Wet van 8 maart 2017 tot wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een versoepeling in de winstsfeer aan te brengen ten opzichte van het bij koninklijke boodschap van 20 september 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen) (Kamerstukken 34 555);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 september 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen) (Kamerstukken 34 555) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
ARTIKEL III wordt als volgt gewijzigd:
B
In ARTIKEL IIIA wordt «31 december 2016» vervangen door «het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet» en wordt «met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden» vervangen door: in deze wet opgenomen.
C
In ARTIKEL VI, onderdeel C, onder 2, wordt «2016» vervangen door: 2019.
D
Aan het in ARTIKEL VII, onderdeel F, opgenomen artikel 34e wordt een lid toegevoegd, luidende:
4.
In afwijking van het derde lid worden kosten en lasten die samenhangen met een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en die als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen:- op het tijdstip waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegepast bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen;
- na het tijdstip waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegepast in gelijke jaarlijkse delen bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen, waarbij het aantal jaarlijkse delen wordt gesteld op het aantal gehele jaren dat de werknemer of gewezen werknemer op dat tijdstip was verwijderd van de leeftijd van 87 jaar.
E
ARTIKEL VIII wordt als volgt gewijzigd:
F
In ARTIKEL XIX wordt «1 januari 2017» vervangen door: de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, B, C, onder 1, eerste volzin, en onder 2, E, G tot en met M, O en Q, artikel III, onderdelen A tot en met F, M tot en met O en Q, artikel VII, onderdeel C, artikel IX, artikel X, onderdelen A en C, en de artikelen XII tot en met XVII terugwerken tot en met 1 januari 2017.
ARTIKEL II
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 september 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen) (Kamerstukken 34 555) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.