Besluit van 12 december 2016, houdende een wijziging van het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 tot aanpassing van de bijdragesystematiek inzake de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds van de Conference on Jewish Material Claims Against Germany, het beperken van de toepassing van de lage intramurale eigen bijdrage bij de eerste zes maanden van verblijf, de toepassing van het minimumbedrag aan eigen bijdrage bij het modulair pakket thuis bij beperkt zorggebruik en het verlagen of niet opleggen van de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 31 oktober 2016, kenmerk 990862-153159-Z;
Gelet op de artikelen 3.3.3, achtste lid, onderdeel d, 3.2.5, tweede lid, van de Wet langdurige zorg en artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies 23 november 2016, no. W13.16.0352/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 7 december 2016, kenmerk 990852-153159-Z;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.3.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
5.
In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt de eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimumbedrag, genoemd in het derde lid, en verminderd met het kortingsbedrag, genoemd in de aanhef van het vierde lid, indien de verzekerde per maand twintig uur of minder aan zorg in natura via een modulair pakket thuis ontvangt, indien:- de ongehuwde verzekerde niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt;
- de gehuwde verzekerden tezamen beiden een modulair pakket thuis ontvangen of van wie één een modulair pakket thuis ontvangt, maar één of beiden geen persoonsgebonden budget of anderszins zorg in natura ontvangen;
- de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerde die niet tevens een persoonsgebonden budget ontvangt, indien hij of zijn echtgenoot een maatwerkvoorziening, anders dan voor beschermd wonen, dan wel een persoonsgebonden budget, anders dan voor beschermd wonen, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ontvangt.
6.
Indien het vijfde lid is toegepast, vindt uiterlijk zes maanden na de voorlopige vaststelling, bedoeld in het vijfde lid, de definitieve vaststelling plaats. Indien uit de definitieve gegevens over de ontvangen zorg blijkt dat de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden ieder meer dan twintig uur aan zorg in natura via een modulair pakket thuis heeft of hebben ontvangen, vindt definitieve vaststelling plaats op grond van dit besluit zonder toepassing van het vijfde lid.B
In de artikel 3.6.6, aanhef, wordt «De Sociale verzekeringsbank verricht ten behoeve van de verzekerde uitsluitend betalingen uit het persoonsgebonden budget en voert het budgetbeheer: » vervangen door: De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer uit:.
C
Na artikel 10.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.10a
1.
Op aanvraag van de verzekerde wordt, onverminderd artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, op het met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel berekende bedrag de in het peiljaar geldende uitkering op grond van de overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Conference on Jewish Material Claims Against Germany, gebaseerd op artikel 2 van de Vereinbarung vom 18 September 1990 über die Herstellung der Einheit Deutschlands zwischen der Bundesrepublik Deutschland und der Deutschen Demokratischen Republik zur Durchführung und Auslegung des am 31. August 1990 in Berlin unterzeichneten Einigungvertrages in mindering gebracht.2.
Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2018.Artikel 10.10a
ARTIKEL II
Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
- voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of nog niet hebben bereikt, een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9, en € 35.000, indien dat gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 35.000;
- voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet meer dan € 17,50 per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen berekend volgens artikel 3.9 meer bedraagt dan € 23.525, wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.525.
2.
De bijdrage kan bij verordening:- voor alle personen, met een daarbij omschreven bijdrageplichtig inkomen op nihil worden gesteld;
- voor alle categorieën personen, genoemd in het eerste lid in gelijke mate worden verlaagd:
- door de bedragen per bijdrageperiode of het percentage, genoemd in het eerste lid, te verlagen; of
- door de bedragen van het inkomensbedrag, genoemd in het eerste lid, te verhogen.
B
In artikel 3.12, zesde lid, wordt na «indien de cliënt een uitkering als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet ontvangt» ingevoegd: , indien hij een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in dat artikel genoemde normbedragen onder de daarbij genoemde omstandigheden.
C
Na artikel 7.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende: