Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in verband met de implementatie van de herziening van de mer-richtlijn, de uitvoering van het tweede amendement van het Verdrag van Espoo en het herstel van enkele implementatiegebreken
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 10 maart 2017, nr. IenM/BSK-2017/41299, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Staatssecretaris van Economische Zaken en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op het op 4 juni 2004 te Cavtat genomen Besluit III/7 tot wijziging van het op 25 februari 1991 te Espoo tot stand gekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 2005, 186), Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2014, L 124), Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (Pb EU 2012, L 26) en de artikelen 7.2, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 7.5, vijfde lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 april 2017, nr.W14.17.0074/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 april 2017, nr. IenM/BSK-2017/96476, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit milieueffectrapportage wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, vijfde lid, komt te luiden:
5.
Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:- de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en
- de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
B
Artikel 3 vervalt.
C
Na hoofdstuk 2 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
D
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage, over een lengte van:- 1 kilometer of meer, in geval van het transport van olie, CO2-stromen of gas, niet zijnde aardgas,
- 5 kilometer of meer, in geval van het transport van aardgas.
Artikel 4
In of bij een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van de wet verstrekt degene die de activiteit wil ondernemen in ieder geval:
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de diverse artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.