Wet van 4 december 2013 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs en wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met de introductie onderscheidenlijk verbreding van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister en in verband met aanpassingen in de regelgeving betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat uit onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is de kwaliteit van het hoger onderwijs beter te waarborgen en dat er behoefte bestaat aan uitbreiding van de bestaande handhavingsinstrumenten in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs met een aanwijzingsbevoegdheid voor Onze Minister;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:
C
Artikel 5a.2 wordt als volgt gewijzigd:
3a.
Het accreditatieorgaan deelt de opleidingen die door de instellingen worden verzorgd in visitatiegroepen in, nadat de betreffende instellingsbesturen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.D
In artikel 5a.2a, eerste lid, wordt na «instellingstoets kwaliteitszorg» ingevoegd: , de samenstelling van een visitatiegroep.
E
Artikel 5a.8 wordt als volgt gewijzigd:
- de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten,.
3.
De beoordeling van de aanvraag om accreditatie verricht het accreditatieorgaan gezamenlijk en in dezelfde periode voor alle opleidingen die tot een visitatiegroep behoren en waarvoor de termijn van een verleende accreditatie binnen één jaar verstrijkt of waarvoor een besluit toets nieuwe opleiding binnen één jaar vervalt.F
Artikel 5a.9 komt te luiden:
Artikel 5a.9
1.
Accreditatie wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur.2.
Een aanvraag om accreditatie wordt voor een door het accreditatieorgaan te bepalen datum bij het accreditatieorgaan ingediend. De datum kan per visitatiegroep verschillen.3.
Het besluit tot het verlenen van accreditatie wordt gebaseerd op de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid.4.
Het accreditatieorgaan neemt binnen drie maanden na de uiterste aanvraagdatum een besluit op de aanvraag. Het besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop het besluit is genomen.5.
Het accreditatieorgaan verleent geen accreditatie indien een van de criteria, bedoeld in artikel 5a.8, tweede lid, onder c en d, door hem als onvoldoende is beoordeeld.6.
Indien het accreditatieorgaan besluit dat geen accreditatie wordt verleend omdat bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, door de onafhankelijke deskundigen artikel 1.18, derde lid, vierde volzin, niet in acht is genomen, treedt, in afwijking van het vierde lid, dat besluit in werking met ingang van de dag van bekendmaking daarvan en kan binnen een jaar na die bekendmaking, een nieuwe aanvraag om accreditatie worden ingediend. In afwijking van het zevende lid, is de periode van de accreditatie alsdan verlengd tot het moment dat, onder de voorwaarden van het achtste lid, op de aanvraag om accreditatie is beslist.7.
Het besluit tot het verlenen van accreditatie vervalt zes jaar na de dag van inwerkingtreding van het besluit.8.
Indien een instellingsbestuur voor de datum, bedoeld in het tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van het zevende lid, de periode van de accreditatie verlengd tot het moment dat op de aanvraag om accreditatie is beslist indien het accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of, indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar het accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of, indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar.9.
De instelling is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de aanvraag om accreditatie en visitatie waaronder begrepen de kosten van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5a.2, tweede lid, overeenkomstig een door Onze Minister, na overleg met het accreditatieorgaan, vast te stellen tarief.10.
In afwijking van het zevende lid kan Onze Minister de termijn van accreditatie verlengen met maximaal twee jaar ten behoeve van de gelijktijdige beoordeling van de visitatiegroep.G
Artikel 5a.10a wordt als volgt gewijzigd:
3.
Indien de toets nieuwe opleiding is aangevraagd voor een opleiding waaraan op het moment van de aanvraag al feitelijk onderwijs wordt verzorgd, worden in plaats van de in het tweede lid onder a en c genoemde aspecten beoordeeld:- het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, en
- de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
4.
Indien de toets nieuwe opleiding is aangevraagd voor een opleiding waaraan op het moment van de aanvraag nog geen feitelijk onderwijs wordt verzorgd en de opleiding wordt verzorgd door een instelling die niet beschikt over een instellingstoets kwaliteitszorg of een instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden, worden drie jaar nadat de toets nieuwe opleiding is verleend, de volgende aspecten van kwaliteit beoordeeld:- het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is, en
- de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
H
Artikel 5a.11 wordt als volgt gewijzigd:
7.
De toets nieuwe opleiding vervalt eveneens als de beoordeling, bedoeld in artikel 5a.10a, vierde lid, van een of beide aspecten in dat lid genoemd onder a en b, onvoldoende is, tenzij het accreditatieorgaan besluit een herstelperiode toe te kennen als bedoeld in artikel 5a.12a. De herstelperiode bedraagt in dat geval ten hoogste een jaar. Artikel 5a.12a is voor het overige van overeenkomstige toepassing.10.
Onze Minister kan de termijn van het besluit toets nieuwe opleidingen met maximaal twee jaar verlengen in verband met de gelijktijdige beoordeling van de visitatiegroep.I
Artikel 5a.12 wordt als volgt gewijzigd:
4.
Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter hoogte van 500 euro voor iedere dag dat het instellingsbestuur de termijn van zes weken, genoemd in het eerste lid, derde volzin, overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van 50.000 euro.J
Artikel 5a.13d wordt als volgt gewijzigd:
4.
Het accreditatieorgaan legt zijn oordeel vast in een rapport dat in ieder geval het besluit op de aanvraag om een instellingstoets kwaliteitszorg bevat. Het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 5a.10 is van overeenkomstige toepassing.K
Artikel 5a.13e wordt als volgt gewijzigd:
L
Artikel 5a.13f wordt als volgt gewijzigd:
- de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
M
In het tweede lid van artikel 5a.13g wordt «5a.10a, eerste lid,» vervangen door: 5a.10a, tweede lid,.
N
In artikel 6.13, vierde lid, onderdeel m, wordt «artikel 5a.12, vierde volzin, onderdeel b» vervangen door: artikel 5a.12, eerste lid, vierde volzin, onder b,.
O
Aan artikel 7.3 wordt na het vierde lid een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5.
Het examen, bedoeld in het derde lid, dat met goed gevolg is afgelegd en de met het oog daarop vervaardigde werkstukken worden door het instellingsbestuur gedurende een periode van ten minste zeven jaar bewaard.P
Artikel 7.12a wordt als volgt gewijzigd:
3.
Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het instellingsbestuur er zorg voor dat:- ten minste één lid als docent verbonden is aan de desbetreffende opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort;
- ten minste één lid afkomstig is van buiten de desbetreffende opleiding of een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort;
- leden van het instellingsbestuur of personen die anderszins financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling niet worden benoemd.
Q
In onderdeel v, van het tweede lid van artikel 7.13, vervalt «, en». Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
- de feitelijke vormgeving van het onderwijs.
Q1
In artikel 7.45a, eerste lid, onderdeel a, wordt «het Centraal register inschrijving hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.52,» vervangen door: het basisregister onderwijs.
Q2
Onder vernummering van artikel 7.52a in paragraaf 4 van titel 3 van hoofdstuk 7 tot artikel 7.52c komt paragraaf 3 van titel 3 van hoofdstuk 7 te luiden:
R
Na artikel 9.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9.9a. Aanwijzing
1.
Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de raad van toezicht een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.2.
Onder wanbeheer wordt verstaan:- financieel wanbeleid;
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van wetenschappelijk onderwijs in gevaar komt;.
- ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
- onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde, en
- het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
3.
In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.4.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan de aanwijzing moet voldoen.5.
Voordat Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:- heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;
- heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
- stelt Onze Minister de raad van toezicht gedurende vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
6.
Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.S
In het tweede lid van artikel 9.51 wordt de zesde volzin vervangen door: In dat geval zijn de artikelen 9.8 tot en met 9.9a van overeenkomstige toepassing.
T
Na artikel 10.3d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10.3e. Aanwijzing
1.
Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de raad van toezicht een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.2.
Onder wanbeheer wordt verstaan:- financieel wanbeleid;
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van hoger beroepsonderwijs in gevaar komt;
- ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
- onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde, en
- het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
3.
In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.4.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan de aanwijzing moet voldoen.5.
Voordat Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:- heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;
- heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
- stelt Onze Minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
6.
Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.7.
Indien de hogeschool een functionele scheiding als bedoeld in artikel 10.3d, zevende lid, heeft aangebracht, zijn het eerste tot en met het zesde lid van overeenkomstige toepassing.U
Na artikel 11.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11.7a. Aanwijzing
1.
Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de raad van toezicht een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.2.
Onder wanbeheer wordt verstaan:- financieel wanbeleid;
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van hoger beroepsonderwijs dan wel het wetenschappelijk onderwijs in gevaar komt;.
- ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
- onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde, en
- het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
3.
In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.4.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan de aanwijzing moet voldoen.5.
Voordat Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:- heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;
- heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
- stelt Onze Minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
6.
Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.V
In artikel 15.1, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» een zinsnede ingevoegd, luidende: dan wel indien de raad van toezicht een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.9a, 9.51, tweede lid, zesde volzin, 10.3e onderscheidenlijk 11.7a of het bestuur een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.51, achtste lid, niet opvolgt.
W
Na artikel 18.32a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 18.32 ab. Overgangsrecht bevoegdheden Minister voor opleidingen waarbij de vervaldatum van het accreditatiebesluit bepaald is
Onze Minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening van accreditatie eenmalig te wijzigen.Artikel 18.32 ac. Overgangsrecht bevoegdheden Minister voor opleidingen waarbij de vervaldatum van tno bepaald is
Onze Minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening van de toets nieuwe opleiding eenmalig te wijzigen.X
In de bijlage, onderdeel g, wordt tussen «Hogeschool Rotterdam, uitgaande van de Stichting Hogeschool Rotterdam;» en «Hogeschool Utrecht, uitgaande van de Stichting Hogeschool Utrecht;» ingevoegd: Hogeschool Thomas More, uitgaande van de Stichting Thomas More Hogeschool.
Y
Artikel 18.62 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5a.9
Artikel 7.52. Gebruik van persoonsgebonden nummer door instellingsbestuur
Artikel 7.52a. Verwerking van gegevens door Onze Minister
Artikel 7.52b. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door Minister en inspectie
Artikel 9.9a. Aanwijzing
Artikel 10.3e. Aanwijzing
Artikel 11.7a. Aanwijzing
Artikel 18.32 ab. Overgangsrecht bevoegdheden Minister voor opleidingen waarbij de vervaldatum van het accreditatiebesluit bepaald is
Onze Minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening van accreditatie eenmalig te wijzigen.
Artikel 18.32 ac. Overgangsrecht bevoegdheden Minister voor opleidingen waarbij de vervaldatum van tno bepaald is
Onze Minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening van de toets nieuwe opleiding eenmalig te wijzigen.
ARTIKEL II
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
0A
Artikel 2.3.6c wordt als volgt gewijzigd:
2.
Voor zover de door het bevoegd gezag op grond van artikel 2.3.6a verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze Minister onjuist of onvolledig zijn, kan Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze Minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister, voor zover het betreft opleidingen voortgezet algemeen volwassenen onderwijs, in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.1A
Artikel 2.5.5c, vijfde lid, komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.A
Na artikel 9.1.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9.1.4a. Aanwijzing
1.
Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de raad van toezicht een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.2.
Onder wanbeheer wordt verstaan:- financieel wanbeleid;
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van beroepsonderwijs en educatie in gevaar komt;.
- ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
- onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde, en
- het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
3.
In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.4.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan de aanwijzing moet voldoen.5.
Voordat Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:- heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;
- heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
- stelt Onze Minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
B
De tweede volzin van artikel 9.1.8 komt te luiden: De artikelen 9.1.4, tweede tot en met vijfde lid, 9.1.4a en 9.1.7 zijn van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 11.1, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» een zinsnede ingevoegd, luidende: dan wel indien de raad van toezicht een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.1.4a niet opvolgt.
Artikel 9.1.4a. Aanwijzing
ARTIKEL IIA WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
A
Artikel 163b van de Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 10, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van primair onderwijs in gevaar komt,.
B
Artikel 178c, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.ARTIKEL IIB WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
A
Artikel 145 in titel IV, afdeling 8, van de Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 19, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in gevaar komt;.
B
Artikel 164c, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.ARTIKEL IIC WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
A
Artikel 128 van de Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 13, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van primair onderwijs in gevaar komt,.
B
Artikel 149, vijfde lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.ARTIKEL IID WIJZIGING VAN DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
A
Artikel 103d, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.B
Artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 23a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in gevaar komt;.
ARTIKEL IIE WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES
A
Artikel 181, vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.B
Artikel 183 van de Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 47, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in gevaar komt,.
ARTIKEL IIF WIJZIGING VAN DE WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES
A
Artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES komt te luiden:
5.
In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.B
Artikel 10.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
- ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.3.2, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van beroepsonderwijs en educatie in gevaar komt,.
ARTIKEL III
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt onder verlettering van de onderdelen h tot en met m tot de onderdelen i tot en met n na onderdeel g een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
B
Artikel 3, tweede lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:
C
In artikel 4, derde lid, vervalt de zinsnede: , met uitzondering van het hoger onderwijs,.
D
Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:
1.
De artikelen 11, 12 en 15 zijn niet van toepassing op de instellingen voor hoger onderwijs.E
In artikel 12, eerste lid, wordt «artikel 11, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 11 en 12a.
F
Artikel 12a komt als volgt te luiden:
Artikel 12a. Onderzoek hoger onderwijs
1.
Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie met inachtneming van artikel 4 de naleving van de wettelijke voorschriften en de financiële rechtmatigheid bij instellingen voor hoger onderwijs.2.
Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde taken onderzoekt de inspectie ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs.3.
Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde taken kan de inspectie naar aanleiding van signalen van buitenaf die mogelijk kunnen leiden tot gevolgen op stelselniveau in incidentele gevallen onderzoek verrichten op aanwijzing van de Minister dan wel uit eigen beweging onder door Onze Minister te stellen voorwaarden.4.
Artikel 11, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.G
In artikel 13, eerste lid, wordt «artikel 11» vervangen door: de artikelen 11 en 12a.
H
In artikel 24b, eerste lid, worden onder vervallen van het woord «en» aan het slot onderdeel c en onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f twee onderdelen ingevoegd, luidende:
- de instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om te beoordelen of personen die als deelnemer zijn of wensen te worden ingeschreven voor een opleiding voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens artikel 8.2.1 of 8.2.2 van die wet;
- de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gegevens te verstrekken die nodig zijn om te beoordelen of personen die als student of extraneus zijn of wensen te worden ingeschreven voor een opleiding voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens artikel 7.24, eerste en tweede lid, 7.25, eerste tot en met derde lid, 7.25a, 7.28, eerste lid, 7.30, eerste lid, of 7.30a, eerste lid, van die wet; en.
I
In artikel 24c, tweede lid, onderdeel e, wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en vijfde lid.
J
In artikel 24f wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
- Uit het basisregister onderwijs kunnen aan de in artikel 24b, eerste lid, onderdelen d en e, genoemde instellingen tevens de in die onderdelen bedoelde gegevens worden verstrekt.
Artikel 12a. Onderzoek hoger onderwijs
ARTIKEL IV OVERGANGSBEPALING WHW
Tot 1 september 2015 wordt artikel 7.12a, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als volgt gelezen:
3.
Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het instellingsbestuur er zorg voor dat:- ten minste één lid als docent verbonden is aan de desbetreffende opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort;
- voor zover het een hogeschool betreft ten minste één lid afkomstig is van buiten de desbetreffende opleiding of een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen behoort;
- leden van het instellingsbestuur of personen die anderszins financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling niet worden benoemd.
ARTIKEL VA SAMENLOOPBEPALING
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 april 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs (Kamerstukken 33 598) tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt in artikel IIB van deze wet de zinsnede «Artikel 145, tweede lid, in titel IV, afdeling 8,» gewijzigd in: Artikel 145a, tweede lid,.
ARTIKEL VI CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs.
ARTIKEL VII INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel I, onderdelen A, Q1, Q2, en Y, en artikel III, onderdelen H tot en met J, geheel of gedeeltelijk kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.