Part of Smart Yellow Suite

WGK007875
AMvB in verband met implementatie herziene IORP-richtlijn

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Datum uitgave 3 juli 2018
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Documenten

stb-2018-516 (PDF)

Besluit van 19 december 2018 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 oktober 2018, nr. 2018-170581;

Gelet op de artikelen 21, vierde lid, 34, derde lid, 38, tweede lid, 39, tweede lid, 40, vierde lid, 44a, tweede lid, 45, derde lid, 46, zesde lid, 48, vijfde lid, 51, elfde lid, 52, zevende lid, 106, negende lid, 124a, derde lid, 135, tweede lid, 143, tweede lid, 143a, vijfde lid, 145, derde lid en 204, vijfde lid, van de Pensioenwet, de artikelen 43, derde lid, 48, derde lid, 49, tweede lid, 50, tweede lid, 51, vierde lid, 55a, tweede lid, 56, derde lid, 57, zesde lid, 59, vijfde lid, 62, elfde lid, 63, zevende lid, 110c, negende lid, 120a, derde lid, 130, tweede lid, 138, tweede lid, 138a, vijfde lid, 140, derde lid en 198, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de artikelen 2:121a, tweede lid, 3:9, derde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, derde lid, 4:14, tweede lid, 4:15, tweede lid en 4:71c, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht en artikel 15, derde tot en met vijfde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 november 2018, No.W12.18.0332/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 2018, nr. 2018-0000185624,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET BESLUIT FINANCIEEL TOETSINGSKADER PENSIOENFONDSEN

Het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7.
Onder een gereglementeerde markt als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten – binnen dit systeem en volgens de niet-discretionaire regels van dit systeem – samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt op zodanige wijze dat er een overeenkomst uit voortvloeit met betrekking tot financiële instrumenten die volgens de regels en de systemen van die markt tot de handel zijn toegelaten, en dat regelmatig en overeenkomstig de geldende regels inzake de vergunningverlening en het doorlopende toezicht werkt.
B

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18. Beheerste bedrijfsvoering
1.
Een fonds beschikt over goede administratieve en boekhoudkundige procedures en adequate interne controlemechanismen, stelt in het kader van het risicobeheer schriftelijk beleid vast ten aanzien van de beheersing van te lopen risico’s en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. Het fonds evalueert het beleid ten minste driejaarlijks en past het beleid na een belangrijke wijziging zo spoedig mogelijk aan. Het risicobeheer is doeltreffend en goed geïntegreerd in de organisatiestructuur en de besluitvormingsprocessen.
2.
Het fonds stelt onder meer strategieën, processen en rapportageprocedures schriftelijk vast om op individueel en geaggregeerd niveau de risico’s waaraan het fonds en de door het fonds uitgevoerde pensioenregelingen zijn of kunnen worden blootgesteld regelmatig te onderkennen, meten, bewaken en beheren en hierover te rapporteren. Hierbij worden ook de onderlinge afhankelijkheden en relaties tussen de in de vorige zin genoemde risico’s beschreven.
3.
Onder risico’s als bedoeld in het eerste en tweede lid worden in ieder geval de risico’s verstaan die zich, voor zover van toepassing, bij het fonds of derden waaraan de werkzaamheden zijn uitbesteed op de volgende terreinen kunnen voordoen:
  1. aangaan van pensioenverplichtingen en reservevorming;
  2. afgestemd beheer van activa en passiva;
  3. beleggingen, met name derivaten, securitisaties en vergelijkbare verbintenissen;
  4. beheer van het liquiditeits- en concentratierisico;
  5. beheer van het operationele risico;
  6. verzekering en andere risicobeperkingstechnieken; en
  7. milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen met betrekking tot de beleggingsportefeuille en het beheer daarvan.
4.
Een fonds neemt bij de uitvoering van een premieovereenkomst of premieregeling in de opbouwfase of een variabele uitkering de beleggingsrisico’s die deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden lopen vanuit hun oogpunt in aanmerking bij het opstellen en uitvoeren van het beleid ten aanzien van de beheersing van te lopen risico’s.
5.
De risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 143a, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 138a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt zodanig opgezet dat zij bevorderlijk is voor het risicobeheer.
6.
Een algemeen pensioenfonds draagt er zorg voor dat de administratieve en boekhoudkundige procedures, bedoeld in het eerste lid, de scheiding waarborgen tussen de afgescheiden vermogens die per collectiviteitkring worden aangehouden.
C

Na artikel 18 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a. Organisatiestructuur beleggingsbeleid
1.
Een fonds legt schriftelijk een duidelijke organisatiestructuur vast met betrekking tot het bepalen en uitvoeren van het beleggingsbeleid. Bij deze organisatiestructuur wordt in ieder geval het risicobeheer vorm gegeven en waarborgt het fonds een zorgvuldig en transparant besluitvormingsproces. Het risicobeheer is adequaat en onafhankelijk.
2.
Een fonds draagt er zorg voor dat er een balans is tussen omvang, aard en complexiteit van de beleggingsportefeuille enerzijds en de aanwezige kennis en ervaring en het risicobeheer anderzijds.
Artikel 18b. Eigenrisicobeoordeling
1.
Een fonds voert in het kader van het risicobeheer ten minste driejaarlijks een eigenrisicobeoordeling uit en legt de resultaten hiervan schriftelijk vast. In geval van een significante wijziging in het risicoprofiel van het fonds of door het fonds uitgevoerde pensioenregelingen vindt zo spoedig mogelijk een eigenrisicobeoordeling plaats, met dien verstande dat bij een significante wijziging in het risicoprofiel van een specifieke pensioenregeling de eigenrisicobeoordeling beperkt mag blijven tot die pensioenregeling.
2.
De eigenrisicobeoordeling en de vastlegging van de resultaten hiervan omvat in ieder geval:
  1. een beschrijving van de wijze waarop de eigenrisicobeoordeling in het managementproces en de besluitvormingsprocessen van het fonds is geïntegreerd;
  2. indien het fonds de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie uitbesteedt aan de bijdragende onderneming, een beschrijving van de wijze waarop belangenconflicten met de bijdragende onderneming worden voorkomen of beheerst;
  3. een beoordeling van de doelmatigheid van het risicobeheer;
  4. een beoordeling van de totale financieringsbehoeften van het fonds met, indien van toepassing, een beschrijving van het herstelplan;
  5. een beoordeling van de risico’s voor de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden met betrekking tot hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en de effectiviteit van eventuele corrigerende maatregelen, in voorkomend geval rekening houdend met:
    1. de mogelijkheden tot toeslagverlening;
    2. de mogelijkheden tot vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten, waaronder de mate waarin de pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen worden verminderd, onder welke voorwaarden en door wie;
  6. een kwalitatieve beoordeling van de mechanismen ter bescherming van de pensioenuitkeringen, waaronder in voorkomend geval garanties, convenanten of een andere soort financiële steun van de bijdragende onderneming, verzekering of herverzekering door een onderneming die valt onder Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335);
  7. een kwalitatieve beoordeling van de operationele risico's; en
  8. voor zover van toepassing, een beoordeling van nieuwe of opkomende risico’s, met inbegrip van risico's die met klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen en het milieu verband houden, sociale risico's en risico's in verband met de waardevermindering van activa als gevolg van veranderde regelgeving.
3.
Het fonds beschikt voor de toepassing van het tweede lid over methoden om de risico's te detecteren en te beoordelen waaraan het fonds op korte en op lange termijn is of kan worden blootgesteld en die gevolgen kunnen hebben voor de mogelijkheid van het fonds om aan haar verplichtingen te voldoen. De gebruikte methoden worden beschreven in de vastlegging van de resultaten van de eigenrisicobeoordeling.
4.
Het fonds neemt de eigenrisicobeoordeling in aanmerking bij het nemen van strategische beslissingen.
5.
Het fonds zendt een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de resultaten van de eigenrisicobeoordeling of de wijzigingen in de resultaten van de eigenrisicobeoordeling binnen twee weken na de totstandkoming daarvan aan de toezichthouder.
D

Artikel 21a wordt als volgt gewijzigd:

5.
Het fonds evalueert en actualiseert het beleid inzake beloningen ten minste driejaarlijks.
E

Na artikel 22 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 22a. Interne audit
1.
Een fonds legt schriftelijk beleid vast met betrekking tot de interne audit en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. Het fonds evalueert het beleid ten minste driejaarlijks en past het beleid na een belangrijke wijziging zo spoedig mogelijk aan.
2.
De interne auditfunctie, bedoeld in artikel 143a, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 138a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is belast met de interne audit. In het kader van de interne auditfunctie wordt onder meer geëvalueerd of de interne controlemechanismen en andere procedures en maatregelen ter waarborging van de beheerste en integere bedrijfsvoering, in voorkomend geval met inbegrip van de uitbestede werkzaamheden, adequaat en doeltreffend zijn.
Artikel 22b. Actuariële activiteiten
1.
Een fonds legt schriftelijk beleid vast met betrekking tot de actuariële activiteiten en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. Het fonds evalueert het beleid ten minste driejaarlijks en past het beleid na een belangrijke wijziging zo spoedig mogelijk aan.
2.
De actuariële functie, bedoeld in artikel 143a, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 138a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is belast met de volgende actuariële activiteiten:
  1. het houden van toezicht op de berekening van de technische voorzieningen;
  2. het beoordelen van de betrouwbaarheid en adequaatheid van de berekening van de technische voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
    1. het beoordelen of de bij de berekening van de technische voorzieningen gehanteerde methodieken, onderliggende modellen en aannamen passend zijn;
    2. het beoordelen of er voldoende gegevens worden gebruikt bij de berekening van de technische voorzieningen en het beoordelen van de kwaliteit van die gegevens; en
    3. het toetsen van de bij de berekening van de technische voorzieningen gehanteerde aannames aan de praktijk;
  3. het beoordelen van de algehele gedragslijn voor het aangaan van pensioenverplichtingen;
  4. het beoordelen van de adequaatheid van de verzekeringsregelingen ingeval het fonds dergelijke verzekeringsregelingen heeft; en
  5. het ertoe bijdragen dat het risicobeheer doeltreffend wordt toegepast.
Artikel 22c. Uitgangspunten sleutelfuncties
1.
Een fonds stelt de houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie in staat deze functies op een objectieve, eerlijke en onafhankelijke manier te vervullen.
2.
De risicobeheerfunctie en actuariële functie kunnen door dezelfde persoon worden uitgeoefend, met uitzondering van de situatie waarin de actuariële functie wordt vervuld door de actuaris, bedoeld in artikel 147, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 142, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
3.
De risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie kunnen worden uitgeoefend door personen die een soortgelijke functie tevens bij de werkgever uitoefenen, mits het fonds adequate maatregelen vastlegt die waarborgen dat eventuele belangenconflicten met de werkgever worden voorkomen of beheerst.
4.
De rapportage door de houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie op grond van artikel 143a, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 138a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gebeurt periodiek schriftelijk. Hierbij wordt tevens vermeld welke personen betrokken waren bij het uitoefenen van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie en, indien van toepassing, aan welke derden werkzaamheden in het kader van de functie zijn uitbesteed.
F

In artikel 29a wordt «en de risicobeheerprocedures» vervangen door: , de risicobeheerprocedures en de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.

Artikel 18. Beheerste bedrijfsvoering

Artikel 18a. Organisatiestructuur beleggingsbeleid

Artikel 18b. Eigenrisicobeoordeling

Artikel 22a. Interne audit

Artikel 22b. Actuariële activiteiten

Artikel 22c. Uitgangspunten sleutelfuncties

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN HET BESLUIT UITVOERING PENSIOENWET EN WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt «40, derde lid» vervangen door «40, vierde lid», wordt «46, vijfde lid» vervangen door «46, zesde lid», wordt «46a, vijfde lid» vervangen door «46a, zesde lid», wordt «49, vierde lid» vervangen door «49, zesde lid», wordt «51, derde lid» vervangen door «51, vierde lid», wordt «57, vijfde lid» vervangen door «57, zesde lid», wordt «57a, vijfde lid» vervangen door «57a, zesde lid» en wordt «60, vierde lid» vervangen door «60, zesde lid».

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  1. op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen; en
  2. indien van toepassing, de beleggingsmogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet.
C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

E

Na artikel 5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Informatie over reglementair te bereiken pensioenaanspraken
1.
De informatie over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken die op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel g, van de Pensioenwet en artikel 49, eerste lid, onderdeel g, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt bevat:
  1. in geval van een uitkeringsovereenkomst dan wel uitkeringsregeling een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen;
  2. in geval van een kapitaalovereenkomst dan wel kapitaalregeling een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum wanneer het kapitaal daarvoor wordt aangewend; of
  3. in geval van een premieovereenkomst dan wel premieregeling:
    1. wanneer de premie wordt belegd, een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum;
    2. de hoogte van de periodieke uitkering wanneer de premie voor de ingangsdatum van het pensioen reeds daarvoor wordt aangewend; of
    3. een indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen op de pensioendatum wanneer de premie voor de ingangsdatum van het pensioen reeds wordt aangewend voor een verzekerd kapitaal.
2.
Bij de indicatie van de hoogte van de periodieke uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en onderdeel c, onder 1° en 3°, worden de op dat moment bij de pensioenuitvoerder geldende tarieven gehanteerd.
3.
Bij de in het eerste lid bedoelde opgave wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen aangegeven wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 5b. Informatie over premies
De informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie die op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel h, van de Pensioenwet wordt verstrekt en de informatie over de premie in rekening gebracht bij de beroepsgenoot die op grond van artikel 49, eerste lid, onderdeel h, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt heeft betrekking op de premies die over het afgelopen jaar in rekening zijn gebracht.
F

In artikel 7c, vierde lid, wordt «artikel 9» vervangen door «artikel 5a».

G

In artikel 7e, eerste lid, wordt «bedoeld in de artikelen 44a, eerste lid, 45, tweede lid, 46, eerste en derde lid, 51, eerste lid, en 63b, tweede lid, van de Pensioenwet» vervangen door «bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, onderdeel g, 40, eerste lid, onderdeel a, 44a, eerste lid, 45, tweede lid, 46, derde en vijfde lid, 51, eerste lid, en 63b, tweede lid, van de Pensioenwet» en wordt «de artikelen 55a, eerste lid, 56, tweede lid, 57, eerste en derde lid, 62, eerste lid en 75b, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling» vervangen door «de artikelen 49, eerste lid, onderdeel g, 51, eerste lid, onderdeel b, 55a, eerste lid, 56, tweede lid, 57, derde en vijfde lid, 62, eerste lid en 75b, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling».

H

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

3.
De informatie over de beleggingsresultaten wordt verstrekt indien sprake is van een premieovereenkomst of premieregeling en heeft betrekking op de resultaten van de afgelopen vijf jaar of, indien de pensioenregeling minder dan vijf jaar is uitgevoerd, alle jaren gedurende welke de pensioenregeling is uitgevoerd door de pensioenuitvoerder.
4.
De informatie over de structuur van de kosten die door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden gedragen wordt verstrekt indien sprake is van een premieovereenkomst of premieregeling en heeft betrekking op de administratieve uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, de kosten van vermogensbeheer, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, en de transactiekosten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, indien deze kosten van invloed zijn op de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.
I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Informatie op verzoek
1.
De uitvoerder verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer of gewezen partner op verzoek:
  1. in geval van een kapitaalovereenkomst dan wel kapitaalregeling een opgave van de hoogte van het voor periodieke uitkeringen aan te wenden kapitaal op de ingangsdatum van het pensioen;
  2. in geval van een premieovereenkomst dan wel premieregeling:
    1. wanneer de premie wordt belegd, een indicatie van het te bereiken voor periodieke uitkeringen aan te wenden kapitaal op de pensioendatum met de daarbij gehanteerde veronderstellingen; of
    2. de hoogte van het voor periodieke uitkeringen aan te wenden verzekerd kapitaal wanneer de premie voor de ingangsdatum van het pensioen reeds daarvoor wordt aangewend.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde opgave wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen aangegeven wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren.
3.
Indien sprake is van een premieovereenkomst dan wel premieregeling waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer tijdens de opbouwperiode de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen verstrekt de uitvoerder op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer informatie over alle beleggingsmogelijkheden, de feitelijke beleggingsportefeuille, de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen.
4.
De uitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek:
  1. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet dan wel artikel 166 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; en
  2. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet dan wel artikel 168 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
5.
De uitvoerder verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil als bedoeld in artikel 60, 61 of 62 van de Pensioenwet dan wel de artikelen 72, 73 of 74 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voor de deelnemer of gewezen deelnemer.
6.
Indien sprake is van een premieovereenkomst of premieregeling in de opbouwfase of een variabele uitkering verstrekt de uitvoerder op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde informatie over de resultaten die de beleggingen van de pensioenregeling ten minste de afgelopen vijf jaar hebben behaald of, indien de pensioenregeling minder dan vijf jaar is uitgevoerd, alle jaren gedurende welke de pensioenregeling is uitgevoerd door de pensioenuitvoerder.
J

Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a. Algemene eisen uniform pensioenoverzicht
1.
De titel van het uniform pensioenoverzicht bevat het woord «pensioenoverzicht».
2.
Het uniform pensioenoverzicht bevat naast de informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, en 48, vierde lid, tweede zin, van de Pensioenwet dan wel de artikelen 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, 55, eerste lid, en 59, vierde lid, tweede zin, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling in ieder geval het volgende:
  1. de persoonsgegevens van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde;
  2. de naam en het contactadres van de pensioenuitvoerder;
  3. het soort pensioenregeling; en
  4. de datum waarop de informatie betrekking heeft.
3.
Op het uniform pensioenoverzicht wordt elke wezenlijke wijziging ten opzichte van het uniform pensioenoverzicht van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven.
K

Artikel 9c, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

L

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

M

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.0a. Taal informatie
De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is beschikbaar in de Nederlandse taal.
N

In het opschrift van hoofdstuk 4 wordt «artikel 34, tweede lid» vervangen door «artikel 34, derde lid» en wordt «artikel 43, tweede lid» vervangen door «artikel 43, derde lid».

O

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Werkzaamheden die niet mogen worden uitbesteed
In aanvulling op artikel 34, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 43, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling besteedt een uitvoerder niet uit, indien:
  1. door de uitbesteding het operationele risico onnodig toeneemt;
  2. door de uitbesteding de continuïteit en de toereikendheid van de dienstverlening aan deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden wordt ondermijnd.
P

Artikel 13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  1. de toepasselijkheid van de algemene beginselen van het beloningsbeleid van het fonds op de derde.
Q

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Een fonds legt het beleid met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden schriftelijk vast en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. Het fonds evalueert het beleid ten minste driejaarlijks en past het beleid na een belangrijke wijziging zo spoedig mogelijk aan.
6.
Een fonds draagt er zorg voor dat de algemene beginselen van het beloningsbeleid van het fonds worden toegepast bij derden waaraan werkzaamheden van het fonds zijn uitbesteed, tenzij de derde valt onder een richtlijn, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2016/2341/EU. Indien de derde valt onder een richtlijn, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2016/2341/EU heeft het fonds zicht op het beloningsbeleid van de derde aan wie werkzaamheden worden besteed, betrekt het fonds het beloningsbeleid bij de keuze voor de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed en maakt zijn beleid dienaangaande openbaar.
R

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14.0a. Kennisgeving uitbesteding
1.
Een fonds stelt De Nederlandsche Bank tijdig in kennis van het uitbesteden van werkzaamheden aan een derde. Indien de uitbesteding de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie, actuariële functie of het beheer van het pensioenfonds betreft, wordt De Nederlandsche Bank daarvan in kennis gesteld voordat de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed in werking treedt.
2.
Een fonds stelt de Nederlandsche Bank in kennis van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede werkzaamheden.
S

In artikel 14a, eerste lid, wordt «derde tot en met zesde lid» vervangen door «derde tot en met zevende lid».

T

Na artikel 14b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14ba. Keuze overnemen verantwoordelijkheid beleggingen deelnemer
Bij het op grond van artikel 52, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 63, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aan een deelnemer of gewezen deelnemer bieden van de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen informeert de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer dat, indien de deelnemer of gewezen deelnemer hier niet voor kiest of geen keuze kenbaar maakt, de pensioenuitvoerder verantwoordelijk blijft voor de beleggingen en daarbij handelt overeenkomstig artikel 135 van de Pensioenwet dan wel artikel 130 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
U

Aan artikel 14c wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer of gewezen deelnemer over de voorwaarden die aan de beschikbare beleggingsmogelijkheden zijn verbonden.
V

In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt «106, achtste lid» vervangen door «106, negende lid» en wordt «110c, achtste lid» vervangen door «110c, negende lid».

W

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De Nederlandsche Bank toetst de betrouwbaarheid van een persoon die houder is van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie voorafgaand aan de benoeming van deze persoon en op ieder ander moment, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat. De Nederlandsche Bank toetst de geschiktheid van de houders van deze functies, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat.
3.
De Nederlandsche Bank toetst de geschiktheid en betrouwbaarheid van een persoon die het intern toezicht van een fonds door een visitatiecommissie, de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie, niet zijnde het houderschap van deze functie, uitoefent, indien daar, naar het oordeel van de Nederlandsche Bank, aanleiding toe bestaat.
X

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30. Geschiktheid
1.
De personen die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen voldoen aan de vereiste geschiktheid indien hun kwalificaties, kennis en ervaring, waaronder vaardigheden en professioneel gedrag, volstaan om een gezond en prudent bestuur van het fonds mogelijk te maken, met inachtneming van de samenstelling en het functioneren van het collectief.
2.
De personen die de interne auditfunctie of actuariële functie vervullen voldoen aan de vereiste geschiktheid indien hun beroepskwalificaties, beroepskennis en beroepservaring volstaan om de functie naar behoren te vervullen.
3.
De personen die de risicobeheerfunctie vervullen voldoen aan de vereiste geschiktheid, indien hun kwalificaties, kennis en ervaring volstaan om de functie naar behoren te vervullen.
Y

In artikel 31 wordt «artikel 106, derde lid» vervangen door «artikel 106, vierde lid» en wordt «artikel 110c, derde lid» vervangen door «artikel 110c, vierde lid».

Z

In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt «204, vierde lid, van de Pensioenwet» vervangen door «204, vijfde lid, van de Pensioenwet» en wordt «198, vierde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling» vervangen door «198, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling».

AA

Na artikel 41 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

BB

Artikel 52b wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5a. Informatie over reglementair te bereiken pensioenaanspraken

Artikel 5b. Informatie over premies

De informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie die op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel h, van de Pensioenwet wordt verstrekt en de informatie over de premie in rekening gebracht bij de beroepsgenoot die op grond van artikel 49, eerste lid, onderdeel h, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt verstrekt heeft betrekking op de premies die over het afgelopen jaar in rekening zijn gebracht.

Artikel 9. Informatie op verzoek

Artikel 9a. Algemene eisen uniform pensioenoverzicht

Artikel 10.0a. Taal informatie

De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is beschikbaar in de Nederlandse taal.

Artikel 12. Werkzaamheden die niet mogen worden uitbesteed

In aanvulling op artikel 34, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 43, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling besteedt een uitvoerder niet uit, indien:

Artikel 14.0a. Kennisgeving uitbesteding

Artikel 14ba. Keuze overnemen verantwoordelijkheid beleggingen deelnemer

Bij het op grond van artikel 52, tweede lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 63, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aan een deelnemer of gewezen deelnemer bieden van de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen informeert de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer dat, indien de deelnemer of gewezen deelnemer hier niet voor kiest of geen keuze kenbaar maakt, de pensioenuitvoerder verantwoordelijk blijft voor de beleggingen en daarbij handelt overeenkomstig artikel 135 van de Pensioenwet dan wel artikel 130 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Artikel 30. Geschiktheid

Artikel 42. Overeenkomst met pensioenbewaarder

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 124a, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 120a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt in ieder geval geregeld dat:

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN HET BESLUIT BEKOSTIGING FINANCIEEL TOEZICHT 2019

In artikel 12, tweede lid, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 wordt «artikel 83, 84, of 90 van de Pensioenwet» vervangen door «artikel 83, 84, 90 of 90a van de Pensioenwet» en «artikel 91, 92, of 98 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling» vervangen door «artikel 91, 92, 98 of 98a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling».

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN HET BESLUIT PRUDENTIËLE REGELS WFT

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, eerste lid, wordt na «3:149 van de wet» ingevoegd «en van een persoon als bedoeld in artikel 17aa, vierde lid,».

B

Na artikel 17a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17aa
1.
Het organisatieonderdeel van een premiepensioeninstelling dat is belast met de uitoefening van de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17, vierde lid, heeft in ieder geval als taak het interne controlesysteem en andere onderdelen van de bedrijfsvoering, inclusief de uitbesteding van werkzaamheden, te evalueren, om te beoordelen of deze adequaat en doeltreffend zijn.
2.
De premiepensioeninstelling stelt beleid op met betrekking tot de interne controle en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid. De premiepensioeninstelling evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging in het interne controlesysteem of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.
3.
De interne controlefunctie bij een premiepensioeninstelling wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van deze functie en van wie de betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Artikel 3:9, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.
4.
De premiepensioeninstelling stelt de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie in staat diens taken op een objectieve en eerlijke wijze uit te oefenen.
5.
De personen die betrokken zijn bij de uitoefening van de interne controlefunctie kunnen niet tevens de risicobeheerfunctie, bedoeld in artikel 23, zesde lid, uitoefenen.
Artikel 17ab
1.
De persoon die binnen een premiepensioeninstelling verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie, bedoeld in artikel 17aa, vierde lid, rapporteert periodiek en schriftelijk materiële bevindingen en doet aanbevelingen aan het bestuur van de premiepensioeninstelling naar aanleiding van de uitoefening van de interne controlefunctie. Indien de persoon die verantwoordelijk is voor de interne controlefunctie tevens bestuurder is van de premiepensioeninstelling, worden de materiële bevindingen en aanbevelingen tevens gericht aan het toezichthoudend orgaan.
2.
Het bestuur draagt zorgt voor tijdige en passende maatregelen naar aanleiding van een rapportage of aanbeveling als bedoeld in het eerste lid.
3.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, meldt het de Nederlandsche Bank zo spoedig mogelijk indien het bestuur van de premiepensioeninstelling niet tijdig passende maatregelen neemt, nadat het bestuur overeenkomstig het eerste lid op de hoogte is gesteld van:
  1. een substantieel risico dat de premiepensioeninstelling niet zal voldoen aan een wettelijk vereiste en dit ernstige nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden; of
  2. een ernstige overtreding van een wettelijk vereiste dat van toepassing is op de premiepensioeninstelling.
4.
De premiepensioeninstelling zorgt ervoor dat een persoon die op grond van het derde lid te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de Nederlandsche Bank, niet wordt benadeeld als gevolg van de melding.
C

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

D

Artikel 26.0 komt te luiden:

Artikel 26.0
1.
De procedures en maatregelen van een premiepensioeninstelling ter beheersing van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, derde lid, zijn gericht op de relevante risico’s waaraan de premiepensioeninstelling wordt of kan worden blootgesteld, alsmede op de risico’s voor de door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregelingen, waarbij de onderlinge afhankelijkheden en relaties in acht worden genomen.
2.
Tot de relevante risico’s voor een premiepensioeninstelling worden, in aanvulling op de risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid, tevens gerekend:
  1. risico’s in verband met afgestemd beheer van activa en passiva;
  2. risico’s in verband met beleggingen, met name derivatencontracten, securitisaties en vergelijkbare overeenkomsten;
  3. risico’s in verband met verzekering en andere risicobeperkingstechnieken;
  4. bestaande of opkomende risico’s met betrekking tot het milieu, maatschappelijk verantwoord ondernemen of behoorlijk bestuur, waaronder risico’s op het gebied van klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen, maatschappelijke risico’s of risico’s in verband met waardevermindering van activa als gevolg van gewijzigde regelgeving; en
  5. de risico’s die de pensioendeelnemers, gewezen pensioendeelnemers of pensioengerechtigden dragen overeenkomstig de voorwaarden van de pensioenregeling, vanuit het oogpunt van de pensioendeelnemer of pensioengerechtigde.
3.
Een premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, tevens procedures omvatten voor het rapporteren van relevante risico’s door de risicobeheerfunctie aan het bestuur en, indien aanwezig, het toezichthoudend orgaan van de premiepensioeninstelling.
4.
De premiepensioeninstelling evalueert het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, ten minste eenmaal per drie jaar en past het beleid in geval van een belangrijke wijziging op het gebied van het risicobeheer of met betrekking tot de overige onderdelen van de bedrijfsvoering zo spoedig mogelijk aan.
5.
De premiepensioeninstelling draagt er zorg voor dat in de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de activa niet uitsluitend of mechanisch wordt uitgegaan van ratings, uitgegeven door een ratingbureau.
E

Na artikel 26.0 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 26.01
Artikel 17aa, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de risicobeheerfunctie bij een premiepensioeninstelling. De artikelen 5, eerste lid, 17aa, vierde lid, en 17ab zijn van overeenkomstige toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor de risicobeheerfunctie van een premiepensioeninstelling.
Artikel 26.02
1.
Een premiepensioeninstelling voert in het kader van het risicobeheer ten minste eenmaal per drie jaar een eigenrisicobeoordeling uit en legt de resultaten hiervan schriftelijk vast.
2.
De eigenrisicobeoordeling en de vastlegging van de resultaten hiervan wordt door de premiepensioeninstelling in aanmerking genomen bij het nemen van strategische beslissingen en omvat in ieder geval:
  1. een beoordeling van de relevante risico’s, bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 26.0, tweede lid;
  2. een beoordeling van de doelmatigheid van het beleid, bedoeld in artikel 23, eerste lid, en de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, derde lid, en artikel 26.0, eerste en derde lid;
  3. een kwalitatieve beoordeling van de mechanismen ter bescherming van de pensioenuitkeringen;
  4. een beschrijving van de methoden waarover een premiepensioeninstelling beschikt om de risico’s, bedoeld in onderdeel a, te identificeren en evalueren; en
  5. een beschrijving van de wijze waarop de eigenrisicobeoordeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid, is geïntegreerd in de bedrijfsprocessen.
3.
Indien het risicoprofiel van de premiepensioeninstelling, dan wel het risicoprofiel van een door de premiepensioeninstelling uitgevoerde pensioenregeling, in belangrijke mate wijzigt, vindt zo spoedig mogelijk een nieuwe eigenrisicobeoordeling plaats, met dien verstande dat bij een wijziging in het risicoprofiel van een specifieke pensioenregeling de eigenrisicobeoordeling beperkt kan blijven tot de betreffende pensioenregeling.
4.
De premiepensioeninstelling zendt de door het bestuur vastgestelde resultaten van de eigenrisicobeoordeling of wijzigingen in de resultaten van de eigenrisicobeoordeling zo spoedig mogelijk na de totstandkoming daarvan aan de toezichthouder.
Artikel 26.03
De Nederlandsche Bank kan een premiepensioeninstelling de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren, om de financiële omstandigheden van de premiepensioeninstelling te kunnen bepalen of de ontwikkeling ervan te kunnen volgen.
F

Na artikel 27e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27f
1.
Een premiepensioeninstelling stelt de Nederlandsche Bank tijdig in kennis van het voornemen om werkzaamheden uit te besteden en van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de uitbestede werkzaamheden. Bij uitbesteding van de uitoefening van de interne controlefunctie, de risicobeheerfunctie of het beheer van de premiepensioeninstelling, stelt de premiepensioeninstelling de Nederlandsche Bank daarvan in kennis voordat de overeenkomst, bedoeld in artikel 31, in werking treedt.
2.
In geval van uitbesteding van werkzaamheden door een premiepensioeninstelling aan een onderneming die geen financiële onderneming is, draagt een premiepensioeninstelling er zorg voor dat het beloningsbeleid van die onderneming in overeenstemming is met de vereisten ingevolge afdeling 1.7.2. van de wet.
G

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De premiepensioeninstelling legt het beleid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk vast en evalueert het beleid ten minste eenmaal per drie jaar en past dit zo spoedig mogelijk aan in geval van een belangrijke wijziging met betrekking tot de uitbesteding of de overige onderdelen van de bedrijfsvoering.

Artikel 17aa

Artikel 17ab

Artikel 26.0

Artikel 26.01

Artikel 17aa, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de risicobeheerfunctie bij een premiepensioeninstelling. De artikelen 5, eerste lid, 17aa, vierde lid, en 17ab zijn van overeenkomstige toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor de risicobeheerfunctie van een premiepensioeninstelling.

Artikel 26.02

Artikel 26.03

De Nederlandsche Bank kan een premiepensioeninstelling de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren, om de financiële omstandigheden van de premiepensioeninstelling te kunnen bepalen of de ontwikkeling ervan te kunnen volgen.

Artikel 27f

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN HET BESLUIT GEDRAGSTOEZICHT FINANCIËLE ONDERNEMINGEN WFT

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34f wordt als volgt gewijzigd:

  1. de pensioenbewaarder de instructies van de premiepensioeninstelling uitvoert, tenzij deze in strijd zijn met de wet of met een overeenkomst tussen de premiepensioeninstelling en de bijdragende onderneming of de pensioenbewaarder;.
  1. alle rechten en verplichtingen van de pensioenbewaarder juist, tijdig en volledig worden vastgelegd in een daartoe bestemde administratie en dat met betrekking tot andere activa wordt geverifieerd dat de premiepensioeninstelling de eigenaar is van het overgedragen pensioenvermogen, aan de hand van door de premiepensioeninstelling of anderen aangeleverde bewijzen;.
B

Artikel 168c wordt als volgt gewijzigd:

  1. de premiepensioeninstelling en de pensioenbewaarder in het belang van de pensioendeelnemers en pensioengerechtigden optreden en hun taken betrouwbaar, eerlijk, professioneel en, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, onafhankelijk uitvoeren;.
  1. de premiepensioeninstelling aan de pensioenbewaarder de informatie verstrekt die hij nodig heeft ter uitvoering van zijn wettelijke taken.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN HET BESLUIT MARKTTOEGANG FINANCIËLE ONDERNEMINGEN WFT

Artikel 31h, onderdeel b, van het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft komt te luiden:

  1. de zetel, statutaire naam en handelsnaam of handelsnamen van de bijdragende onderneming; en.

ARTIKEL VII. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

stb-2019-517 (PDF)

Wet van 18 december 2019, houdende regels voor de aanpak van de stikstofproblematiek in relatie tot natuur (Spoedwet aanpak stikstof)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is regels te stellen om een gecoördineerde en versnelde aanpak van de stikstofproblematiek mogelijk te maken, in het belang van de bescherming van Natura 2000-gebieden en in het belang van andere maatschappelijk relevante opgaven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I (WIJZIGING WET NATUURBESCHERMING)

De Wet natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.13, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

B

In het opschrift van paragraaf 2.3 wordt «plannen, projecten en andere handelingen» vervangen door «plannen en projecten».

C

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3.
Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
D

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

E

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, is niet van toepassing op projecten, behorende tot door provinciale staten bij verordening of, indien dat in het algemeen belang geboden is, bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van projecten, indien ten aanzien van het project is voldaan aan bij of krachtens die verordening of bij ministeriële regeling gestelde regels. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op:
  1. een drempelwaarde die door het project niet mag worden overschreden;
  2. de wijze waarop een project wordt gerealiseerd;
  3. de ligging van de locatie waar een project wordt gerealiseerd ten opzichte van een Natura 2000-gebied, een natuurlijke habitat of een habitat van een soort in dat gebied;
  4. de te verrichten onderzoeken naar de gevolgen van de realisatie van een projecthandeling voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied;
  5. de voorafgaand aan of tijdens de realisatie van een project te treffen maatregelen om te voorkomen dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast; en
  6. de melding van het voornemen een project te realiseren aan een bij of krachtens de verordening of ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan, de termijn waarbinnen en de wijze waarop de melding wordt gedaan, en de daarbij te overleggen gegevens.
3.
Op grond van het tweede lid kunnen uitsluitend categorieën van projecten als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, worden aangewezen:
  1. ten aanzien waarvan op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen hebben;
  2. ten aanzien waarvan een passende beoordeling is gemaakt waaruit zekerheid is verkregen dat de projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zullen aantasten; of
  3. waarvoor de afwijking van artikel 2.7, tweede lid, met inachtneming van artikel 2.8, vijfde lid, kan worden gerechtvaardigd op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang, het ontbreken van alternatieve oplossingen en het treffen van compenserende maatregelen die waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
5.
Een ministeriële regeling als bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
F

In artikel 4.4, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 2.9, derde lid» vervangen door «artikel 2.9, tweede lid».

G

In artikel 5.2 vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d verletterd tot a tot en met c.

H

Artikel 5.5 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Bij provinciale verordening of, indien dat in het algemeen belang geboden is, bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat, in voorkomend geval onder bij die verordening of regeling bepaalde voorwaarden en beperkingen, gedeputeerde staten bij een besluit over verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, en gedeputeerde staten, onderscheidenlijk provinciale staten bij de toepassing van artikel 2.4, eerste, onderscheidenlijk derde lid, niet de belasting van natuurwaarden van het desbetreffende Natura 2000-gebied betrekken door de bij die verordening of regeling bepaalde factor, indien het project:
  1. behoort tot een op grond van artikel 2.9, tweede lid, bij de verordening of regeling aangewezen categorie van projecten; en
  2. een belasting van natuurwaarden van het desbetreffende Natura 2000-gebied veroorzaakt door de factor, die afzonderlijk en, ingeval het project betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten met betrekking tot dezelfde inrichting, de drempelwaarde die op grond van artikel 2.9, tweede lid, onderdeel a, voor het desbetreffende Natura 2000-gebied is vastgesteld, niet overschrijdt.
I

Na artikel 5.5 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 5.5a
1.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat besluiten waarbij projecten als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, worden toegestaan, kunnen worden genomen of uitsluitend kunnen worden genomen met gebruikmaking van door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen ander bestuursorgaan geregistreerde stikstofdepositieruimte.
2.
Stikstofdepositieruimte als bedoeld in het eerste lid, wordt alleen geregistreerd als aanvullende maatregelen zijn getroffen ten opzichte van de in het beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied opgenomen maatregelen, die de belasting van de natuurwaarden door stikstof verminderen, onderscheidenlijk die de staat van instandhouding verbeteren.
3.
De stikstofdepositieruimte kan door het bestuursorgaan dat een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt, worden toegedeeld in:
  1. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, of
  2. een ander bij ministeriële regeling aangewezen besluit.
4.
Stikstofdepositieruimte wordt alleen toegedeeld als zij voor elke locatie van de voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied waarop door het project stikstofdepositie zal worden veroorzaakt gelijk is aan of groter is dan de door het project te veroorzaken toename van de stikstofdepositie.
5.
Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere regels worden gesteld over onder meer:
  1. de aanwijzing van projecten of categorieën van projecten waarvoor stikstofdepositieruimte wordt gereserveerd voor de toedeling daarvan in de besluiten, bedoeld in het derde lid, waarbij een voorkeursvolgorde voor de toedeling kan worden vastgesteld;
  2. het bepalen van de omvang van de totale stikstofdepositieruimte voor aan te wijzen specifieke categorieën van projecten;
  3. de voorwaarden waaronder stikstofdepositieruimte voor projecten of categorieën van projecten kan worden gereserveerd;
  4. de exclusieve toedeling van de door specifieke aanvullende maatregelen als bedoeld in het tweede lid, ontstane stikstofdepositieruimte aan bij ministeriële regeling aan te wijzen projecten of categorieën van projecten;
  5. de toe te passen meet- of rekenvoorschriften;
  6. de registratie van stikstofdepositieruimte in samenhang met de daarvoor getroffen aanvullende maatregelen.
J

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

K

In artikel 8.1, tweede lid, vervalt «of andere handelingen».

L

Artikel 8.5 vervalt.

M

Artikel 8.6 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5.5a

ARTIKEL II (WIJZIGING WET DIEREN)

De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt na artikel 2.18 het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2.18a. Nadere regels over diervoeders en milieu
1.
Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld over de samenstelling van diervoeders of andere stoffen die zijn bedoeld voor het voederen van dieren.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:
  1. een verbod op het bereiden, bewerken, verwerken, verpakken, etiketteren, in de handel brengen, in Nederland brengen, vervoeren, aanbieden, aanprijzen, afleveren, ontvangen, voorhanden of in voorraad hebben, of het vervoederen aan, het toepassen bij of het brengen in de nabijheid van dieren, van diervoeders of stoffen waarvan de hoeveelheid van een bestanddeel een bij die regeling bepaald maximum overschrijdt;
  2. een verplichting om de hoeveelheid van een bestanddeel in de totale hoeveelheid diervoeders die een dier gebruikt, te beperken, al dan niet tot een bij die regeling bepaald maximum.
3.
Er kunnen slechts regels worden vastgesteld als bedoeld in het eerste lid indien vastgesteld is dat dit geen significant negatieve gevolgen heeft voor diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en afzetbelangen.
B

Aan hoofdstuk 3 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:

D

Artikel 8.6, eerste lid, onder a, onder 1°, wordt als volgt gewijzigd:

E

Artikel 10.10 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.18a, eerste lid, of 3.7, wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, tenzij binnen deze termijn door of namens een van de Kamers of ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers nadere inlichtingen worden gevraagd. De ministeriële regeling kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat de Kamer die de nadere inlichtingen heeft gevraagd, heeft vastgesteld dat deze genoegzaam zijn verstrekt.

Artikel 2.18a. Nadere regels over diervoeders en milieu

Artikel 3.7. Bescherming van het milieu

ARTIKEL III (WIJZIGING WET OP DE ECONOMISCHE DELICTEN)

In artikel 1a, onder 3°, van de Wet op de economische delicten wordt in het onderdeel met betrekking tot de Wet dieren «artikelen 3.3 tot en met 3.6» vervangen door «artikelen 2.18a, 3.3 tot en met 3.7».

ARTIKEL IV (WIJZIGING TRACÉWET)

In artikel 13, negende lid, van de Tracéwet wordt «artikel 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 2.9, eerste, tweede of derde lid, van de Wet natuurbescherming».

ARTIKEL V (WIJZIGING CRISIS- EN HERSTELWET)

Aan bijlage I bij de Crisis- en herstelwet wordt een categorie toegevoegd, luidende:

ARTIKEL VI (WIJZIGING WET WINDENERGIE OP ZEE)

Artikel 5 van de Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:

A

«of andere handelingen» vervalt.

B

«artikel 2.9, zevende lid, van die wet» wordt vervangen door «artikel 2.9, vierde lid, van die wet».

ARTIKEL VIA (WIJZIGING MESTSTOFFENWET)

Artikel 32, eerste lid, van de Meststoffenwet komt te luiden:

1.
Indien op landelijk niveau de omvang van de productie van dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, afkomstig van varkens of van pluimvee de omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, derde onderscheidenlijk vierde lid, dreigt te overschrijden en mede gelet op de representativiteit van de prognose, het mogelijk structurele karakter van de overschrijding en op de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen in relatie tot de nationale plafonds, opgenomen in artikel 18a, eerste lid, kan, al naar gelang de overschrijding betrekking heeft op varkensmest of op pluimveemest, bij algemene maatregel van bestuur, in zoverre in afwijking van artikel 28, tweede lid, worden bepaald dat, de vergroting van het varkensrecht, onderscheidenlijk dat de vergroting van het pluimveerecht wordt beperkt tot een bij de maatregel vastgesteld percentage van het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking heeft.

ARTIKEL VII (WIJZIGING BESLUIT NATUURBESCHERMING)

Het Besluit natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

C

Het opschrift van titel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

D

De artikelen 2.12 en 2.13 vervallen.

E

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL VIII (WIJZIGING BESLUIT OMGEVINGSRECHT)

Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2aa, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 5.21, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

C

Artikel 6.10a wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL IX

Als het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet) (34 985) tot wet is of wordt verheven en:

A

artikel 1.1, onderdeel D, onder 1, onder a, en artikel 3.13, onderdeel B, van die wet in werking zijn getreden, wordt aan artikel 2.25, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet het volgende onderdeel toegevoegd:

B

artikel 1.1, onderdeel F, van die wet in werking is getreden, wordt artikel 2.31a van de Omgevingswet als volgt gewijzigd:

2.
Regels als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 13°, kunnen met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften worden gesteld over:
  1. het registreren van stikstofdepositieruimte,
  2. het reserveren en toedelen van stikstofdepositieruimte voor Natura 2000-activiteiten.
C

artikel 1.1, onderdeel I, en artikel 3.13, onderdeel C, onder 1, onder c, onder 2°, van die wet in werking is getreden, wordt aan paragraaf 2.6.3 van de Omgevingswet het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 2.46 (stikstofdepositieruimte)
1.
Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of een door hem aangewezen bestuursorgaan, kan stikstofdepositieruimte registreren die beschikbaar is voor toedeling aan Natura 2000-activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
2.
Stikstofdepositieruimte wordt alleen geregistreerd als aanvullende maatregelen zijn getroffen ten opzichte van de in het beheerplan voor het desbetreffende Natura 2000-gebied opgenomen maatregelen, die de belasting van de natuur door stikstof verminderen of de staat van instandhouding verbeteren.
3.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt, kan geregistreerde stikstofdepositieruimte toedelen aan een Natura 2000-activiteit.
4.
Stikstofdepositieruimte wordt alleen toegedeeld als zij voor elke locatie van de voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied waarop door de Natura 2000-activiteit stikstofdepositie zal worden veroorzaakt, gelijk is aan of groter is dan de door de activiteit te veroorzaken toename van de stikstofdepositie.
D

het in artikel 1.1, onderdeel K, onder 1, van die wet opgenomen artikel 4.3, eerste lid, onder j, in werking is getreden, wordt in artikel 4.3, eerste lid, onder j, van de Omgevingswet «een bijzonder nationaal natuurgebied» vervangen door «een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied».

E

het in artikel 1.1, onderdeel L, van die wet opgenomen artikel 4.11, eerste lid, onder d, in werking is getreden, wordt in artikel 4.11, eerste lid, onder d, van de Omgevingswet «een bijzonder nationaal natuurgebied» vervangen door «een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied».

F

het in artikel 1.1, onderdeel M, van die wet opgenomen artikel 4.12, eerste lid, onder f, in werking is getreden, wordt in artikel 4.12, eerste lid, onder f, «een bijzonder nationaal natuurgebied» vervangen door «een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied».

G

het in artikel 1.1, onderdeel O, van die wet opgenomen artikel 4.30, eerste lid, in werking is getreden, wordt in artikel 4.30, eerste lid, van de Omgevingswet «een bijzonder nationaal natuurgebied» vervangen door «een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied».

H

de in artikel 1.1, onderdeel AT, onder 1, onder a, van die wet opgenomen begripsbepaling «Natura 2000-activiteit» in werking is getreden:

3.
De regels kunnen ertoe strekken dat voor het verrichten van een Natura 2000-activiteit geregistreerde stikstofdepositieruimte is toegedeeld aan deze activiteit.
Artikel 23.6b (noodregeling stikstof Natura 2000)
1.
Als een voorziening onmiddellijk nodig is, kunnen in afwijking van de artikelen 2.24 en 5.18, regels als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 13°, en regels als bedoeld in artikel 5.18 voor een Natura 2000-activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt, bij ministeriële regeling worden gesteld.
2.
De regeling vervalt twaalf maanden nadat zij in werking is getreden of, als binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van de regeling in werking is getreden, op laatstbedoeld tijdstip. De termijn kan bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd.
J

artikel 2.4, vierde lid, van die wet in werking is getreden, vervalt in artikel 2.4, vierde lid, van die wet «of het verrichten van een andere handeling».

K

artikel 3.12, onderdeel B, van die wet in werking is getreden, wordt in artikel 5 van de Wet windenergie op zee «Indien die Natura 2000-activiteiten de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied» vervangen door «Indien die Natura 2000-activiteiten afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied».

Artikel 2.46 (stikstofdepositieruimte)

Artikel 22.20 (beoordelingsregels aanvraag Natura 2000-activiteit met stikstofdepositie)

Regels als bedoeld in artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum als regels over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.18.

Artikel 23.6b (noodregeling stikstof Natura 2000)

ARTIKEL IXA

ARTIKEL VIA (WIJZIGING MESTSTOFFENWET)

Artikel 32 van de Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

1.
Indien op landelijk niveau de omvang van de productie van dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, afkomstig van varkens of van pluimvee de omvang van die productie, bedoeld in artikel 18a, derde onderscheidenlijk vierde lid, dreigt te overschrijden en mede gelet op de representativiteit van de prognose, het mogelijk structurele karakter van de overschrijding en op de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen in relatie tot de nationale plafonds, opgenomen in artikel 18a, eerste lid, kan, al naar gelang de overschrijding betrekking heeft op varkensmest of op pluimveemest, bij algemene maatregel van bestuur, in zoverre in afwijking van artikel 28, tweede lid, worden bepaald dat, de vergroting van het varkensrecht, onderscheidenlijk dat de vergroting van het pluimveerecht wordt beperkt tot een bij de maatregel vastgesteld percentage van het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking heeft.
4.
De voordracht van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL X (INWERKINGTREDINGSBEPALING)

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XI (CITEERTITEL)

Deze wet wordt aangehaald als: Spoedwet aanpak stikstof.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.