Part of Smart Yellow Suite

WGK007596
Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Datum uitgave 15 augustus 2016
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing

Samenvatting

In het wetsvoorstel wordt het volgende geregeld: - een verlenging van de termijn van de heffingsvermindering; - uitbreiding van de heffingsvermindering voor nieuw te bouwen goedkope huurwoningen met een hoger bedrag voor schaarstegebieden en Rotterdam-Zuid; - verhoging van de bedragen voor sloop en samenvoeging (krimp) en voor nieuwbouw (Rotterdam-Zuid); - vrijstelling van door verhuurders nieuw te verwerven woningen in krimpgebieden; - verhoging van de heffingsvrije voet van 10 naar 25 woningen, en - verhoging van het tarief verhuurderheffing als gevolg van deze wijzigingen.

Documenten

stb-2017-48 (PDF)

Wet van 1 februari 2017 tot wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat uit de evaluatie van de verhuurderheffing is gebleken dat het wenselijk is de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II op onderdelen aan te passen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

  1. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs gelijk of hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;.
  1. bouw van huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;.
3.
Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt jaarlijks met ingang van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage waarmee het gemiddelde van de woningwaarden in het voorafgaande kalenderjaar gewijzigd is ten opzichte van het gemiddelde van die waarden in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
B

In artikel 1.4 wordt «tien» vervangen door: vijftig.

C

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Van de huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd de huurwoningen die de belastingplichtige in eigendom verwerft tussen 1 januari 2017 en 31 december 2021 voor zover de belastingplichtige een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet en voor zover die huurwoningen:
  1. gelegen zijn in een gemeente als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen b en c;
  2. zijn opgenomen in een plan dat beoogt uitvoering te geven aan een activiteit in het kader van stedelijke vernieuwing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, en
  3. de belastingplichtige hiervoor een verklaring heeft van Onze Minister.
3.
De uitzondering, bedoeld in het tweede lid, geldt voor een periode van twintig jaren nadat de huurwoning in eigendom is verworven.
4.
De aanvraag om in aanmerking te komen voor de toepassing van de uitzondering, bedoeld in het tweede lid, wordt langs elektronische weg ingediend bij Onze Minister.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid, alsmede omtrent de aanvraag, bedoeld in het vierde lid.
D

Aan artikel 1.10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
Indien aan de belastingplichtige een besluit als bedoeld in artikel 1.13, vijfde lid, is afgegeven, vermeerdert de belastingplichtige het bedrag van de verhuurderheffing in het eerstvolgende aanslagjaar na bekendmaking van dat besluit, met het bedrag, genoemd in dat besluit.
E

Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:

  1. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die niet gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in een gemeente als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d: € 10.000 per gebouwde huurwoning;
  2. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gemeente als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d: € 20.000 per gebouwde huurwoning;
  3. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a: € 35.000 per gebouwde huurwoning;
  1. de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, die gelegen zijn in een gebied als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a: € 25.000 per gebouwde huurwoning.
  1. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen g en i, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de in onderdeel a genoemde gebieden, de in onderdeel b genoemde gemeenten en de gemeenten Aalten, Achtkarspelen, Berkelland, Bronckhorst, Dantumadiel, Doetinchem, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Kollumerland en Nieuwkruisland, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Tytsjerksteradiel en Winterswijk;
  2. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de gemeenten, genoemd in de bijlage bij deze wet;
  3. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, die zijn gerealiseerd op of na 1 januari 2017 uitsluitend van toepassing in de in onderdeel a genoemde gebieden;
  4. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2014;
  5. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2017, en
  6. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen zijn gerealiseerd in de in onderdeel a genoemde gebieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.
3.
Gerealiseerde investeringen worden voor de toepassing van de heffingsvermindering slechts in aanmerking genomen indien de investeringskosten voor:
  1. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten minste € 62.500 per gebouwde huurwoning bedragen;
  2. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten minste € 25.000 per gebouwde huurwoning bedragen;
  3. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten minste € 50.000 per gebouwde huurwoning bedragen;
  4. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ten minste € 87.500 per gebouwde huurwoning bedragen;
  5. de grootschalige verbouw van huurwoningen ten minste € 62.500 per verbouwde huurwoning bedragen;
  6. de verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen: ten minste € 25.000 per gerealiseerde huurwoning bedragen;
  7. de sloop van huurwoningen ten minste € 62.500 per gesloopte huurwoning bedragen;
  8. de kleinschalige verbouw van huurwoningen ten minste € 25.000 per verbouwde huurwoning bedragen;
  9. de samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen ten minste € 62.500 per huurwoning waarmee het aantal huurwoningen door die samenvoeging is verminderd, bedragen, en
  10. de bouw van huurwoningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste € 62.500 per gebouwde huurwoning bedragen.
F

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Een voorgenomen investering wordt langs elektronische weg bij Onze Minister uiterlijk aangemeld op:
  1. 31 december 2017 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs hoger dan of gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, is;
  2. 31 december 2019 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 3°, 5°, 6° of 7°, betreft, dan wel indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, of
  3. 31 december 2021 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, betreft.
  1. de voorgenomen investering, bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen a tot en met g, is voor de desbetreffende activiteit aangevangen op of na het ten aanzien van die activiteit genoemde tijdstip en de voorgenomen investering, bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel h, is aangevangen op of na 1 januari 2014 en voor 31 december 2016,
G

Artikel 1.13 wordt als volgt gewijzigd:

5.
In het besluit tot intrekking van een definitieve investeringsverklaring wordt het bedrag vermeld waarmee de heffingsvermindering wordt verminderd. Onze minister verstrekt het in dit lid bedoelde besluit aan de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
H

Artikel 1.14 wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 1.15 wordt als volgt gewijzigd:

J

In artikel 2.3 wordt »0,536%» vervangen door: 0,543%.

K

Na artikel 2.3 wordt vier artikelen ingevoegd, luidende:

L

De bijlage bij deze wet wordt als bijlage aan de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II toegevoegd.

Artikel 2.4

Met ingang van 1 januari 2018 komt artikel 1.7 te luiden:

Artikel 1.7
De verhuurderheffing bedraagt 0,591% van het belastbare bedrag.

Artikel 1.7

De verhuurderheffing bedraagt 0,591% van het belastbare bedrag.

Artikel 2.4a

Met ingang van 1 januari 2020 wordt in artikel 1.7 het genoemde percentage verhoogd met 0,001 procentpunt.

Artikel 2.4b

Met ingang van 1 januari 2022 wordt in artikel 1.7 het genoemde percentage verhoogd met 0,001 procentpunt.

Artikel 2.5

Met ingang van 1 januari 2023 wordt in artikel 1.7 het genoemde percentage verlaagd met 0,026 procentpunt.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.