Besluit van 15 september 2017 ter vaststelling van de onrechtmatigheid van de ontwerp Landsverordening 80-20 regeling
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 september 2017 nr. 2017-0000430372
Gelet op artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur van Curaçao;
Gelezen de brief van de Gouverneur van Curaçao van 7 december 2016, kenmerk LV 12/0011, waarin zij onder vermelding van de gronden meedeelt dat zij de door de Staten van Curaçao op 14 september 2011 aan de regering van Curaçao voorgedragen ontwerp landsverordening ter bevordering van een rechtvaardige kans op werk voor lokale arbeidskrachten (Landsverordening 80-20 regeling), niet kan vaststellen;
Overwegende:
dat de ontwerp landsverordening de werkgever verplicht om op ten minste tachtig procent van de bezette arbeidsplaatsen arbeid te laten verrichten door lokale arbeidskrachten;
dat volgens de omschrijving van «lokale arbeidskracht» in de ontwerp landsverordening niet alle personen die op Curaçao deelnemen aan het arbeidsproces beschouwd worden als lokale arbeidskrachten;
dat met name de nationaliteit en de geboorteplaats van de arbeidskracht bepalen of hij al dan niet, volgens de ontwerp landsverordening, beschouwd wordt als «lokale arbeidskracht»;
dat de landsverordening ertoe leidt dat een werkgever arbeidskrachten, die volgens de ontwerp landsverordening niet als lokale arbeidskrachten worden aangemerkt, anders dan lokale arbeidskrachten, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de landsverordening moet ontslaan en geen niet-lokale arbeidskrachten in dienst mag nemen indien deze werkgever al 20 procent niet-lokale arbeidskrachten arbeid laat verrichten;
dat de ontwerp landsverordening derhalve onderscheid maakt tussen «lokale arbeidskrachten» en niet-lokale arbeidskrachten en hiermee direct onderscheid maakt op grond van nationale afkomst en geboorte;
dat hiermee inbreuk wordt gemaakt op het gelijkheidsbeginsel, dat is verankerd in onder andere artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);
dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zijn consistente jurisprudentie heeft bepaald dat indien aan het verschil in behandeling of aan het onderscheid een objectieve rechtvaardigheidsgrond ten grondslag ligt er geen sprake is van discriminatie;
dat er sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond indien het onderscheid een legitiem doel dient, indien het middel passend en geschikt is om het doel te bereiken, het doel niet met minder onderscheid makende middelen moet kunnen worden bereikt en er proportionaliteit bestaat tussen het middel dat wordt toegepast en het nagestreefde doel;
dat de werkloosheid op Curaçao, zoals de Gouverneur stelt, zonder meer hoog is te noemen;
dat het bevorderen van een rechtvaardige kans op werkgelegenheid voor de lokale bevolking een legitiem doel is;
dat het onderscheid tussen lokale en niet-lokale arbeidskrachten niet passend is omdat personen die geen of niet meer onderdeel uitmaken van de lokale bevolking (niet op Curaçao woonachtig zijn) wel als lokale arbeidskracht in de zin van de ontwerp landsverordening worden beschouwd;
dat uit de stukken blijkt dat geen onderzoek is verricht naar de oorzaak van de knelpunten op de lokale arbeidsmarkt en dat daarom niet kan worden beoordeeld of de ontwerp landsverordening daadwerkelijk geschikt is om de werkgelegenheid voor de lokale bevolking te bevorderen;
dat een dergelijk onderzoek ook na herhaalde verzoeken van de Gouverneur tot nadere analyse of onderbouwing niet is verricht, althans het resultaat van een dergelijk onderzoek niet aan de Gouverneur is verstrekt;
dat daardoor evenmin aannemelijk is gemaakt dat het onderscheid tussen lokale en niet-lokale arbeidskrachten, dat in de ontwerp landsverordening wordt gemaakt, de werkgelegenheid voor de lokale bevolking door juiste toepassing van bestaande wettelijke regelingen, zoals de Landsverordening toelating en uitzetting, de Landsverordening arbeid vreemdelingen en het Toelatingsbesluit, alsmede door het uitoefenen van deugdelijke controle op de naleving en handhaving daarvan, niet in voldoende mate kan worden bevorderd;
dat de ontwerp landsverordening derhalve ook niet voldoet aan het
subsidiariteitsbeginsel;
dat zonder toereikende duiding over de aard en oorzaken van de werkloosheid van de lokale bevolking en de mogelijke ongewenste neveneffecten van de ontwerp landsverordening, de proportionaliteit van de inbreuk op het gelijkheidsbeginsel niet kan worden aangetoond;
dat er derhalve aan het onderscheid dat in de ontwerp landsverordening wordt gemaakt tussen lokale en niet-lokale arbeidskrachten geen objectieve rechtvaardigingsgrond ten grondslag ligt;
dat de ontwerp landsverordening derhalve in strijd is met een internationale regeling en dat de Gouverneur deze terecht niet heeft vastgesteld;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 29 juni 2017, W04.17.0107/I/K);
Artikel 10 van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
De ontwerp landsverordening ter bevordering van een rechtvaardige kans op werk voor lokale arbeidskrachten (Landsverordening 80-20 regeling) is in strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Gouverneur heeft de ontwerp landsverordening terecht niet vastgesteld.