Wijziging van het Besluit Wfsv in verband met het betalen van de beheerskosten van de SVB uit het Fonds langdurige zorg.
Dit besluit wijzigt het Besluit Wfsv. Deze wijzigingen zijn nodig om per 1 januari 2017 de beheerkosten van de Sociale VerzekeringsBank voor het beheer van het persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg te betalen uit het Fonds langdurige zorg.
Besluit van 6 december 2016, houdende wijziging van het Besluit Wfsv in verband met het betalen van de beheerskosten van de SVB uit het Fonds langdurige zorg
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 18 oktober 2016, kenmerk 1029599-156121-WJZ;
Gelet op artikel 91, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 2, tweede lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2016, no.W13.16.0340/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 december 2016, kenmerk 1060770-156121-WJZ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit Wfsv wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.3. wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 4.4. wordt als volgt gewijzigd:
1.
Het Zorginstituut verdeelt de middelen, bedoeld in artikel 4.3, jaarlijks over de Wlz-uitvoerders en de SVB, leidende tot een beheerskostenbudget per Wlz-uitvoerder en een beheerskostenbudget voor de SVB.7.
Het Zorginstituut keert jaarlijks uit het Flz aan de Wlz-uitvoerders en de SVB de voor hen op grond van het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudgetten uit.C
In artikel 4.8., eerste lid, wordt na «welk percentage rente door de Wlz-uitvoerder» ingevoegd «, de SVB» en wordt na «bedragen waarop de Wlz-uitvoerder» ingevoegd: of de SVB.
ARTIKEL II
Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG komt te luiden:
- het Zorginstituut op grond van artikel 10.1.3, 10.1.4, 11.1.5 of 11.5.1 van de Wet langdurige zorg;.
ARTIKEL III
Besluit van 13 december 2017, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende drijvende bouwwerken, de milieuprestatiegrenswaarde en enkele andere wijzigingen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 september 2017, nr. 2017-0000453226, CZW;
Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Woningwet en artikel 10 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 november 2017, nr. W04.17.0312/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 december 2017, nr. 2017-0000586930, CZW;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de alfabetische rangschikking van artikel 1.1, derde lid, wordt ingevoegd:
B
Na artikel 1.12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.12b Uitzonderingen voor een drijvend bouwwerk
1.
Op het bouwen van een drijvend bouwwerk zijn de afdelingen 4.3, 4.5 en 4.6 en onverminderd het bepaalde in artikel 9.2, tiende lid, artikel 6.10 niet van toepassing. Wat betreft de afdelingen 2.3, 2.4, 2.5, 3.11, 4.1, 4.2 en 4.7 zijn de voorschriften voor een bestaand bouwwerk van toepassing. Voor artikel 2.107, achtste lid, wordt artikel 2.117, vierde lid, gelezen.2.
In aanvulling op het eerste lid zijn op een drijvend bouwwerk zonder toegankelijkheidssector de afdelingen 2.6 en 4.4 niet van toepassing.3.
Bij het bepalen van de afstand tot de perceelsgrens van een drijvend bouwwerk mag worden uitgegaan van een horizontaal gemeten afstand van 2,5 m vanuit de uitwendige scheidingsconstructie van het drijvende bouwwerk.4.
Bij toepassing van afdeling 2.12 mag bij een drijvend bouwwerk voor het aansluitend terrein worden gelezen de steiger tussen het drijvende bouwwerk en de wal.5.
Op een drijvend bouwwerk met een woonfunctie dat door functiewijziging van een schip is ontstaan zijn de hoofdstukken 2 tot en met 7 niet van toepassing.C
Tabel 2.1 komt te luiden:
D
Na artikel 2.5b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.5c Drijvende bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.2 tot en met 2.5a kunnen met betrekking tot drijvende bouwwerken bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven.E
Tabel 5.1 komt te luiden:
F
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
2.
In afwijking van het eerste lid heeft een drijvend bouwwerk met een woonfunctie op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een volgens NEN 7120 bepaalde energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste 0.8.6.
In afwijking van het eerste lid zijn nieuwe gebouwen waarvan de overheid eigenaar is en waarin overheidsinstanties zijn gevestigd, met ingang van 1 januari 2019 bijna energieneutraal.G
Artikel 5.3 komt te luiden:
Artikel 5.3 Thermische isolatie
1.
Een verticale uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.2.
In afwijking van het eerste lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 3,5 m2•K/W.3.
Een horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.4.
In afwijking van het derde lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 4,5 m2•K/W.5.
Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.6.
Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en de grond of het water, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.7.
In afwijking van het eerste, tweede en zesde lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van het drijflichaam van een drijvend bouwwerk een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 3,5 m2•K/W en bij een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een warmteweerstand van ten minste 2,5 m2•K/W.8.
Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd voor uitsluitend een ander doel dan het verblijven van personen, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 5.1 gegeven waarde.9.
Ramen, deuren en kozijnen in een in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens NEN 1068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 W/m2•K. De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van de ramen, deuren en kozijnen in de in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructies van een bouwwerk is, bepaald volgens een bij ministeriële regeling gegeven bepalingsmethode, ten hoogste 1,65 W/m2•K.10.
Met ramen, deuren en kozijnen gelijk te stellen constructieonderdelen in een in het eerste tot en met achtste lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens NEN 1068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 1,65 W/m2•K.11.
Het eerste tot en met het achtste lid zijn niet van toepassing op een oppervlakte aan scheidingsconstructies, waarvan de getalwaarde niet groter is dan 2% van de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie.H
Tabel 5.8 komt te luiden:
I
Artikel 5.9 komt te luiden:
Artikel 5.9 Duurzaam bouwen
1.
Een gebruiksfunctie heeft een milieuprestatie van ten hoogste 1 bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.2.
Een kantoorgebouw heeft een milieuprestatie van ten hoogste 1 bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.3.
Het tweede lid is niet van toepassing op een kantoorgebouw als de totale gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan in het kantoorgebouw of in het gebouw waarvan het kantoorgebouw deel uitmaakt kleiner is dan 100 m2.4.
Het tweede lid is niet van toepassing op een kantoorgebouw dat deel uitmaakt van een gebouw met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie of nevenfunctie daarvan.5.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste en tweede lid bepaalde.J
In artikel 6.49, eerste lid, wordt «over een weg of pad» vervangen door: over een weg, pad of steiger.
K
In artikel 7.19, eerste lid, wordt «100.000 ve/ m3» vervangen door: 2.000 vezels/ m3.
Artikel 1.12b Uitzonderingen voor een drijvend bouwwerk
Artikel 2.5c Drijvende bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 2.2 tot en met 2.5a kunnen met betrekking tot drijvende bouwwerken bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven.
Artikel 5.3 Thermische isolatie
Artikel 5.9 Duurzaam bouwen
ARTIKEL II
Artikel II, tweede lid, van het Besluit van 12 november 2015, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende de implementatie van de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen (Stb. 2015, 425) vervalt.
ARTIKEL III
Bijlage I, onderdeel A. Het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, bij het Besluit huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.