Wet van 23 januari 2019 tot wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 te wijzigen teneinde gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerken te kunnen verplichten en de uitvoeringslasten te kunnen verminderen en dat het in verband daarmee tevens wenselijk is de Zorgverzekeringswet te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.8 komt als volgt te luiden:
Artikel 2.8
1.
De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Ministers op overeenstemming gericht overleg hebben gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.3.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.4.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.B
Na artikel 2.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.15
1.
In het belang van de beperking van uitvoeringslasten stellen Onze Ministers regels. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op:- de financieringswijzen en administratieve processen, behorende bij de bekostiging van jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en gekwalificeerde gedragswetenschappers door colleges;
- de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en gekwalificeerde gedragswetenschappers, en colleges plaatsvindt;
- de wijze waarop verantwoording van jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en gekwalificeerde gedragswetenschappers aan colleges plaatsvindt.
2.
De colleges hanteren geen aanvullende of afwijkende eisen aangaande de onderwerpen waarover Onze Ministers op grond van het eerste lid, onderdeel a, regels hebben gesteld.3.
Het Zorginstituut, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, is belast met het beheer van standaarden die worden gebruikt in het elektronisch gegevensverkeer tussen de personen en instanties, bedoeld in het eerste lid.4.
Het ontwerp voor een krachtens het eerste lid, onder a, vast te stellen ministeriële regeling die betrekking heeft op de financieringswijzen wordt aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.Artikel 2.8
Artikel 2.15
ARTIKEL II
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.6.1 komt als volgt te luiden:
Artikel 2.6.1
1.
De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.3.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.4.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.B
Na artikel 2.6.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.6.7a
1.
In het belang van de beperking van uitvoeringslasten stelt Onze Minister regels. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op:- de financieringswijzen en administratieve processen, behorende bij de bekostiging van aanbieders door colleges;
- de wijze waarop gegevensuitwisseling tussen aanbieders, colleges en CAK plaatsvindt;
- de wijze waarop verantwoording van aanbieders aan colleges plaatsvindt.
2.
De colleges hanteren geen aanvullende of afwijkende eisen aangaande de onderwerpen waarover Onze Minister op grond van het eerste lid, onderdeel a, regels heeft gesteld.3.
Het Zorginstituut, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, isbelast met het beheer van standaarden die worden gebruikt in het elektronisch gegevensverkeer tussen de personen en instanties, bedoeld in het eerste lid.4.
Het ontwerp voor een krachtens het eerste lid, onder a, vast te stellen ministeriële regeling die betrekking heeft op de financieringswijzen wordt aan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.Artikel 2.6.1
Artikel 2.6.7a
ARTIKEL III
De Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel n, komt te luiden:
- Onze Minister: Onze Minister voor Medische Zorg;.