Part of Smart Yellow Suite

WGK007885
Wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 ter implementatie van het vierde spoorwegpakket

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Infrastructuur en Waterstaat
Datum uitgave 19 april 2017
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

[opschrift nog niet bekend]

Samenvatting

Dit wetsvoorstel regelt de omzetting van diverse EU-besluiten met betrekking tot het EU-spoorwegsysteem. Deze besluiten zijn te onderscheiden in twee pijlers, een technische en een marktpijler. De technische pijler bestaat uit: 1. Verordening 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de EU, 2. Richtlijn 2016/797 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de EU, 3. Richtlijn 2016/798 inzake de veiligheid op het spoor. De marktpijler bestaat uit: 1. Richtlijn 2016/2370 met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur, 2. Verordening 2016/2338 tot wijziging van vo 1370/2007 met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor

Documenten

stb-2019-61 (PDF)

Wet van 30 januari 2019 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten te wijzigen in verband met de implementatie van het Vierde Spoorwegpakket van de Europese Unie, bestaande uit richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016, L 138/1) en verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

B

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a
Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde regels worden gesteld met betrekking tot:
  1. maatregelen op het gebied van veiligheid en risicobeheersing die spoorwegondernemingen, beheerders, houders van spoorvoertuigen, met het onderhoud van spoorvoertuigen belaste entiteiten en andere actoren met een potentiële invloed op de veiligheid van, op en rond de spoorwegen moeten nemen,
  2. het uitwisselen van informatie met betrekking tot het uitwisselen of overdragen van spoorvoertuigen tussen spoorwegondernemingen.
C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

D

Paragraaf 3 van hoofdstuk 2 vervalt.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

F

Onder vernummering van de artikelen 16a en 16b tot artikelen 16f en 16g worden vijf artikelen ingevoegd:

Artikel 16a
1.
De leden van de raad van commissarissen en van de raad van bestuur van een beheerder, alsmede de managers die rechtstreeks aan hen rapporteren, handelen op een niet-discriminerende manier. Hun onpartijdigheid mag niet door belangenconflicten worden aangetast.
2.
Een beheerder is juridisch gescheiden van welke spoorwegonderneming dan ook.
3.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 2012/34/EU, meer in het bijzonder over de benoembaarheid van leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een beheerder, alsmede personen die besluiten nemen met betrekking tot essentiële functies.
Artikel 16b
1.
Een beheerder is wat betreft de essentiële functies, met inachtneming van de artikelen 4, tweede lid, 29 en 39 van richtlijn 2012/34/EU onafhankelijk van de rechtspersonen, bedoeld in het tweede lid, ten aanzien van organisatie en besluitvorming.
2.
Een spoorwegonderneming of een andere rechtspersoon oefent met betrekking tot de essentiële functies geen beslissende invloed uit op de beheerder onverminderd de taken en bevoegdheden van Onze Minister ten aanzien van de vaststelling van het heffingskader en het capaciteitstoedelingskader en de specifieke heffingsvoorschriften overeenkomstig de artikelen 29 en 39 van richtlijn 2012/34/EU.
3.
De mobiliteit van personen belast met de essentiële functies mag niet leiden tot belangenconflicten.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van artikel 7 bis, derde en vierde lid, van richtlijn 2012/34/EU.
Artikel 16c
1.
Indien er geen belangenconflicten ontstaan en de vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie wordt gewaarborgd, kan een beheerder:
  1. functies uitbesteden aan een andere organisatie indien deze geen spoorwegonderneming is, geen zeggenschap over een spoorwegonderneming heeft, of niet onder zeggenschap van een spoorwegonderneming staat;
  2. de uitvoering van werkzaamheden en de daarmee verband houdende taken inzake onderhoud en vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur en de ontwikkeling daarvan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, uitbesteden aan een spoorwegonderneming of onderneming die zeggenschap over de spoorwegonderneming uitoefent, of onder zeggenschap van die spoorwegonderneming staat.
2.
De beheerder blijft verantwoordelijk voor de functies, bedoeld in artikel 3, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van artikel 7 quater, tweede tot en met vierde lid, van richtlijn 2012/34/EU.
Artikel 16d
1.
Een beheerder gebruikt inkomsten uit het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur slechts voor het financieren van eigen activiteiten, met inbegrip van het afbetalen van leningen. De beheerder mag inkomsten gebruiken om dividend uit te keren aan de aandeelhouder of eigenaar.
2.
Een beheerder verstrekt direct noch indirect leningen aan spoorwegondernemingen.
3.
Een spoorwegonderneming verstrekt direct noch indirect leningen aan een beheerder.
Artikel 16e
Ten aanzien van een verticaal geïntegreerde onderneming als bedoeld in artikel 3, onderdeel 31, van richtlijn 2012/34/EU kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter uitvoering van de artikelen 7, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, derde lid, onderdeel d, vierde en vijfde lid, 7 bis, tweede lid, onderdeel b, 7 quater, eerste lid, onderdeel a, en 7 quinquies, eerste lid, en vierde tot en met tiende lid, van richtlijn 2012/34/EU.
G

Artikel 16f (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  1. voldoet aan de krachtens het zevende lid, onderdeel b, gestelde regels;
6.
Een beheerder stelt jaarlijks een verslag op met betrekking tot de spoorwegveiligheid dat voldoet aan de krachtens het zevende lid, onderdeel d, gestelde regels, en zendt dat verslag voor 31 mei aan Onze Minister.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de veiligheidsvergunning ten minste regels worden gesteld over:
  1. de aanvraag van een veiligheidsvergunning als bedoeld in het tweede lid,
  2. eisen waaraan het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in het tweede lid, voldoet,
  3. verlening, wijziging en geldigheidsduur van een veiligheidsvergunning als bedoeld in het tweede lid,
  4. de inhoud van het verslag, bedoeld in het zesde lid.
H

In artikel 16g (nieuw) vervallen het eerste, tweede en vierde lid, alsmede de aanduiding «3.» voor het derde lid.

I

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Aan de concessie worden voorschriften verbonden om te waarborgen dat:
  1. bij een storing van het treinverkeer spoorwegondernemingen die hierdoor worden getroffen van de verkeersleiding volledig en tijdig de relevante informatie krijgen met betrekking tot het leiden van het verkeer, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c;
  2. bij het verlenen van verdere toegang tot het proces van verkeersleiding voor de betrokken spoorwegondernemingen plaatsvindt op transparante en niet-discriminerende wijze;
  3. voor de langetermijnplanning van een groot onderhoud of een grote vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur de aanvragers van capaciteit worden geraadpleegd, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door hen geuite punten van zorg en de onderhoudswerken op niet-discriminerende wijze worden gepland;
  4. aan de artikelen 7 ter, tweede en derde lid, 7 sexies en 54, eerste lid, derde en vierde volzin, van richtlijn 2012/34/EU en ook overigens aan die richtlijn wordt voldaan.
J

In artikel 22, tweede lid, onderdeel d, wordt «als bedoeld in artikel 32, eerste lid, of een proefcertificaat als bedoeld in artikel 34» vervangen door: verleend door Onze Minister of het Europees Spoorwegbureau.

K

Na hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

L

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

5.
Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van de verplichting om te beschikken over een voor het desbetreffende gedeelte van de hoofdspoorweginfrastructuur geldig veiligheidscertificaat als bedoeld het tweede lid, onderdeel b, voor spoorwegondernemingen die gebruik maken van dicht bij de grens gelegen hoofdspoorweginfrastructuur, indien die spoorwegondernemingen beschikken over een veiligheidscertificaat dat geldt voor met de desbetreffende hoofdspoorweginfrastructuur verbonden, dicht bij de grens gelegen spoorweginfrastructuur in de aangrenzende lidstaat. Een ontheffing of vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot deze ontheffingen en vrijstellingen.
6.
Een veiligheidscertificaat, verleend door een daartoe bevoegde autoriteit in een andere lidstaat, geldt ook voor de in dat veiligheidscertificaat opgenomen dicht bij de grens gelegen gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur, voor zover Onze Minister daarover door de daartoe bevoegde autoriteiten van de desbetreffende lidstaat is geraadpleegd.
M

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32
1.
Onze Minister verleent, op aanvraag, een veiligheidscertificaat aan een spoorwegonderneming met een exploitatiegebied dat de hoofdspoorweginfrastructuur, of een gedeelte daarvan, omvat, en zich beperkt tot Nederland, indien de spoorwegonderneming:
  1. een veiligheidsbeheersysteem tot stand heeft gebracht dat voldoet aan de krachtens artikel 35, onderdeel a, gestelde regels, en
  2. in staat is veilig te opereren binnen het in de aanvraag omschreven exploitatiegebied.
2.
De aanvraag gaat vergezeld van een dossier dat compleet is met betrekking tot de eisen, bedoeld in het eerste lid.
3.
Onze Minister breidt, op aanvraag van de houder van een door Onze Minister verleend veiligheidscertificaat, het exploitatiegebied met betrekking tot de hoofdspoorweginfrastructuur uit van dat veiligheidscertificaat. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op een aanvraag tot uitbreiding, met dien verstande dat de beoordeling van Onze Minister enkel betrekking heeft op de uitbreiding.
4.
Artikel 26dd, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing op de besluiten, bedoeld in het eerste en derde lid.
5.
Een veiligheidscertificaat als bedoeld in het eerste lid geldt ook zonder uitbreiding van het exploitatiegebied voor spoorwegondernemingen die gebruik maken van dicht bij de grens gelegen spoorweginfrastructuur in aangrenzende lidstaten, indien dat volgt uit de raadpleging van de daartoe bevoegde autoriteiten in de desbetreffende lidstaten.
6.
Onze Minister verleent, op aanvraag, aan een beheerder, in afwijking van het eerste lid, een veiligheidscertificaat, indien hij beschikt over een op grond van artikel 16f verleende veiligheidsvergunning.
7.
Een beheerder gebruikt een op grond van het zesde lid verleend veiligheidscertificaat slechts ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid.
8.
Onze Minister is bevoegd om bezoeken, audits en inspecties te verrichten bij, dan wel relevante informatie te verlangen van, een spoorwegonderneming in het kader van de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste of derde lid.
9.
Onze Minister heeft de bevoegdheden, bedoeld in het achtste lid, eveneens indien het een beoordeling betreft van een bij het Europees Spoorwegbureau ingediende aanvraag van een veiligheidscertificaat of een uitbreiding daarvan.
N

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Onze Minister kan een door hem verleend veiligheidscertificaat beperken of intrekken indien:
  1. de certificaathouder handelt in strijd met de voorwaarden waaronder het veiligheidscertificaat is verleend of uitgebreid, alsmede de aan het veiligheidscertificaat verbonden beperkingen en voorschriften, of
  2. de bedrijfsvergunning van de certificaathouder is geschorst of ingetrokken.
O

De artikelen 34 en 35 komen te luiden:

Artikel 34
1.
Onze Minister kan bij constatering van een ernstig veiligheidsrisico onmiddellijk tijdelijke veiligheidsmaatregelen nemen ten aanzien van de bij het ernstige veiligheidsrisico betrokken actoren, waaronder het onmiddellijk opschorten of beperken van de betrokken activiteiten van die actoren.
2.
Onze Minister schort door hem genomen tijdelijke veiligheidsmaatregelen ten aanzien van een spoorwegonderneming met een door het Europees Spoorwegbureau verleend veiligheidscertificaat op, indien het resultaat van een arbitrageprocedure als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn is dat het desbetreffende veiligheidscertificaat niet wordt beperkt of ingetrokken.
Artikel 35
Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:
  1. het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a,
  2. de aanvraag en het bijbehorende dossier, bedoeld in artikel 32, tweede lid,
  3. de verlening, weigering, wijziging, uitbreiding, geldigheid, schorsing of intrekking van een veiligheidscertificaat,
  4. de gevallen waarin en voorwaarden waaronder een veiligheidscertificaat ook geldt voor dicht bij de grens gelegen spoorweginfrastructuur in aangrenzende lidstaten, bedoeld in artikel 32, vijfde lid, alsmede de daarvoor toe te passen procedure,
  5. door Onze Minister te stellen voorschriften en beperkingen, alsmede het nemen van maatregelen als bedoeld in de artikelen 33 en 34.
P

Paragraaf 4 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

Q

Artikel 56 komt te luiden:

Artikel 56
1.
De beheerder werkt samen met buitenlandse infrastructuurbeheerders met het oog op:
  1. efficiënte verdeling en exploitatie van treindiensten die de landsgrenzen overschrijden, met inachtneming van de artikelen 40 en 57, zesde lid, van richtlijn 2012/34/EU;
  2. bevordering van het belang van het verstrekken van efficiënte en doeltreffende spoordiensten binnen de Europese Unie, met inachtneming van artikel 7 septies van richtlijn 2012/34/EU.
2.
Indien voor aangelegenheden met betrekking tot een internationale treindienst besluiten nodig zijn van de Autoriteit Consument en Markt en een of meer andere toezichthoudende instanties, werken de desbetreffende instanties samen bij de voorbereiding van respectieve besluiten. Daartoe vervullen zij hun functies overeenkomstig artikel 56 van richtlijn 2012/34/EU.
3.
De instanties, bedoeld in het tweede lid, ontwikkelen gemeenschappelijke beginselen en praktijken voor de besluitvorming waartoe zij krachtens richtlijn 2012/34/EU bevoegd zijn. Deze beginselen en praktijken omvatten regelingen voor de beslechting van geschillen naar aanleiding van besluiten als bedoeld in het tweede lid.
R

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

S

Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

9.
Op verzoek van de Autoriteit Consument en Markt verstrekt de beheerder de informatie, bedoeld in artikel 53, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU.
T

In artikel 74a wordt «of vergunning» vervangen door: , vergunning, erkenning, certificaat of andere beschikking.

U

In artikel 76, tweede lid, wordt na «artikel 17, eerste lid, onderdeel d,» ingevoegd «en derde lid», wordt na «het bepaalde bij of krachtens de artikelen» ingevoegd «16a tot en met 16e» en wordt «70, zevende en achtste lid» vervangen door: 70, zevende tot en met negende lid.

V

Artikel 77, eerste lid, komt te luiden:

1.
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 19, 26a, eerste, tweede en vierde lid, 26c, eerste en vierde lid, 26k, eerste lid, 26q, eerste en tweede lid, 26r, vierde lid, 26s, tiende lid, 26y, 26aa, derde lid, laatste volzin, en vijfde lid, 51, vierde lid, 53, 65, tweede lid, 74a, 96, tweede lid, en 96a, alsmede ter zake van de overtreding van de krachtens de hoofdstukken 1, 2, 2a en de artikelen 35, 64, tweede lid, 65, eerste lid, 81, tweede lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9 vastgestelde voorschriften, voor zover die overtreding daarbij uitdrukkelijk als beboetbaar feit is aangemerkt.
W

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het is verboden te handelen in strijd met de bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften die krachtens bindende EU-rechtshandelingen zijn vastgesteld over een onderwerp als bedoeld in het eerste lid.
X

Na artikel 81 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 82
Onze Minister is bevoegd om audits te verrichten bij, dan wel relevante informatie te verlangen van, een entiteit als bedoeld in artikel 3a, onderdeel a.
Y

In artikel 87, eerste lid, wordt «krachtens hoofdstuk 2 en de artikelen 64, tweede lid, 65, eerste lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9 vastgestelde voorschriften» vervangen door: krachtens de hoofdstukken 1, 2 en 2a en de artikelen 64, tweede lid, 65, eerste lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9, vastgestelde voorschriften.

Z

In artikel 91, eerste lid, wordt «het register, bedoeld in artikel 37, tweede lid» vervangen door: het register, bedoeld in artikel 26aa, eerste lid».

AA

In artikel 92 wordt:

BB

Paragraaf 8 van hoofdstuk 6 vervalt.

CC

Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op eenieder, voor zover Onze Minister de bij diegene berustende informatie redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de bij of krachtens deze wet aan hem toegekende taken in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegbureauverordening, interoperabiliteitsrichtlijn of spoorwegveiligheidsrichtlijn gestelde.
DD

Artikel 120 vervalt.

EE

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Op de uitrusting van de spoorvoertuigen, bedoeld in het eerste lid, is artikel 26a, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
FF

Na artikel 122 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 122a
Artikel 26q, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een spoorvoertuig dat:
  1. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a in overeenstemming met de op 31 december 2004 geldende voorschriften kon worden gebruikt op een hoofdspoorweg;
  2. waarvoor Onze Minister voor 19 juli 2008 een inzetcertificaat heeft verleend als bedoeld in artikel 36a, vierde lid, van de Spoorwegwet, zoals dat luidde op 19 juli 2008;
  3. dat voldoet aan de technische voorschriften van de Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van personenrijtuigen en bagagewagens in het internationale verkeer (RIC) in haar laatst geldende redactie, en waarmee voor 19 juli 2008 van de hoofdspoorweginfrastructuur gebruik werd gemaakt, of
  4. dat voldoet aan de technische voorschriften van de Overeenkomst inzake het wederzijdse gebruik van goederenwagens in het internationale verkeer (RIV) in haar laatst geldende redactie, en waarmee voor 19 juli 2008 van de hoofdspoorweginfrastructuur gebruik werd gemaakt.
GG

Artikel 123 komt te luiden:

Artikel 123
Aanvragen voor een erkenning als conformiteitsbeoordelingsinstantie, die voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a zijn ingediend en waarop op de dag dat hoofdstuk 2a in werking treedt nog niet is beslist, worden aangemerkt als volgt:
  1. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 93, eerste lid, onder a, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26u, eerste lid,
  2. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 93, eerste lid, onder b, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26v, eerste lid.
HH

Na artikel 123 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 123a
In de artikelen 123c en 123f wordt verstaan onder «Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket»: de Wet tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016 L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22).
Artikel 123b
1.
Een vergunning voor indienststelling van een hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 8, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, berust met ingang van de dag waarop artikel 26h in werking treedt op artikel 26h, tweede lid.
2.
Een aanvraag respectievelijk een beslissing op een aanvraag voor het buiten toepassing laten van een of meer technische specificaties inzake interoperabiliteit als bedoeld in artikel 8, derde lid, respectievelijk 9, vierde lid, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, berust met ingang van de dag waarop artikel 26f in werking treedt op artikel 26f, eerste lid.
3.
Een aanvraag respectievelijk een beslissing op een aanvraag als bedoeld in artikel 8, vierde lid, respectievelijk 9, zesde lid, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, berust met ingang van de dag waarop artikel 26h in werking treedt op artikel 26h, vijfde lid.
4.
Een aanvraag respectievelijk een beslissing op een aanvraag als bedoeld in artikel 8, achtste lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, berust met ingang van de dag waarop artikel 26h in werking treedt op artikel 26h, vierde lid.
5.
Een aanvraag respectievelijk een beslissing op een aanvraag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, berust met ingang van de dag waarop artikel 26f, in werking treedt op artikel 26f, eerste lid.
Artikel 123c
Een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32 respectievelijk een proefcertificaat als bedoeld in artikel 34 van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket, blijft na de inwerkingtreding van die wet geldig voor de duur waarvoor het betreffende certificaat is verleend. Op een tussentijdse wijziging, schorsing of intrekking van het betreffende veiligheidscertificaat zijn met ingang van de dag waarop de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket in werking treedt, artikel 33, tweede en derde lid, en de krachtens artikel 35, onderdeel c, gestelde regels, van toepassing.
Artikel 123d
1.
Een vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig respectievelijk voor een type spoorvoertuig als bedoeld in de artikelen 36, 36b en 37a van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, blijven na de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, geldig voor de duur waarvoor de desbetreffende vergunning door Onze Minister is verleend. Op de betreffende vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig respectievelijk voor een type spoorvoertuig blijft het recht van toepassing zoals dat voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a voor de betreffende vergunning gold, met dien verstande dat:
  1. op een uitbreiding van het gebruiksgebied in een vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig artikel 26k, vierde lid, van toepassing is,
  2. op een vernieuwing of verbetering van het desbetreffende spoorvoertuig de artikelen 26l en 26q, tweede lid, van overeenkomstige toepassing zijn.
2.
Een ontheffing als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 36b, eerste lid, van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, blijft na de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, geldig voor de duur waarvoor de desbetreffende ontheffing is verleend. Op de desbetreffende ontheffing blijft het recht van toepassing zoals dat voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a voor de ontheffing gold.
3.
Aanvragen voor een vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig respectievelijk voor een type spoorvoertuig of een ontheffing die voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a zijn ingediend en waarop op de dag dat hoofdstuk 2a in werking treedt nog niet is beslist, worden aangemerkt als volgt:
  1. een aanvraag, ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 36, eerste lid, of 36b, eerste lid, wordt afhankelijk van het geval aangemerkt als een aanvraag op grond van:
    1. artikel 26k, vijfde lid,
    2. artikel 26q, zesde lid, of
    3. artikel 26r, eerste lid.
  2. een aanvraag, ingediend voor een vergunning op grond van artikel 36, derde lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26k, tweede lid,
  3. een aanvraag op grond van artikel 36, vierde lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26f, eerste lid,
  4. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 36, negende lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26f, tweede lid,
  5. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 36, tiende lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26k, vijfde lid,
  6. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 37, derde lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26aa, eerste lid,
  7. een aanvraag, ingediend voor een vergunning voor indienststelling voor een type op grond van artikel 37a, eerste lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26n,
  8. een aanvraag, ingediend op grond van artikel 37b, vijfde lid, wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van artikel 26f, eerste lid.
4.
Aanvragen voor een vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig of een ontheffing als bedoeld in artikel 36b die voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a zijn ingediend en waarop op de dag dat hoofdstuk 2a in werking treedt nog niet is beslist, worden na de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, geacht van rechtswege te zijn geweigerd.
Artikel 123e
1.
Een aanvullende vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig respectievelijk voor een type spoorvoertuig die is verleend op grond van artikel 36, 36b of 37a van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, blijft na de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, geldig voor de duur waarvoor de desbetreffende vergunning door Onze Minister is verleend, met dien verstande dat het betreffende besluit tussentijds door het Europees Spoorwegbureau kan worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken.
2.
Onze Minister zendt de aanvragen om een aanvullende vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig respectievelijk voor een type spoorvoertuig op grond van de artikelen 36, 36b en 37a van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a, die voor 16 juni 2019 bij hem zijn ingediend en waarop op 15 juni 2019 nog niet is beslist, onverwijld ter verdere behandeling door aan het Europees Spoorwegbureau. Onze Minister stelt de desbetreffende aanvrager in kennis van de doorzending.
Artikel 123f
Bijlagen IV, V, VII en IX bij richtlijn 2008/57/EG blijven na de inwerkingtreding van de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket van toepassing in de bij ministeriële regeling op grond van de artikelen 26b, 26d, 26e, 26g, 26j en 26o van die wet bepaalde gevallen.

Artikel 3a

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde regels worden gesteld met betrekking tot:

Artikel 16a

Artikel 16b

Artikel 16c

Artikel 16d

Artikel 16e

Ten aanzien van een verticaal geïntegreerde onderneming als bedoeld in artikel 3, onderdeel 31, van richtlijn 2012/34/EU kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter uitvoering van de artikelen 7, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, derde lid, onderdeel d, vierde en vijfde lid, 7 bis, tweede lid, onderdeel b, 7 quater, eerste lid, onderdeel a, en 7 quinquies, eerste lid, en vierde tot en met tiende lid, van richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 26a

Artikel 26b

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26c

Artikel 26d

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

Artikel 26e

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26f

Artikel 26g

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 26f, regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over de aanvraag en verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 26f, eerste lid.

Artikel 26h

Artikel 26i

Artikel 26j

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26k

Artikel 26l

Voor de vernieuwing of verbetering van een spoorvoertuig waarvoor reeds een voertuigvergunning is verleend als bedoeld in artikel 26k, eerste lid, is een nieuwe voertuigvergunning vereist indien:

Artikel 26m

Artikel 26n

Onze Minister verleent, op aanvraag, zonder verdere controles, een voertuigvergunning als bedoeld in artikel 26k, tweede lid, voor een spoorvoertuig dat in overeenstemming is met een spoorvoertuig waarvoor reeds een typegoedkeuring voor een spoorvoertuig is verleend. De overeenstemming blijkt uit een door de aanvrager overgelegde geldige verklaring van conformiteit met het type.

Artikel 26o

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26p

Voordat een spoorwegonderneming een spoorvoertuig gebruikt op de in de voertuigvergunning vermelde hoofdspoorweginfrastructuur in het gebruiksgebied, controleert de spoorwegonderneming met inachtneming van de krachtens artikel 26t, onderdeel a, gestelde regels in ieder geval of:

Artikel 26q

Artikel 26r

Artikel 26s

Artikel 26t

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26u

Artikel 26v

Artikel 26w

Artikel 26x

Artikel 26y

Conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd door een geaccrediteerde interne instantie als bedoeld in artikel 35 van de interoperabiliteitsrichtlijn, indien wordt voldaan aan de krachtens artikel 26z, onderdeel g, gestelde regels.

Artikel 26z

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26aa

Artikel 26bb

Een beheerder houdt en publiceert met inachtneming van de krachtens artikel 26cc, onderdeel d, gestelde regels een register van de hoofdspoorweginfrastructuur die hij beheert.

Artikel 26cc

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de interoperabiliteitsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 26dd

Artikel 32

Artikel 34

Artikel 35

Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de onderwerpen in deze paragraaf regels worden gesteld, waaronder in elk geval regels over:

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 56

Artikel 82

Onze Minister is bevoegd om audits te verrichten bij, dan wel relevante informatie te verlangen van, een entiteit als bedoeld in artikel 3a, onderdeel a.

Artikel 122a

Artikel 26q, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een spoorvoertuig dat:

Artikel 123

Aanvragen voor een erkenning als conformiteitsbeoordelingsinstantie, die voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2a zijn ingediend en waarop op de dag dat hoofdstuk 2a in werking treedt nog niet is beslist, worden aangemerkt als volgt:

Artikel 123a

In de artikelen 123c en 123f wordt verstaan onder «Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket»: de Wet tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016 L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22).

Artikel 123b

Artikel 123c

Een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32 respectievelijk een proefcertificaat als bedoeld in artikel 34 van de Spoorwegwet, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket, blijft na de inwerkingtreding van die wet geldig voor de duur waarvoor het betreffende certificaat is verleend. Op een tussentijdse wijziging, schorsing of intrekking van het betreffende veiligheidscertificaat zijn met ingang van de dag waarop de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket in werking treedt, artikel 33, tweede en derde lid, en de krachtens artikel 35, onderdeel c, gestelde regels, van toepassing.

Artikel 123d

Artikel 123e

Artikel 123f

Bijlagen IV, V, VII en IX bij richtlijn 2008/57/EG blijven na de inwerkingtreding van de Wet houdende implementatie van het vierde spoorwegpakket van toepassing in de bij ministeriële regeling op grond van de artikelen 26b, 26d, 26e, 26g, 26j en 26o van die wet bepaalde gevallen.

ARTIKEL II

De Wet lokaal spoor wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de begripsbepalingen voor «richtlijn 2004/49/EG» en «richtlijn 2008/57/EG» en worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3
1.
Deze wet is van toepassing op lokale spoorwegen.
2.
Indien de interoperabiliteitsrichtlijn, de spoorveiligheidsrichtlijn, richtlijn 2007/59/EG of richtlijn 2012/34/EU vanwege het toepassingsgebied van de desbetreffende richtlijn geheel of gedeeltelijk van toepassing is op een lokale spoorweg, worden, voor zover dit voor een goede toepassing van deze richtlijn nodig is, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld. Deze regels kunnen in ieder geval strekken tot:
  1. het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van het bij of krachtens deze wet bepaalde op de desbetreffende lokale spoorweg;
  2. het geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren van het bij of krachtens de Spoorwegwet bepaalde op de desbetreffende lokale spoorweg.
3.
Een lokale spoorweg is uitgesloten van de reikwijdte van een richtlijn genoemd in het tweede lid, indien de desbetreffende richtlijn deze mogelijkheid biedt, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.
C

Artikel 19, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  1. voldoet aan artikel 9, derde en vierde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, met uitzondering van het derde lid, onderdeel c;.
D

Artikel 28, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  1. voldoet aan artikel 9, derde en vierde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, met uitzondering van het derde lid, onderdeel c;.
E

In artikel 32, negende lid, wordt «een vergunning voor indienststelling of een aanvullende vergunning voor indienststelling is verleend als bedoeld in artikel 36 van de Spoorwegwet» vervangen door: een voertuigvergunning als bedoeld in artikel 26k, eerste lid, van de Spoorwegwet.

F

In artikel 50 wordt «richtlijn 2004/49/EG» vervangen door: de spoorwegveiligheidsrichtlijn.

Artikel 3

ARTIKEL III

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

B

Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het overzichtsverslag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) 1370/2007.
C

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19
1.
Het is verboden openbaar vervoer te verrichten zonder daartoe verleende concessie.
2.
In afwijking van het eerste lid kan, indien het openbaar vervoer uitvalt of dreigt uit te vallen, voor die situatie openbaar vervoer worden verricht zonder concessie overeenkomstig artikel 5, vijfde lid, van verordening (EG) 1370/2007.
D

Onder vernummering van de artikelen 19a tot en met 19c tot 19b tot en met 19d, wordt na artikel 19 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a
1.
In afwijking van artikel 19 en onverminderd verordening (EG) 1370/2007 heeft een spoorwegonderneming die voornemens is capaciteit aan te vragen en naar aanleiding van dat voornemen daarvan overeenkomstig artikel 57, vierde of vijfde lid, van de Spoorwegwet melding heeft gemaakt, onder eerlijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden recht op toegang tot hoofdspoorweginfrastructuur als bedoeld in de Spoorwegwet met het oog op de exploitatie van passagiersvervoer per trein. Dit omvat het recht om passagiers te laten instappen op elk station en hen uit te laten stappen op een ander station.
2.
Het recht op toegang tot de spoorinfrastructuur, bedoeld in het eerste lid, kan beperkt worden voor het passagiersvervoer tussen een bepaald vertrekpunt en een bepaalde bestemming wanneer:
  1. voor dezelfde route of voor een alternatieve route een of meer concessies zijn verleend, en
  2. de uitoefening van het toegangsrecht het economisch evenwicht van de betreffende concessie of concessies in gevaar zou brengen.
3.
Het recht op toegang kan eveneens worden beperkt met betrekking tot hogesnelheidspassagiersvervoer overeenkomstig artikel 11 bis van richtlijn 2012/34/EU.
4.
Om vast te stellen of het economisch evenwicht van de concessie of concessies in gevaar komt, als gevolg van het voorgenomen vervoer dat ingevolge artikel 57, vierde lid, van de Spoorwegwet is gemeld, geeft de Autoriteit Consument en Markt een beschikking op basis van een objectieve economische analyse met inachtneming van de uitvoeringshandelingen van de Europese Commissie, bedoeld in artikel 11, vierde lid, van richtlijn 2012/34/EU.
5.
Indien een concessie voor het openbaar vervoer per trein is verleend vóór 16 juni 2015 is, met inachtneming van artikel 11, vijfde lid, van richtlijn 2012/34/EU, dit artikel niet van toepassing gedurende de looptijd van de concessie, of tot en met 25 december 2026, indien de laatst genoemde termijn korter is.
E

Artikel 19b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

2.
De Autoriteit Consument en Markt stelt op daartoe strekkende aanvraag van een of meer betrokken concessieverleners, een of meer betrokken concessiehouders, Onze Minister of een beheerder als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet vast of door het ingevolge artikel 57, vierde of vijfde lid, van de Spoorwegwet gemelde voorgenomen vervoer het daarvan deel uitmakende vervoer van passagiers tussen stations in Nederland het economisch evenwicht van een of meer concessies van een spoorwegonderneming in gevaar komt. De aanvraag wordt ingediend binnen een maand na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 11, tweede lid, tweede volzin, van richtlijn 2012/34/EU.
F

Artikel 19c (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

2.
Indien een spoorwegonderneming recht heeft op toegang als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, kan Onze Minister aan deze spoorwegonderneming een heffing opleggen voor de exploitatie van een passagiersvervoersdienst op de relevante trajecten tussen twee stations in Nederland.
G

Artikel 19d vervalt.

H

Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34a
Een spoorwegonderneming die passagiersdiensten exploiteert heeft noodplannen en draagt ervoor zorg dat de uitvoering ervan deugdelijk wordt gecoördineerd teneinde bij een ernstige verstoring van de dienstverlening bijstand te verlenen aan passagiers als bedoeld in artikel 18 van verordening 1371/2007/EG.
I

In artikel 43a wordt, onder vernummering van het eerste tot en met het zesde lid tot tweede tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

1.
De artikelen 43a tot en met 43c gelden onverminderd het bepaalde in artikel 5 bis, tweede lid, van verordening (EG) 1370/2007.
J

Na artikel 43c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 43d
De artikelen 43a tot met 43c zijn, voor zover het rollend materieel betreft enkel van toepassing indien de concessieverlener, na een beoordeling als bedoeld in artikel 5bis van verordening (EG) 1370/2007, de noodzaak hiervan aangeeft.
K

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Een vervoerder die openbaar vervoer verricht zonder daartoe verleende concessie verstrekt desgevraagd binnen een door een concessieverlener te bepalen termijn aan de concessieverlener gegevens voor zover deze noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van de verlening van een concessie voor dat openbaar vervoer. Artikel 4, achtste lid, van verordening (EG) 1370/2007 is van overeenkomstige toepassing.
3.
Ten aanzien van concessiehouders van concessies die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel K, van de Wet tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016 L138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22), geldt artikel 46 van deze wet zoals dat luidde vóór het bovengenoemde tijdstip.
L

In artikel 61, vierde lid, vervalt «, anders dan per trein,».

La

In artikel 64, vierde lid, wordt «vier weken» vervangen door «acht weken».

M

In artikel 87, vijfde lid, vervallen «, uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 van de Commissie van 11 augustus 2014 inzake nieuwe spoorvervoersdiensten voor passagiers (PbEU 2014, L 239)» en «internationale».

Artikel 14a

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het overzichtsverslag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) 1370/2007.

Artikel 19

Artikel 19a

Artikel 34a

Een spoorwegonderneming die passagiersdiensten exploiteert heeft noodplannen en draagt ervoor zorg dat de uitvoering ervan deugdelijk wordt gecoördineerd teneinde bij een ernstige verstoring van de dienstverlening bijstand te verlenen aan passagiers als bedoeld in artikel 18 van verordening 1371/2007/EG.

Artikel 43d

De artikelen 43a tot met 43c zijn, voor zover het rollend materieel betreft enkel van toepassing indien de concessieverlener, na een beoordeling als bedoeld in artikel 5bis van verordening (EG) 1370/2007, de noodzaak hiervan aangeeft.

ARTIKEL IV

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten, wordt de zinsnede met betrekking tot de Spoorwegwet vervangen door: de Spoorwegwet, de artikelen 26a, eerste en tweede lid, 26c, vierde lid, 26h, zesde lid, 26k, eerste en zesde lid, 26l, 26q, eerste en tweede lid, 26s, tiende lid, 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, 36, tweede lid, 37, 53, 74a, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van de voorschriften krachtens de hoofdstukken 2a, 3 en 4, met uitzondering van artikel 64, tweede lid, en 65, eerste lid, gegeven;.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

stb-2019-103 (PDF)

Besluit van 22 februari 2019, houdende de vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 30 januari 2019 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 19 februari 2019, nr. IenW/BSK-2018/272211, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel V van de Wet van 30 januari 2019 tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De artikelen I, onderdelen A, eerste lid, onderdeel c, voor zover het de begripsbepalingen «beheer», «essentiële functies», «raad van bestuur» en «raad van commissarissen» betreft, E tot en met H, onderdeel I, het eerste, derde en vierde lid, Q tot en met S, U en W, en III, onderdelen A tot en met J en L tot en met M, van de Wet tot wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.