Besluit van 26 april 2017, houdende wijziging van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie in verband met aanscherping van de kwaliteitseisen aan beroepskrachten voorschoolse educatie
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 31 januari 2017, nr. WJZ/1139788 (B7197), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 1.50b, aanhef en onder a, en 2.8, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2017, nr. W05.17.0023/I);
Gezien het nader rapport van de Staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 april 2017, nr. WJZ/1173576 (B7197), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT BASISVOORWAARDEN KWALITEIT VOORSCHOOLSE EDUCATIE
Het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
B
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
2.
Onderdeel van een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat ten minste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:- het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie,
- het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
- het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie,
- het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, en
- het vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.
3.
Het keuzedeel, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien de in dat lid genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarop de kwalificatie is gericht. De bezitter van een getuigschrift of erkenning als bedoeld in het eerste lid die, onverminderd de eerste volzin, niet voldoet aan het tweede lid, overlegt een bewijsstuk dat met gunstig gevolg scholing is afgerond die specifiek is gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden met betrekking tot voorschoolse educatie. Deze scholing heeft in elk geval betrekking op de kennis en vaardigheden, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, en omvat ten minste 12 dagdelen.3a.
De beroepskracht voorschoolse educatie beheerst aantoonbaar ten minste niveau 3F, bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen.4.
De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks voor elke locatie voorschoolse educatie een opleidingsplan vast dat in elk geval tot uitdrukking brengt op welke wijze de kennis en vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie met betrekking tot de kennis en vaardigheden, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, worden onderhouden. De houder geeft op concrete en toetsbare wijze uitvoering aan het opleidingsplan, evalueert het plan jaarlijks en stelt het plan aan de hand van de evaluatie zo nodig bij.6.
Indien van een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, is ten hoogste op één van de aanwezige beroepskrachten voorschoolse educatie het vijfde lid van toepassing.7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.C
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a. Inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft
1.
De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, en 20, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:- de voor het kindercentrum of de peuterspeelzaal kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze visie is te herkennen in het aanbod van activiteiten,
- de wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
- de wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd,
- de wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen,
- het inrichten van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en het beschikbaar stellen van passend materiaal voor voorschoolse educatie, en
- de wijze waarop wordt vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.
2.
De houder geeft uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan wat de onderwerpen van het eerste lid betreft, evalueert de uitvoering jaarlijks, en stelt het plan zo nodig aan de hand hiervan bij.Artikel 4a. Inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft
ARTIKEL II. INVOERINGS- EN OVERGANGSRECHT
ARTIKEL III. INWERKINGTREDING
Dit besluit treedt in werking: