door uitreiking of toezending ervan.G
Artikel 3.109ca komt te luiden:
Artikel 3.109ca
1.
De artikelen 3.108d, 3.109 en 110 tot en met 3.116 zijn niet, of indien de in artikel 3.108d bedoelde aanmeldfase reeds is aangevangen, niet langer van toepassing, indien de aanvraag:- vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder a of e, van de Wet;
- vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder b, van de Wet, voor zover bedoelde bescherming is verleend door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, of door Zwitserland;
- vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard met toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Wet; of
- vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard gelet op het bepaalde in het Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.
2.
Van de vreemdeling kunnen door Onze Minister een gezichtsopname en vingerafdrukken worden afgenomen en verwerkt. De vreemdeling verleent hieraan zijn medewerking.3.
Na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, kan onderzoek plaatsvinden naar de identiteit, vingerafdrukken, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling en naar de bij hem aangetroffen of door hem overgelegde documenten en bescheiden.4.
De vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk door Onze Minister aan een gehoor onderworpen. Daarbij kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt de vreemdeling tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld zijn standpunt uiteen te zetten over de toepassing van deze gronden op zijn specifieke omstandigheden of aan te geven waarom zijn land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is.5.
Een afschrift van het schriftelijk verslag van het in het vierde lid bedoelde gehoor wordt zo spoedig mogelijk ter kennis van de vreemdeling gebracht.6.
Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt het schriftelijk voornemen daartoe zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt.7.
Indien na het in het vierde lid bedoelde gehoor niet voldoende duidelijk is dat kan worden besloten tot niet-ontvankelijkverklaring of tot kennelijk ongegrondverklaring op de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt voor de verdere behandeling van de aanvraag alsnog de in de artikelen 3.109 en 110 tot en met 3.116 beschreven procedure gevolgd. Indien Onze Minister dit noodzakelijk acht, kan een aanmeldgehoor, als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, worden gehouden.8.
De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het in het vierde en vijfde lid bedoelde gehoor en nadere gegevens te verstrekken en zijn zienswijze op het in het vijfde lid bedoelde voornemen schriftelijk naar voren te brengen uiterlijk binnen een dag na de dag waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden.9.
De schriftelijke zienswijze is tijdig bij Onze Minister ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.10.
Onze Minister houdt rekening met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Het ontbreken van de schriftelijke zienswijze, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen, staat aan het geven van de beschikking niet in de weg.11.
De beschikking wordt uiterlijk op de achtste dag na het in het vierde lid bedoelde gehoor genomen en wordt bekendgemaakt door uitreiking of toezending ervan.H
Artikel 3.110 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Onze Minister kan de in het eerste lid genoemde termijn verlengen onder de in artikel 3.115 beschreven voorwaarden.I
Artikel 3.112 vervalt.
J
Artikel 3.113 wordt als volgt gewijzigd:
K
Artikel 3.114 wordt als volgt gewijzigd:
L
Artikel 3.115 komt te luiden:
Artikel 3.115
1.
Onze Minister kan de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn voorafgaand aan de start van het onderzoek verlengen, indien als gevolg van het onderzoek in de aanmeldfase of de rust- en voorbereidingstermijn, of als gevolg van het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, is gebleken dat:- er indicaties zijn dat het onderzoek naar de afgelegde verklaringen voorzienbaar meer tijd zal vergen; of
- de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 3.108b, dan wel meer tijd nodig is voor het zorgvuldig doorlopen van de procedure omdat uit het medisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, is gebleken dat een extra dag nodig is voor het nader gehoor, bedoeld in artikel 3.113, eerste lid.
2.
Onze Minister kan de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn na de start van het onderzoek verlengen:- in geval van overschrijding van de termijnen, bedoeld in de artikelen113, eerste en derde lid, en 114, eerste en zesde lid, tenzij de overschrijding aan Onze Minister kan worden toegerekend;
- in geval van overschrijding van de termijnen, bedoeld in de artikelen 3.113, vierde lid, of 114, tweede lid, en de vreemdeling een met redenen omkleed verzoek om verlenging heeft ingediend, tenzij de overschrijding aan de vreemdeling kan worden toegerekend;
- indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling noodzakelijk is;
- indien de vreemdeling zijn eerder tijdens het onderzoek afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult;
- indien naar het oordeel van Onze Minister nader onderzoek noodzakelijk is naar omstandigheden die verband houden met de gronden, bedoeld in de artikelen 3.6a, eerste lid, en 1e;
- indien Onze Minister een medisch onderzoek heeft aangeboden als bedoeld in artikel 3.109e; of
- indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor, dan wel is verdwenen of vertrokken zonder toestemming van Onze Minister.
3.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengd met drie dagen: een extra dag voor het nader gehoor, een extra dag voor de correcties en aanvullingen gedurende welke dag Onze Minister reeds een aanvang kan maken met het voornemen, en een extra dag voor het opstellen van de zienswijze. In de gevallen bedoeld in het tweede lid wordt de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengd met ten hoogste twaalf, veertien, of twintig dagen. Indien verlenging op grond van zowel het eerste, als het tweede lid plaatsvindt, zijn voor het onderzoek in een Aanmeldcentrum ten hoogste eenentwintig, drieëntwintig of negenentwintig dagen beschikbaar.4.
De vreemdeling wordt van de verlenging schriftelijk in kennis gesteld. Bij de kennisgeving wordt de reden van de verlenging aangegeven alsmede op welk moment de verlengde termijn eindigt.5.
Indien Onze Minister de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn heeft verlengd wordt het schriftelijk voornemen aan de vreemdeling uitgereikt of toegezonden.6.
De vreemdeling brengt zijn zienswijze uiterlijk op de eerste dag, of bij toepassing van het eerste lid op de tweede dag, na de uitreiking of toezending van het voornemen naar voren, tenzij een met redenen omkleed verzoek om verlenging van deze termijn wordt ingewilligd.7.
Artikel 3.114, derde tot en met vijfde lid, is van toepassing.8.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de negende dag bekend door uitreiking of toezending ervan.9.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a tot en met e, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de achttiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de twintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de zesentwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.10.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste en tweede lid, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de eenentwintigste, drieëntwintigste of negenentwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.11.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid alsmede de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag wordt vervolgd indien de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn wordt verlengd.M
Artikel 3.116, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
- de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen indien de termijnen, bedoeld in de artikelen 3.113, eerste en derde lid, of 3.114, eerste en zesde lid, dan wel de op grond van artikel 3.115, eerste of derde lid, verlengde termijn, zijn overschreden;
N
Artikel 3.117 wordt als volgt gewijzigd:
2.
De vreemdeling wordt door Onze Minister zo spoedig mogelijk aan een nader gehoor onderworpen, waarbij wordt voldaan aan het in artikel 3.113, derde tot en met vijfde lid, bepaalde.8.
Artikel 3.116, vijfde lid, is van toepassing.10.
Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is artikel 3.109ca van overeenkomstige toepassing.O
Artikel 3.118, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2.
De artikelen 3.117, vijfde tot en met zevende lid, en 3.116, vijfde en zesde lid, zijn van toepassing. Indien de aanvraag wordt behandeld in een grensprocedure en sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, bedraagt de in artikel 3.117, vijfde lid, bedoelde termijn een week.P
In artikel 3.118b, tweede lid, wordt «de artikelen 3.109, 3.113, eerste tot en met het achtste lid, en 3.114, eerste, tweede en zesde lid» vervangen door «de artikelen 3.108d, 3.109, 3.113, eerste tot en met het achtste lid, en 3.114, eerste, tweede en zesde lid».
Q
In artikel 3.123c, tweede lid, wordt «eerste gehoor» vervangen door «aanmeldgehoor».
R
Artikel 3.123d wordt als volgt gewijzigd:
S
In artikel 3.123f, vijfde lid, wordt «Artikel 3.113, zesde tot en met negende lid» vervangen door «Artikel 3.113, vijfde tot en met achtste lid».
T
In artikel 6.1e, tweede lid, wordt «niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Wet,» vervangen door «niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Wet of op grond van het bepaalde in het Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, dan wel».
Artikel 3.108d
Artikel 3.109
Artikel 3.109c
Artikel 3.109ca
Artikel 3.115
ARTIKEL II
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 25 juni 2021.