Part of Smart Yellow Suite

WGK008540
Besluit bouwwerken leefomgeving

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Datum uitgave 11 juli 2017
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Besluit van (…), houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving (Besluit bouwwerken leefomgeving)

Samenvatting

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna Besluit bouwwerken leefomgeving of dit besluit) is een van de vier AMvB’s die uitvoering geven aan de Omgevingswet (hierna Omgevingswet of de wet). Het besluit bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden. Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat voornamelijk regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat de inhoudelijke kaders voor overheidsorganen, waarbinnen zij hun taken en bevoegdheden op het terrein van de fysieke leefomgeving uitoefenen. Het Omgevingsbesluit regelt welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen. Ook regelt het welke bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs betrokken moeten worden bij de besluitvorming, de invulling van procedures en stelt het regels aan een aantal op zichzelf staande onderwerpen zoals de milieueffectrapportage.

Documenten

stb-2018-291 (PDF)

Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over bouwwerken in de fysieke leefomgeving (Besluit bouwwerken leefomgeving)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2018, nr. 2017-0000316593, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op de richtlijn breedband, de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn hernieuwbare energie, de richtlijn veiligheid wegtunnels, de verordening bouwproducten en het VN-gehandicaptenverdrag en de artikelen 4.3, eerste lid, en 5.1 van de Omgevingswet, en artikel 119 van de Woningwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W04.17.0186/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524056, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1.1 (begrippen)

Bijlage I bevat begrippen en definities voor de toepassing van dit besluit.

Artikel 1.2 (wederzijdse erkenning)

Met een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring bouw, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 2.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op bouwwerken.

Artikel 2.2 (bevoegd gezag)

Artikel 2.3 (maatwerkregels)

Een maatwerkregel wordt in het omgevingsplan gesteld.

Artikel 2.4 (gelijkwaardigheid bij melding of vergunningsvrije activiteit)

Artikel 2.5 (instandhouden gelijkwaardige maatregel)

Een gelijkwaardige maatregel die betrekking heeft op een in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gestelde regel wordt bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden.

Artikel 2.6 (specifieke zorgplicht: bouwwerkinstallatie)

Een krachtens de wet aanwezige bouwwerkinstallatie:

Artikel 2.7 (gemeenschappelijk en gezamenlijk)

Artikel 2.8 (monumenten)

Voor zover een omgevingsvergunning voor:

afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, zijn alleen de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften van toepassing.

Artikel 2.9 (afwijking wegens implementatie van Europese regelgeving)

Voor zover een in het Warenwetbesluit machines, het Warenwetbesluit liften 2016 of het Besluit gastoestellen, ter implementatie van een in Europese regelgeving gestelde eis, afwijkt van een in de hoofdstukken 3 tot en met 5 gestelde regel, is alleen de krachtens die besluiten gestelde eis van toepassing.

Artikel 2.10 (drank- en horeca-inrichtingen)

Voor zover aan een activiteit op grond van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en horecawet een voorschrift is verbonden dat strenger is dan een in dit besluit opgenomen regel is alleen het aan die activiteit verbonden voorschrift van toepassing.

Artikel 2.11 (aantal personen in een bouwwerk)

In een bouwwerk of gedeelte daarvan zijn niet meer personen aanwezig dan het aantal personen waarvoor het bouwwerk of gedeelte daarvan in overeenstemming met dit besluit is bestemd.

Artikel 2.12 (overgangsrecht: aantal personen in een bouwwerk)

Zolang het aantal personen dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan aanwezig is niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2012 voor dat bouwwerk of dat gedeelte toegestane aantal personen blijft artikel 2.11 buiten toepassing.

Artikel 2.13 (verordening bouwproducten)

Handelen in strijd met de plichten die voortvloeien uit de verordening bouwproducten is verboden.

Artikel 2.14 (toepassing CE-markering en kwaliteitsverklaringen bouw)

Artikel 2.15 (erkenning kwaliteitsverklaringen bouw)

Kwaliteitsverklaringen bouw als bedoeld in artikel 2.14, tweede en derde lid, worden afgegeven op basis van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties erkend stelsel van kwaliteitsverklaringen voor de bouw.

Artikel 2.16 (drijvende bouwwerken)

Op een drijvend bouwwerk met een woonfunctie dat door functiewijziging van een schip is ontstaan zijn de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van artikel 3.5, niet van toepassing.

Artikel 3.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het in stand houden van een bestaand bouwwerk.

Artikel 3.2 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

Artikel 3.3 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door de eigenaar van het bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.4 (toepassingsbereik: aansturingsartikel niet van toepassing)

In dit hoofdstuk is een aansturingsartikel niet van toepassing op een gebruiksfunctie waarvoor geen regel is opgenomen in de tabel van dat aansturingsartikel.

Dit geldt niet bij de artikelen 3.11, 3.30, 3.36, 3.42 en 3.114.

Artikel 3.5 (specifieke zorgplicht: bestaande bouwwerken)

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 3.6 (onderzoeksplicht)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht onderzoek te doen naar de staat van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken waarvan redelijkerwijs is komen vast te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren.

Artikel 3.7 (maatwerkvoorschriften)

Artikel 3.8 (aansturingsartikel)

Artikel 3.9 (fundamentele belastingscombinaties)

Een bouwconstructie bezwijkt niet gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in NEN 8700.

Artikel 3.10 (bepalingsmethode niet-bezwijken)

Artikel 3.11 (aansturingsartikel)

Artikel 3.12 (tijdsduur niet-bezwijken)

Artikel 3.13 (bepalingsmethode niet-bezwijken)

Artikel 3.14 (aansturingsartikel)

Artikel 3.15 (aanwezigheid afscheiding)

Artikel 3.16 (hoogte afscheiding)

Artikel 3.17 (openingen afscheiding)

Artikel 3.18 (aansturingsartikel)

Artikel 3.19 (voorziening bij hoogteverschil)

Artikel 3.20 (afmetingen trap)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19, voldoet aan de in tabel 3.20 aangegeven afmetingen.

Artikel 3.21 (trapbordes)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 3.22 (leuning)

Een trap als bedoeld in artikel 3.19 waarvan de helling ter plaatse van de klimlijn groter is dan 2:3, heeft voor zover een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,6 m en ten hoogste 1 m.

Artikel 3.23 (afmetingen hellingbaan)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.

Artikel 3.24 (hellingbaanbordes)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.19 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 3.25 (aansturingsartikel)

Artikel 3.26 (beweegbaar constructieonderdeel: gevarenzone)

Artikel 3.27 (aansturingsartikel)

Artikel 3.28 (stookplaats)

Artikel 3.29 (rookgasafvoer)

Artikel 3.30 (aansturingsartikel)

Artikel 3.31 (binnenoppervlak)

Artikel 3.32 (buitenoppervlak)

Artikel 3.33 (beloopbaar vlak)

Artikel 3.34 (vrijgestelde oppervlakte)

Artikel 3.35 (toepassing Euroklassen)

Bij toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.33 kan in plaats van:

Artikel 3.36 (aansturingsartikel)

Artikel 3.37 (brandcompartiment: ligging)

Artikel 3.38 (brandcompartiment: omvang)

Artikel 3.39 (opvangcompartiment)

Artikel 3.40 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: niveau van eisen)

Artikel 3.41 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: bepalingsmethode)

Artikel 3.42 (aansturingsartikel)

Artikel 3.43 (subbrandcompartiment: ligging)

Artikel 3.44 (beschermd subbrandcompartiment: ligging)

Artikel 3.45 (beschermd subbrandcompartiment: omvang)

Artikel 3.46 (subbrandcompartiment: weerstand tegen rookdoorgang)

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten.

Artikel 3.47 (beschermd subbrandcompartiment: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

Artikel 3.48 (aansturingsartikel)

Artikel 3.49 (vluchtroute)

Artikel 3.50 (vluchten naar de uitgang van een subbrandcompartiment)

Artikel 3.51 (beschermde route)

Artikel 3.52 (extra beschermde vluchtroute)

Artikel 3.53 (veiligheidsroute)

Artikel 3.54 (tweede vluchtroute)

Artikel 3.55 (aansturingsartikel)

Artikel 3.56 (inrichting vluchtroute: weerstand tegen rookdoorgang)

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang tussen een besloten ruimte waardoor een beschermde route of extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte is ten minste 20 minuten.

Artikel 3.57 (inrichting vluchtroute: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

Tussen de verschillende ruimten, bedoeld in artikel 3.54, eerste lid, is een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 20 minuten.

Artikel 3.58 (inrichting vluchtroute: permanente vuurlast)

Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurlast en de netto-vloeroppervlakte van een ruimte waardoor een veiligheidsroute voert is per bouwlaag ten hoogste 7.000 MJ.

Artikel 3.59 (inrichting vluchtroute: vrije doorgang)

Artikel 3.60 (inrichting vluchtroute: niet-besloten ruimte)

Een niet-besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand kan worden gebruikt om te vluchten en voor het verrichten van reddings- en bluswerkzaamheden.

Artikel 3.61 (aansturingsartikel)

Artikel 3.62 (hulppost wegtunnel)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft een zodanig aantal hulpposten dat de loopafstand tussen een punt op de rijbaanvloer en ten minste een hulppost niet groter is dan 75 m. Deze afstand wordt gemeten over een route die alleen voert over vloeren, trappen of hellingbanen zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. De afstand tussen twee opeenvolgende hulpposten is ten hoogste 100 m.

Artikel 3.63 (aansturingsartikel)

Artikel 3.64 (wering van vocht van buiten)

Artikel 3.65 (wateropname)

Een scheidingsconstructie van een badruimte heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte tot 1 m boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0,01 kg/(m2.s½) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s½).

Artikel 3.66 (aansturingsartikel)

Artikel 3.67 (luchtverversing verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte)

Artikel 3.68 (luchtverversing overige ruimten)

Artikel 3.69 (luchtkwaliteit: plaats van de uitmonding)

Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingsruimte voor motorvoertuigen met ten minste 20 parkeerplaatsen:

Artikel 3.70 (luchtkwaliteit: toevoer van ventilatielucht)

Artikel 3.71 (luchtkwaliteit: afvoer van binnenlucht)

Artikel 3.72 (aansturingsartikel)

Artikel 3.73 (capaciteit spuivoorziening)

Artikel 3.74 (aansturingsartikel)

Artikel 3.75 (aanwezigheid)

Artikel 3.76 (capaciteit: afvoer van rookgas)

Artikel 3.77 (capaciteit: toevoer van verbrandingslucht)

Artikel 3.78 (rookdoorlatendheid)

Het inwendig oppervlak van een overdrukvoorziening voor de afvoer van rookgas heeft, ter voorkoming van verspreiding van voor de gezondheid schadelijke bestanddelen uit de rook, een volgens NEN 8757 bepaalde doorlatendheid die bij een drukverschil van 200 Pa niet groter is dan 0,006 x 10-3m3/s per m2.

Artikel 3.79 (aansturingsartikel)

Artikel 3.80 (openingen)

Artikel 3.81 (aansturingsartikel)

Artikel 3.82 (daglichtoppervlakte)

Artikel 3.83 (aansturingsartikel)

Artikel 3.84 (energiebesparende maatregelen)

Artikel 3.85 (uitvoering van aanbevelingen bij het energielabel)

Een overheidsinstantie voert voor een gebouw of gedeelte daarvan, dat in haar eigendom is, de in artikel 6.29, eerste lid, bedoelde aanbevelingen uit binnen de geldigheidsperiode van het energielabel.

Artikel 3.86 (afbakening maatwerkvoorschriften energiebesparende maatregelen)

Een maatwerkvoorschrift over artikel 3.84 kan alleen inhouden het toestaan van een gefaseerde uitvoering van de in artikel 3.84, eerste lid, bedoelde maatregelen.

Artikel 3.87 (overgangsrecht: energiebesparende maatregelen)

De artikelen 3.83, 3.84 en 3.86 zijn van toepassing tot en met 31 december 2020.

Artikel 3.88 (aansturingsartikel)

Artikel 3.89 (aanwezigheid)

Een woonfunctie heeft een vloeroppervlakte van ten minste 10 m2 aan niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied.

Artikel 3.90 (afmetingen verblijfsgebied en verblijfsruimte)

Artikel 3.91 (aansturingsartikel)

Artikel 3.92 (aanwezigheid toiletruimte)

Een woonfunctie heeft een toiletruimte.

Artikel 3.93 (afmetingen toiletruimte)

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 3.92 heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,64 m2, met een breedte van ten minste 0,6 m en een hoogte boven de vloer van ten minste 2 m.

Artikel 3.94 (aansturingsartikel)

Artikel 3.95 (aanwezigheid opstelplaatsen)

Een woonfunctie heeft een opstelplaats voor een aanrecht en een opstelplaats voor een kooktoestel die in een besloten ruimte liggen.

Artikel 3.96 (afmetingen opstelplaatsen)

Artikel 3.97 (aansturingsartikel)

Artikel 3.98 (bereikbaarheid van een gebouw)

Artikel 3.99 (aansturingsartikel)

Artikel 3.100 (verlichting)

Artikel 3.101 (noodverlichting)

Artikel 3.102 (aansluiting op voorziening voor elektriciteit)

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 3.100 en 3.101 is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit.

Artikel 3.103 (verduisterde ruimte)

Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.

Artikel 3.104 (overgangsrecht: noodverlichting)

Zolang de indeling van een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet verandert en het aantal personen in dat bouwwerk of gedeelte niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 2012 voor dat bouwwerk toegestane aantal personen blijft op dat bouwwerk of gedeelte artikel 3.101 buiten toepassing als dat bouwwerk of dat gedeelte daarvan voldoet aan de artikelen 2.66 en 2.67 van het Bouwbesluit 2003 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaande aan 1 april 2012.

Artikel 3.105 (aansturingsartikel)

Artikel 3.106 (voorziening voor elektriciteit)

Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan:

Artikel 3.107 (voorziening voor gas)

Een voorziening voor gas voldoet aan:

Artikel 3.108 (aansturingsartikel)

Artikel 3.109 (drinkwatervoorziening)

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan NEN 1006.

Artikel 3.110 (warmwatervoorziening)

Een voorziening voor warmwater voldoet aan NEN 1006.

Artikel 3.111 (aansturingsartikel)

Artikel 3.112 (afvoer van huishoudelijk afvalwater)

Artikel 3.113 (afvoer van hemelwater)

Een binnen een bouwwerk gelegen voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Artikel 3.114 (aansturingsartikel)

Artikel 3.115 (brandmeldinstallatie)

Artikel 3.116 (melding en doormelding)

Artikel 3.117 (rookmelders)

Artikel 3.118 (aansturingsartikel)

Artikel 3.119 (ontruimingsalarminstallatie)

Artikel 3.120 (vluchtrouteaanduiding)

Artikel 3.121 (deuren in vluchtroutes: draairichting)

Artikel 3.122 (deuren in vluchtroutes: weerstand bij het openen)

Artikel 3.123 (zelfsluitende constructieonderdelen)

Artikel 3.124 (aansturingsartikel)

Artikel 3.125 (droge blusleiding)

Artikel 3.126 (bluswatervoorziening wegtunnel)

Een wegtunnel heeft een bluswatervoorziening die bij brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m3/h kan leveren.

Artikel 3.127 (blustoestellen)

Artikel 3.128 (aansturingsartikel)

Artikel 3.129 (brandweeringang)

Artikel 3.130 (afbakening maatwerkvoorschriften brandweeringang)

Een maatwerkvoorschrift over artikel 3.129 kan alleen inhouden:

Artikel 3.131 (mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

Artikel 3.132 (afbakening maatwerkvoorschriften mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

Met een maatwerkvoorschrift over artikel 3.131, eerste lid, kan alleen nadere invulling worden gegeven aan de maatregelen voor binnenhuisdekking.

Artikel 3.133 (aansturingsartikel)

Artikel 3.134 (uitrusting hulppost wegtunnel)

Een hulppost als bedoeld in artikel 3.62 heeft een noodtelefoon en een wandcontactdoos met een elektrische spanning van 230 volt.

Artikel 3.135 (bedieningscentrale wegtunnel)

Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m is aangesloten op een bedieningscentrale met een voorziening voor permanente videobewaking en automatische detectie van ongevallen en van brand.

Artikel 3.136 (afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft ter beperking van uitbreiding van brand door verspreiding van brandbare vloeistoffen en ter beperking van verspreiding van giftige vloeistoffen een voorziening voor de afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen.

Artikel 3.137 (verkeerstechnische aspecten tunnelbuis)

Artikel 3.138 (communicatievoorzieningen wegtunnel)

Artikel 3.139 (aansluiting op noodstroomvoorziening)

De voor een evacuatie noodzakelijke voorzieningen, systemen en installaties in een wegtunnel, die voor het functioneren zijn aangewezen op een voorziening voor elektriciteit, zijn aangesloten op een voorziening die binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten de werking van die voorzieningen, systemen en installaties zeker stelt.

Artikel 3.140 (aansturingsartikel)

Artikel 3.141 (voorkomen van veel voorkomende criminaliteit in een woongebouw)

Artikel 3.142 (aansturingsartikel)

Artikel 3.143 (kooldioxidemeter)

Een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een kooldioxidemeter.

Artikel 3.144 (overgangsrecht: kooldioxidemeter)

Artikel 3.143 is niet van toepassing op een verblijfsruimte waarvan de ventilatievoorzieningen, bedoeld in paragraaf 3.3.2, zijn gebouwd voor 1 juli 2015.

Artikel 4.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Artikel 4.2 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

Artikel 4.3 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die het bouwwerk bouwt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.4 (toepassingsbereik: aansturingsartikel niet van toepassing)

In dit hoofdstuk is een aansturingsartikel niet van toepassing op een gebruiksfunctie waarvoor geen regel is opgenomen in de tabel van dat aansturingsartikel. Dit geldt niet voor de artikelen 4.16, 4.49, 4.56, 4.83, 4.171 en 4.207.

Artikel 4.5 (maatwerkvoorschriften)

Artikel 4.6 (maatwerkvoorschriften herbouw)

Artikel 4.7 (maatwerkregels)

Een maatwerkregel kan worden gesteld over afdeling 4.5 en de artikelen 4.149 en 4.159, met uitzondering van bepalingen over meet- of rekenmethoden.

Artikel 4.8 (tijdelijk bouwwerk)

Artikel 4.9 (uitzonderingen woonfunctie voor particulier eigendom)

Op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom zijn afdeling 4.6 en de paragrafen 4.5.5 en 4.5.6 niet van toepassing. Wat betreft de paragrafen 4.2.3, 4.2.4, 4.3.10, 4.5.2, 4.5.3 en 4.5.7 zijn de regels van de paragrafen 3.2.3, 3.2.4, 3.3.6, 3.5.1 tot en met 3.5.3 voor een bestaand bouwwerk van toepassing. Wat betreft artikel 4.78, eerste lid, is artikel 3.59, eerste lid, voor een bestaand bouwwerk van toepassing.

Artikel 4.10 (uitzonderingen drijvend bouwwerk)

Artikel 4.11 (aansturingsartikel)

Artikel 4.12 (fundamentele belastingscombinaties)

Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de fundamentele belastingscombinaties, bedoeld in NEN-EN 1990.

Artikel 4.13 (buitengewone belastingscombinaties)

Artikel 4.14 (bepalingsmethode niet-bezwijken)

Artikel 4.15 (tijdelijk bouwwerk)

Artikel 4.16 (aansturingsartikel)

Artikel 4.17 (tijdsduur niet-bezwijken)

Artikel 4.18 (bepalingsmethode niet-bezwijken)

Artikel 4.19 (aansturingsartikel)

Artikel 4.20 (aanwezigheid afscheiding)

Artikel 4.21 (hoogte afscheiding)

Artikel 4.22 (openingen afscheiding)

Artikel 4.23 (voorkomen overklauteren)

Artikel 4.24 (aansturingsartikel)

Artikel 4.25 (voorziening bij hoogteverschil)

Artikel 4.26 (afmetingen trap)

Artikel 4.27 (trapbordes)

Een trap als bedoeld in artikel 4.25 sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 m x 0,8 m.

Artikel 4.28 (leuning)

Een trap als bedoeld in artikel 4.25 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 m en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 m en ten hoogste 1 m.

Artikel 4.29 (regenwerend)

Een gemeenschappelijke verkeersruimte met een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1,5 m is ter plaatse van die trap, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend. Dit is niet van toepassing op een trap die alleen bestemd is om het bouwwerk te ontvluchten.

Artikel 4.30 (afmetingen hellingbaan)

Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.25 en 4.192 heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste:

Artikel 4.31 (hellingbaanbordes)

Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.25 en 4.192 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.

Artikel 4.32 (geleiderand)

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 4.25 heeft aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 m.

Artikel 4.33 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.25 van toepassing.

Artikel 4.34 (aansturingsartikel)

Artikel 4.35 (beweegbaar constructieonderdeel: gevarenzone)

Artikel 4.36 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.35, tweede en derde lid, van toepassing.

Artikel 4.37 (aansturingsartikel)

Artikel 4.38 (stookplaats)

Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats voldoet aan brandklasse A1 of voor zover het de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan betreft aan brandklasse A1fl, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, als:

Artikel 4.39 (schacht, koker of kanaal)

Artikel 4.40 (rookgasafvoer)

Een voorziening voor de afvoer van rookgas is brandveilig, bepaald volgens NEN 6062.

Artikel 4.41 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.38 tot en met 4.40 van toepassing.

Artikel 4.42 (aansturingsartikel)

Artikel 4.43 (binnenoppervlak)

Artikel 4.44 (buitenoppervlak)

Artikel 4.45 (beloopbaar vlak)

Artikel 4.46 (vrijgestelde oppervlakte)

Artikel 4.47 (dakoppervlak)

Artikel 4.48 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.44, derde lid, en 4.47 van toepassing.

Artikel 4.49 (aansturingsartikel)

Artikel 4.50 (brandcompartiment: ligging)

Artikel 4.51 (brandcompartiment: omvang)

Artikel 4.52 (opvangcompartiment)

Artikel 4.53 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: niveau van eisen)

Artikel 4.54 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: bepalingsmethode)

Artikel 4.55 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.50 en 4.51 van toepassing en is artikel 4.53 van overeenkomstige toepassing waarbij de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag ten minste 30 minuten is.

Artikel 4.56 (aansturingsartikel)

Artikel 4.57 (subbrandcompartiment: ligging)

Artikel 4.58 (beschermd subbrandcompartiment: ligging)

Artikel 4.59 (beschermd subbrandcompartiment: omvang)

Artikel 4.60 (weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

Artikel 4.61 (subbrandcompartiment: weerstand tegen rookdoorgang)

Artikel 4.62 (beschermd subbrandcompartiment: weerstand tegen rookdoorgang)

Artikel 4.63 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.60, tweede lid, 4.61 en 4.62 van toepassing.

Artikel 4.64 (aansturingsartikel)

Artikel 4.65 (vluchtroute)

Artikel 4.66 (vluchten naar de uitgang van een subbrandcompartiment)

Artikel 4.67 (uitgang van een beschermd subbrandcompartiment)

Ten minste een uitgang van een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 4.58, tweede en derde lid:

Artikel 4.68 (beschermde vluchtroute)

Artikel 4.69 (extra beschermde vluchtroute)

Artikel 4.70 (veiligheidsvluchtroute)

Artikel 4.71 (tweede vluchtroute)

Artikel 4.72 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.65 tot en met 4.71 van toepassing.

Artikel 4.73 (aansturingsartikel)

Artikel 4.74 (inrichting vluchtroute: weerstand tegen rookdoorgang)

Artikel 4.75 (inrichting vluchtroute: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag)

Tussen de verschillende ruimten, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, is een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten.

Artikel 4.76 (inrichting vluchtroute: permanente vuurlast)

Artikel 4.77 (rooksluis)

Artikel 4.78 (vrije doorgang van een vluchtroute)

Artikel 4.79 (inrichting vluchtroute: niet-besloten ruimte)

Een niet-besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert, heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook en de toevoer van verse lucht dat die ruimte bij brand kan worden gebruikt om te vluchten en voor het verrichten van reddings- en bluswerkzaamheden.

Artikel 4.80 (doorstroomcapaciteit zonder opvangcapaciteit)

Artikel 4.81 (doorstroomcapaciteit bij opvangcapaciteit)

Artikel 4.82 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.80 en 4.81 van toepassing.

Artikel 4.83 (aansturingsartikel)

Artikel 4.84 (brandweerlift)

Artikel 4.85 (loopafstand)

Artikel 4.86 (hulppost)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft een zodanig aantal hulpposten dat de loopafstand tussen een punt op de rijbaanvloer en ten minste een hulppost niet groter is dan 75 m. Deze afstand wordt gemeten over een route die alleen voert over vloeren, trappen of hellingbanen zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. De afstand tussen twee opeenvolgende hulpposten is ten hoogste 100 m.

Artikel 4.87 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.84 en 4.85 van toepassing.

Artikel 4.88 (aansturingsartikel)

Artikel 4.89 (inrichting)

Artikel 4.90 (aansturingsartikel)

Artikel 4.91 (brandwerendheid)

Een uitwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment heeft voor zover die constructie in een brandvoorschriftengebied ligt een brandwerendheid van buiten naar binnen van ten minste 60 minuten, bepaald volgens NEN 6069. Bij het bepalen van de brandwerendheid wordt het in het brandvoorschriftengebied gelegen aansluitende terrein aangemerkt als een brandcompartiment en uitgegaan van de in NEN-EN 13501-2 bedoelde buitenbrandkromme.

Artikel 4.92 (brandklasse buitenoppervlak)

Artikel 4.93 (brandklasse dak)

Artikel 4.94 (vluchtroute)

Artikel 4.95 (sterkte bij brand)

Voor een bouwwerk of een gedeelte daarvan dat gelegen is in een brandvoorschriftengebied, zijn de regels van paragraaf 4.2.2 van overeenkomstige toepassing waarbij een in een brandvoorschriftengebied gelegen buitenruimte een brandcompartiment is en wordt uitgegaan van een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2.

Artikel 4.96 (scherfwerking)

In een explosievoorschriftengebied gelegen beglazing is zodanig dat bij een explosie letsel door scherfwerking wordt voorkomen.

Artikel 4.97 (aansturingsartikel)

Artikel 4.98 (verkeersveiligheid)

Artikel 4.99 (aansturingsartikel)

Artikel 4.100 (reikwijdte)

Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen in een scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm bedoelde weerstandsklasse 2.

Artikel 4.101 (aansturingsartikel)

Artikel 4.102 (bescherming tegen geluid van buiten)

Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van ten minste 20 dB.

Artikel 4.103 (bescherming tegen weg-, spoorweg- of industriegeluid)

Artikel 4.104 (geluidwering bij luchtvaartlawaai)

Artikel 4.105 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.102 tot en met 4.104 van overeenkomstige toepassing, waarbij bij een tijdelijk bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB of dB(A) lager is dan het in die artikelen bedoelde niveau.

Artikel 4.106 (aansturingsartikel)

Artikel 4.107 (aangrenzend bouwwerkperceel)

Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanische voorziening voor luchtverversing, een warmwatertoestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend bouwwerkperceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit is niet van toepassing op een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of overige gebruiksfunctie.

Artikel 4.108 (zelfde bouwwerkperceel)

Artikel 4.109 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.107 en 4.108 van overeenkomstige toepassing, waarbij bij een tijdelijk bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen bedoelde niveau.

Artikel 4.110 (aansturingsartikel)

Artikel 4.111 (geluidsabsorptie)

Een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte voor het ontsluiten van een woonfunctie die grenst aan een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie, heeft een volgens NEN-EN 12354-6 bepaalde totale geluidsabsorptie met een getalswaarde, uitgedrukt in m2, die niet kleiner is dan 1/8 van de getalswaarde van de inhoud van die ruimte, uitgedrukt in m³, in elk van de octaafbanden met middenfrequenties van 250, 500, 1.000 en 2.000 Hz.

Artikel 4.112 (aansturingsartikel)

Artikel 4.113 (ander bouwwerkperceel)

Artikel 4.114 (verschillende gebruiksfuncties op hetzelfde bouwwerkperceel)

Artikel 4.115 (verblijfsruimten van dezelfde woonfunctie)

Artikel 4.116 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.113 tot en met 4.115 van overeenkomstige toepassing, waarbij bij een tijdelijk bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen bedoelde niveau.

Artikel 4.117 (aansturingsartikel)

Artikel 4.118 (wering van vocht van buiten)

Artikel 4.119 (factor van de temperatuur)

Een scheidingsconstructie waarvoor een warmteweerstand als bedoeld in artikel 4.152 geldt, heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 4.117 aangegeven waarde.

Artikel 4.120 (wateropname)

Artikel 4.121 (aansturingsartikel)

Artikel 4.122 (luchtverversing verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte)

Artikel 4.123 (thermisch comfort)

De toevoer van verse lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel 4.124 (regelbaarheid en uitschakelbaarheid)

Artikel 4.125 (luchtverversing overige ruimten)

Artikel 4.126 (luchtkwaliteit: plaats van de instroomopening en uitmonding)

Artikel 4.127 (luchtkwaliteit: toevoer van ventilatielucht)

Artikel 4.128 (luchtkwaliteit: afvoer van binnenlucht)

Artikel 4.129 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.122 tot en met 4.128 van toepassing.

Artikel 4.130 (aansturingsartikel)

Artikel 4.131 (capaciteit spuivoorziening)

Artikel 4.132 (plaats van de opening)

Een opening van een spuivoorziening als bedoeld in artikel 4.131, eerste lid, ligt op een afstand van ten minste 2 m van de bouwwerkperceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Als het bouwwerkperceel grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

Artikel 4.133 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.131 en 4.132 van toepassing.

Artikel 4.134 (aansturingsartikel)

Artikel 4.135 (aanwezigheid)

Artikel 4.136 (capaciteit: afvoer van rookgas)

Artikel 4.137 (capaciteit: toevoer van verbrandingslucht)

Artikel 4.138 (plaats van de uitmonding)

Artikel 4.139 (plaats van de instroomopening)

Artikel 4.140 (thermisch comfort)

De toevoer van verbrandingslucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel 4.141 (rookdoorlatendheid)

Het inwendig oppervlak van een afvoervoorziening voor rookgas heeft, ter voorkoming van verspreiding van voor de gezondheid schadelijke bestanddelen uit de rook, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan de doorlatendheid, genoemd in tabel 4.141.

Artikel 4.142 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.135 tot en met 4.141 van toepassing.

Artikel 4.143 (aansturingsartikel)

Artikel 4.144 (openingen)

Artikel 4.145 (rattenscherm)

Artikel 4.146 (aansturingsartikel)

Artikel 4.147 (daglichtoppervlakte)

Artikel 4.148 (aansturingsartikel)

Artikel 4.149 (energieprestatiecoëfficiënt)

Artikel 4.150 (afbakening maatwerkregels energieprestatie)

Met een maatwerkregel kunnen alleen gebieden of categorieën gebruiksfuncties worden aangewezen waarin de in artikel 4.149 bedoelde energieprestatiecoëfficiënt wordt aangescherpt.

Artikel 4.151 (bijna energieneutraal)

Artikel 4.152 (thermische isolatie: warmteweerstand)

Artikel 4.153 (thermische isolatie: warmtedoorgangscoëfficiënt)

Artikel 4.154 (luchtvolumestroom)

Artikel 4.155 (onverwarmde gebruiksfunctie)

Op een gebruiksfunctie die niet wordt verwarmd of die alleen wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van personen, zijn de artikelen 4.149 tot en met 4.154 niet van toepassing.

Artikel 4.156 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd is artikel 4.152 van overeenkomstige toepassing, waarbij de warmteweerstand ten minste 1,3 m2•K/W en de warmtedoorgangscoëfficiënt ten hoogste 4,2 W/m2•K is.

Artikel 4.157 (overgangsrecht: energiezuinigheid)

Artikel 4.158 (aansturingsartikel)

Artikel 4.159 (milieuprestatie)

Artikel 4.160 (afbakening maatwerkregels milieuprestatie)

Met een maatwerkregel kunnen alleen gebieden worden aangewezen waarin de volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken bepaalde milieuprestatie, bedoeld in artikel 4.159, voor een woonfunctie of kantoorgebouw wordt aangescherpt.

Artikel 4.161 (afbakening maatwerkregels bruikbaarheid)

Met een maatwerkregel kunnen alleen gebieden of categorieën woonfuncties worden aangewezen waarbij kan worden afgeweken van een regel in deze afdeling, waarbij afwijken alleen versoepelen kan inhouden.

Artikel 4.162 (aansturingsartikel)

Artikel 4.163 (aanwezigheid)

Artikel 4.164 (afmetingen verblijfsgebied en verblijfsruimte)

Artikel 4.165 (aansturingsartikel)

Artikel 4.166 (aanwezigheid toiletruimte)

Artikel 4.167 (afmetingen toiletruimte)

Artikel 4.168 (aansturingsartikel)

Artikel 4.169 (aanwezigheid badruimte)

Een woonfunctie heeft een badruimte.

Artikel 4.170 (afmetingen badruimte)

Artikel 4.171 (aansturingsartikel)

Artikel 4.172 (aanwezigheid, bereikbaarheid en afmetingen)

Artikel 4.173 (regenwerend)

De uitwendige scheidingsconstructie van een bergruimte als bedoeld in artikel 4.172 is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Artikel 4.174 (aansturingsartikel)

Artikel 4.175 (aanwezigheid, afmetingen en bereikbaarheid)

Artikel 4.176 (aansturingsartikel)

Artikel 4.177 (aanwezigheid opstelplaats)

Artikel 4.178 (afmetingen opstelplaats)

Artikel 4.179 (aansturingsartikel)

Artikel 4.180 (vrije doorgang: doorgang)

Artikel 4.181 (vrije doorgang: verkeersroute)

Artikel 4.182 (overbrugging van hoogteverschillen)

Artikel 4.183 (aansturingsartikel)

Artikel 4.184 (toegankelijkheidssector: aanwezigheid)

Artikel 4.185 (toegankelijkheidssector: vloeroppervlakte algemeen)

Artikel 4.186 (toegankelijkheidssector: aanwezigheid specifieke ruimten)

Artikel 4.187 (toegankelijkheidssector: vloeroppervlakte specifieke ruimten)

Artikel 4.188 (toegankelijkheidssector: bereikbaarheid)

Artikel 4.189 (toegankelijkheidssector: hoogteverschillen)

Op ten minste een route tussen een punt in een toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein is een hoogteverschil groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de vloer met aankleding, overbrugd door een lift of een hellingbaan. Het hoogteverschil tussen de op die route gelegen toegang van de toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein is niet groter dan 1 m.

Artikel 4.190 (lift: afmetingen en loopafstand)

Artikel 4.191 (aansturingsartikel)

Artikel 4.192 (bereikbaarheid van een gebouw)

Artikel 4.193 (aansturingsartikel)

Artikel 4.194 (verlichting)

Artikel 4.195 (noodverlichting)

Artikel 4.196 (aansluiting op voorziening voor elektriciteit)

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 4.194 en 4.195 is aangesloten op een in artikel 4.199 bedoelde voorziening voor elektriciteit.

Artikel 4.197 (verduisterde ruimte)

Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.

Artikel 4.198 (aansturingsartikel)

Artikel 4.199 (voorziening voor elektriciteit)

Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan:

Artikel 4.200 (voorziening voor gas)

Artikel 4.201 (aansturingsartikel)

Artikel 4.202 (drinkwatervoorziening)

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan NEN 1006.

Artikel 4.203 (warmwatervoorziening)

Een voorziening voor warmwater voldoet aan NEN 1006.

Artikel 4.204 (aansturingsartikel)

Artikel 4.205 (afvoer van huishoudelijk afvalwater)

Artikel 4.206 (afvoer van hemelwater)

Artikel 4.207 (aansturingsartikel)

Artikel 4.208 (brandmeldinstallatie)

Artikel 4.209 (melding en doormelding)

Artikel 4.210 (inspectiecertificaat brandmeldinstallatie)

In de in bijlage II aangewezen gevallen heeft een in artikel 4.208 voorgeschreven brandmeldinstallatie voor ingebruikname van het bouwwerk een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.

Artikel 4.211 (rookmelders)

Artikel 4.212 (aansturingsartikel)

Artikel 4.213 (ontruimingsalarminstallatie)

Artikel 4.214 (inspectiecertificaat ontruimingsalarminstallatie)

Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 4.213, eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 4.210 van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging.

Artikel 4.215 (vluchtrouteaanduiding)

Artikel 4.216 (deuren in vluchtroutes: draairichting)

Artikel 4.217 (deuren in vluchtroutes: weerstand bij het openen)

Artikel 4.218 (zelfsluitende constructieonderdelen)

Artikel 4.219 (aansturingsartikel)

Artikel 4.220 (brandslanghaspels)

Artikel 4.221 (droge blusleiding)

Artikel 4.222 (bluswatervoorziening wegtunnel)

Een wegtunnel heeft een bluswatervoorziening die bij brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m3/h kan leveren.

Artikel 4.223 (blustoestellen)

Artikel 4.224 (tijdelijk bouwwerk)

Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.220 en 4.221 van toepassing.

Artikel 4.225 (aansturingsartikel)

Artikel 4.226 (brandweeringang)

Artikel 4.227 (afbakening maatwerkvoorschriften brandweeringang)

Een maatwerkvoorschrift over artikel 4.226 kan alleen inhouden:

Artikel 4.228 (brandweerlift)

Een gebouw waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau heeft een brandweerlift.

Artikel 4.229 (mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

Artikel 4.230 (afbakening maatwerkvoorschriften mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten)

Met een maatwerkvoorschrift over artikel 4.229 kan alleen nadere invulling worden gegeven aan de maatregelen voor binnenhuisdekking.

Artikel 4.231 (aansturingsartikel)

Artikel 4.232 (uitrusting hulppost)

Een hulppost als bedoeld in artikel 4.86 heeft een noodtelefoon en een wandcontactdoos met een elektrische spanning van 230 volt.

Artikel 4.233 (bedieningscentrale wegtunnel)

Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m is aangesloten op een bedieningscentrale met een voorziening voor permanente videobewaking en automatische detectie van ongevallen en van brand.

Artikel 4.234 (afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen)

Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft ter beperking van uitbreiding van brand door verspreiding van brandbare vloeistoffen en ter beperking van verspreiding van giftige vloeistoffen, in een rijbaanvloer ten minste iedere 20 m gemeten in de lengterichting van de tunnelbuis, een voorziening voor de afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen.

Artikel 4.235 (verkeerstechnische aspecten tunnelbuis)

Artikel 4.236 (communicatievoorzieningen wegtunnel)

Artikel 4.237 (aansluiting op noodstroomvoorziening)

De voor een evacuatie noodzakelijke voorzieningen, systemen en installaties in een wegtunnel die voor het functioneren zijn aangewezen op een voorziening voor elektriciteit, zijn aangesloten op een voorziening die binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten de werking van die voorzieningen, systemen en installaties zeker stelt.

Artikel 4.238 (aansturingsartikel)

Artikel 4.239 (voorkomen van veel voorkomende criminaliteit in een woongebouw)

Artikel 4.240 (aansturingsartikel)

Artikel 4.241 (veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud)

Als onderhoud niet veilig kan worden uitgevoerd zonder gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen, heeft een gebouw daarvoor voldoende gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen.

Artikel 4.242 (aansturingsartikel)

Artikel 4.243 (kooldioxidemeter)

Een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een kooldioxidemeter.

Artikel 4.244 (aansturingsartikel)

Artikel 4.245 (toegangspunt)

Artikel 4.246 (fysieke binnenhuisinfrastructuur)

Artikel 5.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op bouwactiviteiten die het verbouwen en het verplaatsen van een bestaand bouwwerk betreffen en op de wijziging van een gebruiksfunctie van een bestaand bouwwerk.

Artikel 5.2 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

Artikel 5.3 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door de degene die het bouwwerk verbouwt of verplaatst of de gebruiksfunctie wijzigt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 5.4 (verbouw)

Artikel 5.5 (rechtens verkregen niveau)

Artikel 5.6 (verplaatsing)

Artikel 5.7 (wijziging van een gebruiksfunctie)

Artikel 5.8 (aansturingsartikel)

Artikel 5.9 (constructieve veiligheid)

Artikel 5.10 (constructieve veiligheid bij brand)

Op het verbouwen van een bouwwerk zijn de artikelen 4.17 en 4.18 van toepassing, waarbij in plaats van het in artikel 4.17 aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau en waarbij, in afwijking van artikel 4.17, eerste lid, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand.

Artikel 5.11 (beperken van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie)

Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt het in de artikelen 4.38 tot en met 4.40 aangegeven prestatieniveau.

Artikel 5.12 (beperking van het ontwikkelen van brand en rook)

Artikel 5.13 (beperking van uitbreiding van brand)

Bij het verbouwen van een bouwwerk wordt, in aanvulling op artikel 5.4, uitgegaan van de in paragraaf 4.2.8 bedoelde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten of het rechtens verkregen niveau als dat hoger is.

Artikel 5.14 (bescherming tegen geluid van bouwwerkinstallaties)

Bij het verbouwen van een bouwwerk zijn de artikelen 4.107 en 4.108 van toepassing waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in de artikelen 4.107 en 4.108 aangegeven prestatieniveau, of het rechtens verkregen niveau als dat hoger is.

Artikel 5.15 (luchtverversing)

Artikel 5.16 (afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht)

Artikel 5.17 (verblijfsgebied en verblijfsruimte)

Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt, in afwijking van artikel 5.4, voor de in het vierde lid van artikel 4.164 bedoelde hoogte boven de vloer van een verblijfsgebied en een verblijfsruimte, een hoogte van ten minste 2,1 m.

Artikel 5.18 (toiletruimte)

Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt, in afwijking van artikel 5.4, voor de in artikel 4.167, tweede lid, bedoelde hoogte boven de vloer van een toiletruimte, een hoogte van ten minste 2 m.

Artikel 5.19 (badruimte)

Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt, in afwijking van artikel 5.4, voor de in artikel 4.170, derde lid, bedoelde hoogte boven de vloer van een badruimte, een hoogte van ten minste 2 m.

Artikel 5.20 (energiezuinigheid)

Artikel 5.21 (technische bouwsystemen)

Artikel 5.22 (aansturingsartikel)

De regels in deze afdeling zijn op een gebruiksfunctie van toepassing voor zover deze in tabel 5.22 voor die gebruiksfunctie zijn aangewezen.

Artikel 5.23 (bescherming tegen weg-, spoorweg- of industriegeluid)

Artikel 5.24 (tijdig vaststellen van brand)

Bij wijziging van de gebruiksfunctie van een bouwwerk of een gedeelte daarvan heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert, tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie, een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen, bedoeld in NEN 2555. Dit is niet van toepassing op een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.115.

Artikel 6.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Dit hoofdstuk is van toepassing op het gebruik van bouwwerken.

Artikel 6.2 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op:

Artikel 6.3 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die het bouwwerk gebruikt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 6.4 (specifieke zorgplicht: brandveilig gebruik van bouwwerken)

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik een van de volgende situaties kan ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:

Artikel 6.5 (maatwerkvoorschriften)

Artikel 6.6 (aansturingsartikel)

De regels in deze paragraaf zijn op een gebruiksfunctie van toepassing voor zover deze in tabel 6.6 voor die gebruiksfunctie zijn aangewezen.

Artikel 6.7 (gebruiksmelding)

Artikel 6.8 (gegevens en bescheiden bij gebruiksmelding)

Artikel 6.9 (gegevens en bescheiden na gebruiksmelding)

Als door het veranderen van het bouwwerk waarvoor eerder een gebruiksmelding is gedaan een afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens en bescheiden, worden de gewijzigde gegevens en bescheiden ten minste vier weken voor die verandering verstrekt.

Artikel 6.10 (maatwerkregels gebruiksmelding)

Een maatwerkregel kan worden gesteld over artikel 6.7. Met deze maatwerkregel kan alleen worden afgeweken van het in tabel 6.6 aangegeven aantal personen voor de celfunctie, de gezondheidszorgfunctie en de logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw.

Artikel 6.11 (aansturingsartikel)

De regels in deze paragraaf zijn op een gebruiksfunctie van toepassing voor zover deze in tabel 6.11 voor die gebruiksfunctie zijn aangewezen.

Artikel 6.12 (verbod op roken en open vuur)

Artikel 6.13 (vastzetten zelfsluitend constructieonderdeel)

Een zelfsluitend constructieonderdeel als bedoeld in de artikelen 3.123, eerste lid, en 4.218, eerste lid, mag niet in geopende stand zijn vastgezet tenzij het constructieonderdeel bij brand en bij rook door brand automatisch wordt losgelaten.

Artikel 6.14 (aankleding)

Artikel 6.15 (brandveiligheid inrichtingselementen)

Artikel 6.16 (brandveilig gebruik grote brandcompartimenten)

Als bij de toepassing van artikel 4.51, eerste lid, gebruik is gemaakt van de bepalingsmethoden van NEN 6060 of NEN 6079 wordt bij het gebruik van het bouwwerk rekening gehouden met de gebruiksvoorwaarden in die normbladen.

Artikel 6.17 (behandeling constructieonderdeel)

Een constructieonderdeel waarvoor op grond van dit besluit een eis aan de sterkte bij brand of brand, brandvoortplanting, rookdichtheid, brandklasse of rookklasse geldt waaraan het constructieonderdeel alleen met een aanvullende behandeling kan blijven voldoen, wordt op adequate wijze onderhouden.

Artikel 6.18 (overgangsrecht: aankleding)

Op aankleding die voor 1 april 2014 is aangebracht in een besloten ruimte van een lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren, maar niet rechtstreeks op de vloer, trap of hellingbaan, is artikel 7.4, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zoals dit luidde voor 1 april 2014.

Artikel 6.19 (aansturingsartikel)

De regels in deze paragraaf zijn op een gebruiksfunctie van toepassing voor zover deze in tabel 6.19 voor die gebruiksfunctie zijn aangewezen.

Artikel 6.20 (ontruiming bij brand)

Artikel 6.21 (deuren in vluchtroutes)

Artikel 6.22 (opstelling zitplaatsen en verdere inrichting)

Artikel 6.23 (gangpaden)

Artikel 6.24 (beperking van gevaar voor letsel)

Artikel 6.25 (concentratie asbestvezels)

De concentratie van asbestvezels in de binnenlucht van een voor personen toegankelijke ruimte van een bouwwerk is niet groter dan 2.000 vezels/m3 bepaald volgens NEN 2991.

Artikel 6.26 (concentratie formaldehyde)

De concentratie van formaldehyde in de binnenlucht van een voor personen toegankelijke ruimte van een bouwwerk is niet groter dan 120 μg/m3, bepaald volgens NEN-EN-ISO 16.000-2.

Artikel 6.27 (beschikbaarheid energielabel)

Artikel 6.28 (uitzonderingen energielabel)

Artikel 6.27, eerste lid, is niet van toepassing op:

Artikel 6.29 (eisen aan het energielabel)

Artikel 6.30 (kenbaarheid energielabel)

Artikel 6.31 (uitvoering van aanbevelingen bij het energielabel)

Een overheidsinstantie voert voor een gebouw of gedeelte daarvan dat in haar eigendom is, de in het energielabel opgenomen aanbevelingen uit binnen de geldigheidsperiode van dat energielabel.

Artikel 6.32 (brandmeldinstallatie)

Artikel 6.33 (ontruimingsalarminstallatie)

Artikel 6.34 (droge blusleiding)

Een krachtens de wet voorgeschreven droge blusleiding en pompinstallatie worden eenmaal in de vijf jaar getest volgens NEN 1594.

Artikel 6.35 (blustoestellen en brandslanghaspels)

Artikel 6.36 (automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem)

Artikel 6.37 (keuring van airconditioningsystemen)

Artikel 6.38 (keuring van stookinstallaties)

Artikel 6.39 (afstellen en onderhoud)

Artikel 6.40 (certificatie keuringsinstelling)

Een keuring als bedoeld in artikel 6.38 wordt verricht door een bedrijf dat beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd om uitvoering te kunnen geven aan de van de «Certificatieregeling voor inspectie en onderhoud stookinstallaties» onderdeel uitmakende «Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties» van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties.

Artikel 6.41 (inzage in bescheiden)

Artikel 7.1 (toepassingsbereik: activiteiten)

Deze afdeling is van toepassing op bouw- en sloopactiviteiten die het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken betreffen, met uitzondering van het mobiel breken van bouw- en sloopafval.

Artikel 7.2 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

Artikel 7.3 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die de bouw- of sloopwerkzaamheden verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 7.4 (specifieke zorgplicht)

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid in de directe omgeving kunnen leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 7.5 (maatwerkvoorschriften)

Artikel 7.6 (geen gelijkwaardige maatregel)

Het treffen van een gelijkwaardige maatregel is uitgesloten voor de artikelen 7.9, 7.20 en 7.22.

Artikel 7.7 (informeren: aanvang en beëindiging bouwwerkzaamheden)

Artikel 7.8 (aanwezigheid gegevens en bescheiden bouwwerkzaamheden)

Tijdens het verrichten van bouwwerkzaamheden zijn, voor zover deze documenten zijn opgesteld, de volgende gegevens en bescheiden of een afschrift daarvan op het bouwterrein aanwezig:

Artikel 7.9 (asbestinventarisatieplicht)

Artikel 7.10 (sloopmelding)

Artikel 7.11 (gegevens en bescheiden bij sloopmelding)

Artikel 7.12 (informeren: aanvang en beëindiging sloopwerkzaamheden)

Artikel 7.13 (aanwezigheid gegevens en bescheiden sloopwerkzaamheden)

Tijdens het slopen zijn, voor zover deze zijn opgesteld, de volgende gegevens en bescheiden of een afschrift daarvan op het sloopterrein aanwezig:

Artikel 7.14 (afbakening maatwerkvoorschriften procedure sloopwerkzaamheden)

Een maatwerkvoorschrift over deze paragraaf kan alleen inhouden dat degene die meldingplichtige sloopwerkzaamheden heeft verricht, wordt verplicht binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn na beëindiging van de werkzaamheden een opgave te doen van de aard en de hoeveelheid van de bij de sloopwerkzaamheden vrijgekomen afvalstoffen en van de afvoerbestemming van die stoffen.

Artikel 7.15 (veiligheid in de directe omgeving)

Bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:

Artikel 7.16 (grondwaterstand)

Het bemalen van een bouwput, leidingsleuf of andere tijdelijke ontgraving ten behoeve van bouwwerkzaamheden leidt niet tot een voor de veiligheid van belendingen gevaarlijke grondwaterstand.

Artikel 7.17 (geluidhinder)

Artikel 7.18 (trillinghinder)

Artikel 7.19 (stofhinder)

Tijdens het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen om visueel waarneembare stofverspreiding buiten het bouw- en sloopterrein te beperken.

Artikel 7.20 (verwijderen asbest risicoklasse 2 en 2A)

Artikel 7.21 (asbestverwijdering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf)

Degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelingen als bedoeld in artikel 7.9, tweede lid, onder d, verricht, zorgt er voor dat:

Artikel 7.22 (eindbeoordeling asbestverwijdering)

Artikel 7.23 (afbakening maatwerkvoorschriften veiligheid en gezondheid in directe omgeving bouw- en sloopwerkzaamheden)

Artikel 7.24 (vrijkomend bouw- en sloopafval)

Bouw- en sloopwerkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat tijdens de uitvoering vrijkomend gevaarlijk en overig bouw- en sloopafval deugdelijk wordt gescheiden.

Artikel 7.25 (scheiden gevaarlijk bouw- en sloopafval)

Artikel 7.26 (scheiden overig bouw- en sloopafval)

Artikel 7.27 (toepassingsbereik: activiteiten)

Deze afdeling is van toepassing op het breken van steenachtige bedrijfsafvalstoffen afkomstig van het bouwen en slopen van bouwwerken of wegen, met een mobiele installatie voor het bewerken van bouw- en sloopafval, met inbegrip van alle daarbij gebruikte overige installaties en toestellen, gedurende een periode van ten hoogste drie maanden en in de directe nabijheid van het bouwwerk of de weg waar het te breken afval vrijkomt.

Artikel 7.28 (toepassingsbereik: oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

Artikel 7.29 (toepassingsbereik: normadressaat)

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die een mobiele puinbreker in werking heeft. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 7.30 (bevoegd gezag)

Artikel 7.31 (specifieke zorgplicht)

Artikel 7.32 (maatwerkvoorschriften)

Artikel 7.33 (melding mobiel puinbreken)

Het is verboden een mobiele puinbreker in werking te hebben of te laten hebben zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 7.34 (gegevens en bescheiden bij melding mobiel puinbreken)

Een melding mobiel puinbreken wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens en bescheiden:

Artikel 7.35 (informeren: aanvang mobiel breken)

Ten minste twee werkdagen voor het begin van het in werking hebben van een mobiel puinbreker wordt het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 2.2, daarover geïnformeerd.

Artikel 7.36 (aanwezigheid bescheiden)

Artikel 7.37 (afbakening maatwerkvoorschriften procedure mobiel puinbreken)

Met een maatwerkvoorschrift kan degene die een mobiele puinbreker in werking heeft gehad, worden verplicht binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn na beëindiging van de werkzaamheden een opgave te doen van de aard en de hoeveelheid van de bij de werkzaamheden vrijgekomen afvalstoffen en van de afvoerbestemming van die stoffen.

Artikel 7.38 (overeenkomstige toepassing materiële regels sloopwerkzaamheden)

Met uitzondering van artikel 7.17 zijn de regels in de paragrafen 7.1.4 en 7.1.5 van overeenkomstige toepassing op het in werking hebben van een mobiele puinbreker.

Artikel 7.39 (geluidhinder)

Artikel 7.40 (registratie)

Op de locatie waar de mobiele puinbreker in werking is, wordt een registratie bijgehouden. Op deze registratie is artikel 8.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.1 (inwerkingtreding)

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 8.2 (citeertitel)

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bouwwerken leefomgeving.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.