Wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren
Doelstelling van dit wetsvoorstel is de modernisering van de organisatie van de publieke omroep en een grotere doelmatigheid van het bestaande stelsel van de publieke omroep.
Door bundeling van omroepverenigingen, betere samenwerking in het belang van de programmering als geheel en een daarbij passende budgetsystematiek, wordt de landelijke publieke omroep in staat gesteld om met minder geld efficiënt en slagvaardig te opereren.
Beoogd is dat de maatregelen effect krijgen met ingang van de nieuwe erkenningsperiode per 1 januari 2016.
Wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de landelijke publieke omroep efficiënter kan opereren als omroepverenigingen daarin hun krachten bundelen, dat erkende omroepverenigingen van zins zijn daarop hun organisaties in te richten en dat voor het realiseren van een dergelijk, slagvaardiger bestel wijziging noodzakelijk is van onder meer de wettelijke voorschriften die de organisatie en financiering van landelijke publieke media-instellingen betreffen en dat ook overigens, wat betreft de voorlopige erkende omroepverenigingen op doelmatigheid gerichte voorzieningen worden mogelijk gemaakt, en ten slotte dat het wettelijke regime van zendgemachtigde kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag vervalt;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 2.5, tweede lid, komt te luiden:
2.
Voor een van de andere leden kunnen de gezamenlijke ondernemingsraden van de NPO, de NOS, de NTR en de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen, personen voor benoeming aanbevelen.C
In artikel 2.6, eerste lid, vervalt in onderdeel f «en». Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
- het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is.
D
In artikel 2.9, eerste lid, wordt «artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c tot en met g» vervangen door: artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c tot en met h.
E
Artikel 2.12, tweede lid, komt te luiden:
2.
Het college van omroepen is zodanig samengesteld dat de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen, de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen, de NOS en de NTR daarin elk één lid benoemen.F
In artikel 2.14, eerste lid, wordt «artikel 2.149, eerste lid, onderdeel h» vervangen door: artikel 2.149, eerste lid, onderdeel f.
G
In artikel 2.19, derde lid, wordt «de artikelen 2.20, 2.29 en 2.43, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 2.20 en 2.29.
H
Het opschrift van afdeling 2.2.2 komt te luiden:
I
In afdeling 2.2.2 wordt vóór artikel 2.24 een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 2.23
1.
Onze Minister kan eens in de vijf jaar aan ten hoogste zes omroeporganisaties erkenningen verlenen voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst volgens de bepalingen van deze afdeling. Een omroeporganisatie is een omroepvereniging als bedoeld in artikel 2.24 of een samenwerkingsomroep als bedoeld in artikel 2.24a.2.
Onze Minister kan eens in de vijf jaar voorlopige erkenningen verlenen aan omroepverenigingen voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst volgens de bepalingen van deze afdeling.J
Artikel 2.24 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Een omroepvereniging is een vereniging die:
- rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid is;
- zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stelt ter uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau media-aanbod te verzorgen en alle activiteiten te verrichten die nodig zijn om daarmee een publieke taak van algemeen nut te vervullen;
- zich volgens de statuten ten doel stelt in het media-aanbod een bepaalde, in de statuten aangeduide maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stroming te vertegenwoordigen en zich in het media-aanbod te richten op de bevrediging van in de samenleving levende maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke behoeften;
- haar leden op democratisch aanvaardbare wijze invloed geeft op het beleid; en
- een jaarlijkse contributie heft van ten minste € 5,72, waarin de verstrekking van een programmablad niet is begrepen.
K
Na artikel 2.24 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 2.24a
1.
Een samenwerkingsomroep is een vereniging of stichting waarin twee of meer omroepverenigingen vertegenwoordigd zijn, die gericht is op het voeren van een landelijke publieke media-instelling en die:
- rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid is;
- zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stelt ter uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau media-aanbod te verzorgen en alle activiteiten te verrichten die nodig zijn om daarmee een publieke taak van algemeen nut te vervullen;
- zich volgens de statuten ten doel stelt in het media-aanbod bepaalde, in de statuten aangeduide maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stromingen te vertegenwoordigen, overeenkomstig de statuten van de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, en zich in het media-aanbod te richten op de bevrediging van in de samenleving levende maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke behoeften;
- als de samenwerkingsomroep een vereniging is, zijn leden op democratisch aanvaardbare wijze invloed geeft op het beleid; en
- ervoor zorg draagt dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, een jaarlijkse contributie heffen van ten minste € 5,72, waarin de verstrekking van een programmablad niet is begrepen.
2.
Het in het eerste lid, onderdeel e, genoemde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur naar aanleiding van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex worden aangepast.L
Artikel 2.25 komt te luiden:
Artikel 2.25
1.
Voor een erkenning komt slechts in aanmerking een omroeporganisatie:
- die in de voorafgaande erkenningperiode een erkenning had;
- die is gevormd uit omroepverenigingen die in de voorafgaande periode een erkenning hadden;
- die is gevormd uit alle omroepverenigingen die waren vertegenwoordigd in een samenwerkingsomroep die in de voorafgaande periode een erkenning had; of
- die is gevormd uit omroepverenigingen als bedoeld onder 2° en 3°;
- die voor zover het een omroepvereniging betreft, ten minste 150.000 leden heeft; of
- waarvan voor zover het een samenwerkingsomroep betreft, de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, samen ten minste 150.000 leden hebben en afzonderlijk niet minder dan 50.000 leden;
- die op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a, eerste lid, heeft waarvan het saldo nihil of positief is en voor zover het een samenwerkingsomroep betreft, ook elke omroepvereniging die hij vertegenwoordigt, op die datum een reserve als bedoeld in artikel 2.174a, tweede lid, heeft waarvan het saldo nihil of positief is; en
- die de beschikbaarheid van het media-aanbod op de aanbodkanalen, bedoeld in artikel 2.55, derde lid, heeft zeker gesteld en voldoet aan de artikelen 2.142a en 2.178, eerste en derde lid.
2.
De hoogte van het saldo, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond door overlegging van de jaarrekening, bedoeld in artikel 2.171, tweede lid, die vergezeld gaat van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.3.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan ook in aanmerking komen voor een erkenning een samenwerkingsomroep waarin zijn vertegenwoordigd:
- een of meer omroepverenigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a; en
- een of meer omroepverenigingen die in de voorafgaande erkenningperiode een voorlopige erkenning hadden, waarbij voor elk van deze omroepverenigingen geldt dat:
- die omroepvereniging ten minste 150.000 leden heeft; en
- van die omroepvereniging niet tijdens de periode van de voorlopige erkenning onvoldoende is gebleken dat het media-aanbod voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel d.
M
Artikel 2.26, eerste lid, komt te luiden:
1.
Voor een voorlopige erkenning komt slechts in aanmerking een omroepvereniging die:
- in de voorafgaande erkenningperiode geen erkenning of voorlopige erkenning had en niet vertegenwoordigd was in een samenwerkingsomroep die in die periode een erkenning had;
- ten minste 50.000 leden heeft;
- op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin die erkenning ingaat, een reserve als bedoeld in artikel 2.174a, eerste lid, heeft waarvan het saldo nihil of positief is;
- zich naar stroming als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel c, en naar voorgenomen media-aanbod wat betreft genre, inhoud en doelgroepen zodanig onderscheidt van de omroeporganisaties, bedoeld in artikel 2.25, dat de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst wordt vergroot en een vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau;
- de voorschriften met betrekking tot ledenwerving, bedoeld in artikel 2.137, in acht heeft genomen;
- de verzorging van haar media-aanbod opdraagt aan de NTR of een omroeporganisatie die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, heeft verkregen en waarmee zij overeenstemming heeft bereikt; en
- voldoet aan de artikelen 2.142a, eerste en tweede lid, en 2.178, eerste lid.
N
Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:
Bij een samenwerkingsomroep wordt het aantal leden bepaald door het totaal aantal leden van de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt.O
Artikel 2.28 vervalt.
P
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Een erkenning of een voorlopige erkenning wordt op aanvraag verleend en geldt voor een periode van vijf jaar die samenvalt met een vijfjaarlijkse periode van de concessie als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, en vervalt van rechtswege na afloop van de erkenningperiode.2.
Een erkenning kan alleen overgaan met toestemming van Onze Minister op aanvraag van de omroeporganisatie waaraan deze is verleend, en alleen aan een omroeporganisatie die door fusie is gevormd overeenkomstig artikel 2.25, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, 3° of 4°. Aan een toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 2.32, eerste lid, aanhef en onderdeel a, wat betreft de artikelen 2.24 en 2.24a, en tweede lid, onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing.4.
Door overgang van een erkenning treedt de verkrijgende omroeporganisatie in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorganger.Q
Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:
- voor zover het betreft het beleidsplan van een aanvrager van een voorlopige erkenning, de voornemens en afspraken over de wijze waarop zijn verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 2.88, eerste lid, in de samenwerking met de NTR of een omroeporganisatie, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel f, is gewaarborgd.
5.
Aangaande eenzelfde omroepvereniging kan slechts een aanvraag worden toegewezen.R
Na artikel 2.31, tweede lid, worden twee leden toegevoegd, die luiden:
3.
Als een aanvraag is ingediend door een omroepvereniging als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, onderdeel b, bevat het advies een concreet voorstel voor het samengaan van deze aanvrager met een of meer andere aanvragers, gericht op de totstandkoming van een samenwerkingsomroep. De mate waarin aanvragers kunnen bijdragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau met inachtneming van hun in het media-aanbod te weerspiegelen identiteit, is bepalend voor de inhoud van het voorstel.4.
Als het advies een voorstel als bedoeld in het derde lid bevat, stelt Onze Minister na overweging van het advies, de betreffende aanvragers in de gelegenheid als samenwerkingsomroep gezamenlijk een nieuwe aanvraag in te dienen. Artikel 2.30 en het eerste lid zijn van toepassing.S
Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:
- niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, en d tot en met g; of.
2.
Onze Minister kan een aanvraag afwijzen als:
- de aanvrager blijkens de tweede evaluatie, bedoeld in artikel 2.184, derde lid, onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan zijn publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel b, of 2.24a, eerste lid, onderdeel b;
- de aanvrager niet voldoet aan artikel 2.30, eerste tot en met derde en vijfde lid, of de krachtens artikel 2.30, vierde lid, gestelde eisen;
- aannemelijk is dat de aanvrager zich, mede gelet op zijn handelwijze in een voorafgaande periode waarin hij een erkenning heeft gehad, niet zal houden aan het bepaalde bij of krachtens deze wet; of
- uit de aanvraag naar de mening van Onze Minister onvoldoende blijkt dat:
- in het door de aanvrager te verzorgen media-aanbod de identiteit en missie van de aanvrager tot uitdrukking komt;
- het door de aanvrager te verzorgen media-aanbod voldoet aan de daaraan bij of krachtens deze wet gestelde eisen; of
- de aanvrager bereid is tot samenwerking ten behoeve van de landelijk publieke mediadienst en zijn verantwoordelijkheid gewaarborgd is als bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, onderdeel c.
3.
Onze Minister kan daarnaast een aanvraag afwijzen als de aanvraag niet uitgaat van een voorstel als bedoeld in artikel 2.31, derde lid.T
Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:
- niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste lid, onderdeel c; of.
Onze Minister kan een erkenning of voorlopige erkenning daarnaast intrekken als bij de tweede evaluatie, bedoeld in artikel 2.184, derde lid, is vastgesteld dat de instelling onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel b, of 2.24a, eerste lid, onderdeel b. Artikel 2.31, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.U
Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De omroeporganisaties zijn verplicht gedurende de erkenningperiode media-aanbod te verzorgen, waaronder in elk geval radio- en televisieprogramma’s.V
Artikel 2.34d wordt als volgt gewijzigd:
- het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is.
W
In artikel 2.34f, tweede lid, wordt «Artikel 2.34d, eerste lid, onderdelen b tot en met f» vervangen door: Artikel 2.34d, eerste lid, aanhef en onderdelen b tot en met g.
X
Het opschrift van afdeling 2.2.3 komt te luiden:
Y
Artikel 2.35 wordt als volgt gewijzigd:
3.
De NTR heeft eveneens tot taak het voor de landelijke publieke mediadienst verzorgen van een breed en samenhangend educatief media-aanbod op het gebied van onderwijs, scholing en vorming.Z
In de artikelen 2.35a, 2.36, eerste en vierde lid, 2.37a, eerste en tweede lid, 2.37c, eerste en tweede lid, 2.38, 2.39, eerste en tweede lid, 2.40, eerste tot en met derde lid, en 2.41, eerste en tweede lid, wordt «NPS» telkens vervangen door: NTR.
AA
Artikel 2.37 wordt als volgt gewijzigd:
- het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is.
BB
Artikel 2.37b wordt als volgt gewijzigd:
CC
Afdeling 2.2.4 vervalt.
DD
Artikel 2.51 wordt als volgt gewijzigd:
- beschikken de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen, per jaar over een aantal uren voor televisie en een aantal uren voor radio, dat wordt berekend naar rato van het aantal omroepverenigingen, overeenkomstig de formule(v : tv) * 2925 onderscheidenlijk (v: tv) * 13.500, waarbijv = het aantal omroepverenigingen als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en derde lid, onderdeel b, onder 2°, waaruit de omroeporganisatie die een erkenning heeft verkregen, is gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment; entv = alle omroepverenigingen waaruit alle omroeporganisaties die een erkenning hebben verkregen, zijn gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment;
- beschikken de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen, per jaar over een aantal uren voor televisie en een aantal uren voor radio dat gelijk is aan dertig procent van de onderscheiden aantallen die gelden op grond van onderdeel a voor een omroeporganisatie die uit een omroepvereniging is gevormd;.
- beschikt de NTR per jaar over 1.150 uren voor televisie en 3.475 uren voor radio.
EE
Artikel 2.53 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De raad van bestuur verzorgt de indeling van de uren voor de landelijke publieke media-instellingen op de algemene programmakanalen en de overige programmakanalen.De raad van bestuur kan de urenindeling op de programmakanalen herzien:.FF
In artikel 2.54, eerste lid, eerste volzin, wordt «Bij de indeling» vervangen door: Bij de indeling van de uren, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid,.
GG
Na artikel 2.55, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
3.
Het tweede lid is ook van toepassing op het media-aanbod dat omroepverenigingen die vertegenwoordigd zijn in een samenwerkingsomroep in eerdere erkenningperiodes hebben verzorgd.HH
Artikel 2.56 komt te luiden:
Artikel 2.56
1.
Voor de coördinatie en ordening van het programma-aanbod op een algemeen televisieprogrammakanaal wordt de raad van bestuur bijgestaan door een redactie die als volgt is samengesteld:
- de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen, de NOS en de NTR waarvan een door de raad van bestuur te bepalen belangrijk deel van de uren, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid, is ingedeeld op het desbetreffende programmakanaal tussen de uren waarvoor een evenwichtige verdeling is gemaakt als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, benoemen elk één lid; en
- de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen waarvan de uren zijn ingedeeld als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden vertegenwoordigd door het voor de NTR benoemde lid of het voor de omroeporganisatie, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel f, benoemde lid.
2.
Voor de coördinatie en ordening van het programma-aanbod op een algemeen radioprogrammakanaal wordt de raad van bestuur bijgestaan door een redactie die als volgt is samengesteld:
- de instellingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarvan de uren, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid, zijn ingedeeld op het desbetreffende programmakanaal benoemen elk één lid; en
- de instellingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarvan de uren zijn ingedeeld op het desbetreffende programmakanaal, worden vertegenwoordigd door het voor de NTR benoemde lid of het voor de omroeporganisatie, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel f, benoemde lid.
3.
Het lidmaatschap van een redactie is onverenigbaar met het lidmaatschap van een orgaan van de NPO, een landelijke publieke media-instelling of een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is.II
Artikel 2.59 wordt als volgt gewijzigd:
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de omroepverenigingen die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd zijn.en in die van de omroepverenigingen die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd zijn.JJ
Artikel 2.88 wordt als volgt gewijzigd:
4.
De NTR en omroeporganisaties, waaraan omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen, de verzorging van hun media-aanbod hebben opgedragen, dragen ervoor zorg dat de verantwoordelijkheid van die omroepverenigingen in de samenwerking is gewaarborgd.KK
In artikel 2.90 wordt aan het slot een zinsnede toegevoegd, die luidt:
als bedoeld in afdeling 2.5.6.LL
In artikel 2.105, eerste lid, wordt «vóór 1 augustus» vervangen door: vóór 15 september.
MM
Artikel 2.114 vervalt.
NN
In artikel 2.116, eerste lid, wordt «met uitzondering van onderdeel g» vervangen door: met uitzondering van onderdeel e.
OO
Artikel 2.121, onderdeel e, komt te luiden:
- dat van kerkelijke of geestelijke aard is, van politieke partijen en de overheid; en.
PP
Artikel 2.122, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
- programma-aanbod dat van kerkelijke of geestelijke aard is, van politieke partijen en de overheid.
QQ
Artikel 2.132 wordt als volgt gewijzigd:
4.
In afwijking van het eerste lid is geen voorafgaande toestemming van het Commissariaat nodig voor het bij wijze van experiment van beperkte omvang en duur verrichten van nevenactiviteiten die bestaan uit het leveren van goederen of diensten, met inbegrip van rechten en verplichtingen aan:
- mediabedrijven ten behoeve van de versterking en verbetering van de nieuws- en informatievoorziening; of
- culturele instellingen.
5.
De NPO en de publieke media-instellingen melden nevenactiviteiten als bedoeld in het vierde lid bij het Commissariaat.6.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
- de wijze van melden;
- de omvang en duur van het experiment;
- de aard en inhoud van de nevenactiviteiten; en
- de samenwerking met de in het vierde lid, onderdelen a en b, bedoelde instellingen.
RR
In artikel 2.133 wordt «buiten de publieke mediadienst» vervangen door: buiten de landelijke publieke mediadienst.
SS
Artikel 2.135, tweede lid, komt te luiden:
2.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, al hun inkomsten voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht gebruiken, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.TT
Artikel 2.136 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Onder verenigingsactiviteiten als bedoeld in het eerste lid worden ook verstaan activiteiten van een stichting die samenwerkingsomroep is en die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, heeft verkregen, en welke activiteiten:
- redelijkerwijs nodig zijn voor het goed functioneren van de stichting en haar organen; of
- gebruikelijk zijn in een actief functionerende stichting om de band met en tussen de contribuanten te versterken.
4.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, netto inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten gebruiken voor eigen verenigingsactiviteiten als bedoeld in het tweede lid, voor zover de omroepverenigingen van die bevoegdheid gebruik maken.UU
Na artikel 2.137, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
3.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt de regels in acht nemen.VV
Artikel 2.138 wordt als volgt gewijzigd:
WW
Artikel 2.138a wordt als volgt gewijzigd:
XX
Artikel 2.138b vervalt.
YY
In artikel 2.139, tweede en derde lid, wordt «omroepverenigingen» telkens vervangen door: omroeporganisaties.
ZZ
Artikel 2.141, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, met al hun activiteiten niet dienstbaar zijn aan het maken van winst door derden en tonen dat desgevraagd naar genoegen van het Commissariaat aan.AAA
Na artikel 2.142, derde lid, wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
4.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, overeenkomstig het eerste tot en met derde lid handelen.BBB
Artikel 2.142a wordt als volgt gewijzigd:
1.
De NPO, de landelijke publieke media-instellingen en de instellingen die door Onze Minister zijn aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren, van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie, richten hun bestuurlijke organisatie zodanig in dat overeenkomstig hun statuten en reglementen:
- er een helder onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het toezichthoudende orgaan;
- deugdelijk, onafhankelijk en deskundig toezicht wordt uitgeoefend; en
- de leden van het toezichthoudende orgaan worden benoemd op basis van vooraf vastgestelde openbare profielen.
3.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, overeenkomstig het eerste en tweede lid handelen.CCC
In artikel 2.146, onderdeel i, wordt «omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek» vervangen door: omroeporkesten en omroepkoren.
DDD
Artikel 2.147, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
- de eigen inkomsten van de omroeporganisaties, de NOS en de NTR, die gebruikt moeten worden voor de verzorging van het media-aanbod;.
DDDa
Onder het opschrift van hoofdstuk 2, titel 2.6, afdeling, 2.6.2, paragraaf 2.6.2.2, wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.148a
1.
Voorafgaand aan elke periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, wordt door Onze Minister het bedrag vastgesteld dat de landelijke publieke mediadienst in die periode jaarlijks ten minste ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van zijn taakvervulling.2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag is voor het eerste jaar van de genoemde periode gelijk aan het bedrag dat ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting voor dat jaar en wordt voor de daaropvolgende jaren bijgesteld overeenkomstig:
- de door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het desbetreffende jaar geraamde index voor de groei van het aantal huishoudens in Nederland; en
- de door het Centraal Planbureau voor het desbetreffende jaar geraamde consumentenprijsindex.
3.
Indien na aanvang van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, veranderde omstandigheden zich in overwegende mate verzetten tegen ongewijzigde voortzetting van het ter beschikking stellen van de met inachtneming van het eerste en tweede lid vastgestelde bedragen, kan Onze Minister de hoogte van het voor resterende jaren ter beschikking te stellen bedrag wijzigen met inachtneming van een redelijke termijn. De hoogte van het aldus gewijzigde bedrag is gelijk aan het bedrag dat voor het betreffende jaar waarin het gewijzigde bedrag voor het eerst van toepassing is ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst beschikbaar wordt gesteld in de rijksbegroting voor dat jaar en wordt voor de daaropvolgende jaren bijgesteld overeenkomstig de onderdelen a en b van het tweede lid.4.
In geval van een wijziging van het bedrag zoals bedoeld in het derde lid, vergoedt Onze Minister de schade die de landelijke publieke mediadienst lijdt doordat hij in vertrouwen op het eerder vastgestelde bedrag anders heeft gehandeld dan hij met inachtneming van het gewijzigde bedrag zou hebben gedaan.EEE
Artikel 2.149, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
FFF
Artikel 2.150 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel f, bedraagt vijftig procent van het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a en b, en dertig procent van het totaal van de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen c en d.2.
Onder versterking van het media-aanbod wordt verstaan stimulering van de verzorging van media-aanbod en samenwerking ter bevordering van de pluriformiteit van het media-aanbod.3.
Het budget komt geheel ten goede aan media-aanbod van de omroeporganisaties, de NOS en de NTR.GGG
In artikel 2.151, tweede lid, wordt «onderdelen g en h» vervangen door: onderdelen e en f.
HHH
Artikel 2.152 komt te luiden:
Artikel 2.152
De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a, over de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen zodanig dat elke omroeporganisatie een bedrag ontvangt waarvan de omvang wordt berekend naar rato van het aantal omroepverenigingen, overeenkomstig de formule(v : tv) * b, waarbijv = het aantal omroepverenigingen als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en derde lid, onderdeel b, onder 2°, waaruit de omroeporganisatie die een erkenning heeft verkregen, is gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment;tv = alle omroepverenigingen waaruit alle omroeporganisaties die een erkenning hebben verkregen, zijn gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment; enb = het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a.III
Artikel 2.152a komt te luiden:
Artikel 2.152a
1.
De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel b, over de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen zodanig dat elke omroepvereniging over een bedrag beschikt dat gelijk is aan vijftien procent van het bedrag dat geldt op grond van artikel 2.152 voor een omroeporganisatie die uit een omroepvereniging is gevormd.2.
De NTR en de omroeporganisaties, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel f, ontvangen de bedragen, bedoeld in het eerste lid en artikel 2.150, derde lid, van elk van de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning hebben verkregen, ten beheer.3.
De landelijke publieke media-instellingen, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met d, besteden de ontvangen bedragen en de budgetten aan de in de desbetreffende onderdelen genoemde doelen.JJJ
Artikel 2.153 vervalt.
KKK
Artikel 2.154 wordt als volgt gewijzigd:
- een omroeporganisatie naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
LLL
Artikel 2.157 wordt als volgt gewijzigd:
De NTR en de omroeporganisaties, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, onderdeel f, ontvangen tevens de bedragen ten beheer die zijn gemoeid met de bevoorschotting van de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, hebben verkregen.3.
Als een instelling haar gelden in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet uitgeeft, kan het Commissariaat de raad van bestuur verzoeken de bevoorschotting te verminderen of te beëindigen.4.
De raad van bestuur voldoet meteen aan verzoeken als bedoeld in het tweede en derde lid.MMM
Artikel 2.167 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.152a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.NNN
In artikel 2.168, derde lid, wordt «van overeenkomstige toepassing» vervangen door: van toepassing.
OOO
Artikel 2.174a komt te luiden:
Artikel 2.174a
1.
Omroeporganisaties die een erkenning of een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23 hebben verkregen, kunnen netto inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag reserveren voor die verenigingsactiviteiten.2.
De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, slechts tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag overeenkomstig het eerste lid reserveren voor eigen verenigingsactiviteiten. De instelling ontvangt jaarlijks aan het einde van het boekjaar, bedoeld in artikel 2.172, tweede lid, van de omroepverenigingen over dat boekjaar het deel van hun exploitatiesaldo dat overblijft na aftrek van de overeenkomstig de eerste volzin voor verenigingsactiviteiten gereserveerde gelden.3.
Gelden die in strijd met het eerste lid zijn gereserveerd of in strijd met het tweede lid, tweede volzin, niet zijn ontvangen, worden terugbetaald aan de raad van bestuur.PPP
In artikel 2.177, eerste lid, wordt «, vordert het Commissariaat terug» vervangen door: of die in strijd met artikel 2.174a, tweede lid, tweede volzin, niet zijn ontvangen, vordert het Commissariaat van de landelijke publieke media-instelling terug.
QQQ
Na artikel 2.178, tweede lid, wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
3.
Onverminderd het eerste lid voeren de landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is en de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, een eenduidige financiële boekhouding.RRR
Artikel 2.179 vervalt.
SSS
Het opschrift van afdeling 2.6.7 komt te luiden:
TTT
In artikel 2.180, eerste lid, wordt «omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek,» vervangen door: omroeporkesten en omroepkoren,.
UUU
Aan artikel 2.183, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, die luidt:
Onze Minister stelt de bijdrage voor de instelling die is aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren door tussenkomst van het Commissariaat ter beschikking van de raad van bestuur, die de bijdrage ter beschikking stelt aan de instelling.VVV
Artikel 2.184 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Als de evaluatiecommissie in haar rapportage, bedoeld in artikel 2.186, eerste lid, heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn aan te nemen dat een omroeporganisatie onvoldoende heeft bijgedragen aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan de publieke taak, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel b, of 2.24a, eerste lid, onderdeel b, vindt in afwijking van het tweede lid in elk geval binnen twee jaar en vier jaar na het tijdstip waarop deze rapportage is uitgebracht een eerste respectievelijk tweede evaluatie plaats van de wijze waarop de betreffende omroeporganisatie uitvoering geeft aan deze publieke taak.4.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de NTR en de NOS en de wijze waarop zij uitvoering hebben gegeven aan hun wettelijke taak.WWW
Artikel 2.186 wordt als volgt gewijzigd:
2.
De evaluatiecommissie rapporteert over de wijze waarop omroeporganisaties, de NTR of de NOS afzonderlijk uitvoering hebben gegeven aan de publieke media-opdracht op landelijk niveau als bedoeld in artikel 2.184, derde en vierde lid.XXX
In artikel 2.188, eerste lid, wordt «artikel 2.186, eerste lid» vervangen door: artikel 2.186, tweede lid.
YYY
Artikel 3.18 vervalt.
ZZZ
Artikel 3.19c vervalt.
AAAA
In artikel 3.29d wordt «3.15 tot en met 3.19c» vervangen door: 3.15 tot en met 3.17, 3.19 tot en met 3.19b.
BBBB
In artikel 6.8, eerste volzin, vervalt «2.114, ».
CCCC
Artikel 6.18, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
- het lidmaatschap van het bestuur van of een betrekking bij de NPO, een publieke media-instelling, een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is, of een commerciële media-instelling.
DDDD
Artikel 7.4, onderdeel c, komt te luiden:
- het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de NPO, een publieke media-instelling, een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.
EEEE
In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, wordt «2.2 tot en met 2.22, 2.24 tot en met 2.33» vervangen door «2.2 tot en met 2.27, 2.29 tot en met 2.33» en wordt na «2.145,» ingevoegd: 2.148a,.
FFFF
Artikel 7.12 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van de artikelen 2.34, tweede lid, 2.35, 2.58, onderdeel d, 2.70, 2.71, derde en vierde lid, 2.88b tot en met 2.92, 2.94 tot en met 2.99, 2.106 tot en met 2.108, 2.111, eerste lid, 2.115 tot en met 2.124, 2.150, tweede en derde lid, 2.151, tweede lid, 2.170 en 2.170a, 3.5b tot en met 3.14, 3.15, tweede lid, 3.16, 3.17, 3.19 tot en met 3.19b, 3.20 tot en met 3.26, 3.29, 3.29d, 4.1, 4.6, 5.1 tot en met 5.4, 6.4, 6.6, tweede lid, en 6.23 tot en met 6.25, kan het Commissariaat aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.GGGG
Artikel 7.14 wordt als volgt gewijzigd:
- een omroeporganisatie naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
HHHH
In artikel 7.16, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2.51, derde lid» vervangen door: artikel 2.51, tweede lid.
IIII
Na artikel 7.16 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
Artikel 7.16a
1.
Als sprake is van wanbeheer van een of meer leden van het bestuur of van het toezichthoudende orgaan van een landelijke publieke media-instelling, kan het Commissariaat de instelling een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.2.
Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:
- financieel wanbeleid;
- ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de instelling, van de leden van het bestuur of het toezichthoudende orgaan zelf of van een derde; of
- onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen of de kennelijke geest van wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de instelling, van de leden van het bestuur of het toezichthoudende orgaan zelf of van een derde.
3.
In de aanwijzing geeft het Commissariaat gemotiveerd aan op welke punten sprake is van wanbeheer en de in verband daarmee te nemen maatregelen.4.
Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de instelling aan de aanwijzing moet voldoen.5.
Voordat het Commissariaat een aanwijzing geeft, stelt hij de instelling vier weken in de gelegenheid haar zienswijze naar voren te brengen.6.
Een aanwijzing kan inhouden de opdracht om bestuurders of toezichthouders te vervangen.JJJJ
In artikel 7.17 vervalt «2.49, eerste lid,».
KKKK
Artikel 8.5, onderdeel c, komt te luiden:
- het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de NPO, een publieke media-instelling, een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.
LLLL
Titel 9.2 komt te luiden:
Artikel 2.23
Artikel 2.24a
Artikel 2.25
Artikel 2.56
Artikel 2.148a
Artikel 2.152
De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a, over de omroeporganisaties die een erkenning als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, hebben verkregen zodanig dat elke omroeporganisatie een bedrag ontvangt waarvan de omvang wordt berekend naar rato van het aantal omroepverenigingen, overeenkomstig de formule
(v : tv) * b, waarbij
v = het aantal omroepverenigingen als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en derde lid, onderdeel b, onder 2°, waaruit de omroeporganisatie die een erkenning heeft verkregen, is gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment;
tv = alle omroepverenigingen waaruit alle omroeporganisaties die een erkenning hebben verkregen, zijn gevormd, gerekend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen moment; en
b = het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 2.152a
Artikel 2.174a
Artikel 7.16a
Artikel 9.7
Voor de erkenningperiode die loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 kan Onze Minister met inachtneming van afdeling 2.2.2 en onverminderd artikel 9.8a de erkenningen, bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, alleen verlenen aan:
Artikel 9.8
Artikel 9.8a
De omroepverenigingen PowNed en WNL kunnen afzien van deelname aan de procedure tot verlening van de erkenningen, bedoeld in artikel 9.7, door het indienen van een aanvraag voor een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid. In afwijking van artikel 2.26, eerste lid, onderdeel a, kan Onze Minister voor de erkenningperiode die loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020, een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, verlenen aan een of beide van de omroepverenigingen.
Artikel 9.9
De leden van de raad van toezicht van de Nederlandse Programma Stichting, bedoeld in artikel 2.36, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van het onderdeel betreffende artikel 2.36 van de Wet van PM tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren, zijn met ingang van dat tijdstip van inwerkingtreding, lid van de raad van toezicht van de NTR, bedoeld in artikel 2.36, zoals dat artikel luidt op dat tijdstip, voor het resterende gedeelte van hun benoemingstermijn. Deze leden van de raad van toezicht van de NTR kunnen voor een aansluitende periode van maximaal vier jaar eenmaal herbenoemd worden.
Artikel 9.10
Ten behoeve van de financiële verantwoording over het jaar 2015 blijven met betrekking tot kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en rechtspersonen waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken waaraan een aanwijzing was verleend, bedoeld in artikel 2.42, zoals dat artikel luidde op 31 december 2015, de artikelen 2.171 tot en met 174 en 2.176 tot en met 2.178 van toepassing. De artikelen 2.138b en 2.179 zoals die artikelen luidden op 31 december 2015 zijn eveneens van toepassing.
Artikel 9.11
De vaststelling van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel d, is voor de kalenderjaren 2014 en 2015 ten minste gebaseerd op de wettelijke grondslagen zoals die golden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderdeel betreffende artikel 2.149 van de Wet van PM tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren, ten aanzien van de vaststelling van het budget van de Nederlandse Programma Stichting en de educatieve media-instelling die een erkenning had verkregen op grond van artikel 2.28, zoals dat artikel toen luidde.
Artikel 9.12
Artikel 9.13
De artikelen 2.184 tot en met 2.187 blijven buiten toepassing voor de vijfjaarlijkse periode van de concessie, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, die loopt van 1 september 2010 tot en met 31 december 2015.
Artikel 9.14
ARTIKEL II
De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.5, tweede lid, komt te luiden:
2.
Voor een van de andere leden kunnen de gezamenlijke ondernemingsraden van de NPO, de NOS, de NTR en de omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, hebben verkregen, personen voor benoeming aanbevelen.B
Artikel 2.12, tweede lid, komt te luiden:
2.
Het college van omroepen is als volgt samengesteld:
- de omroepverenigingen die een erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, de omroepverenigingen die een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.24 hebben verkregen, de NOS en de NTR benoemen elk één lid; en
- de kerkgenootschappen en de genootschappen op geestelijke grondslag die op grond van artikel 2.42 zijn aangewezen, benoemen gezamenlijk één lid.
C
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Een erkenning of een voorlopige erkenning wordt op aanvraag verleend en geldt voor een periode van vijf jaar die samenvalt met een vijfjaarlijkse periode van de concessie als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, en vervalt van rechtswege na afloop van de erkenningperiode.2.
Een erkenning kan alleen overgaan met toestemming van Onze Minister op aanvraag van de omroepvereniging waaraan deze is verleend, en alleen aan een omroepvereniging die is ontstaan door fusie van erkende omroepverenigingen. Aan een toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 2.32, eerste lid, aanhef en onderdeel a, wat betreft artikel 2.24, en tweede lid, onderdelen a en c, is van overeenkomstige toepassing.4.
Door overgang van een erkenning treedt de verkrijgende omroepvereniging in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorganger.D
Artikel 2.34, eerste lid, komt te luiden:
1.
De omroepverenigingen zijn verplicht gedurende de erkenningperiode media-aanbod te verzorgen, waaronder in elk geval radio- en televisieprogramma’s.E
Artikel 2.56, eerste lid, komt te luiden:
1.
Voor de coördinatie en ordening van het programma-aanbod op een algemeen televisieprogrammakanaal wordt de raad van bestuur bijgestaan door een redactie die als volgt is samengesteld:
- de omroepverenigingen, de NOS en de NTR van wie een door de raad van bestuur te bepalen belangrijk deel van de uren, bedoeld in artikel 2.51, eerste lid, is ingedeeld op het desbetreffende programmakanaal tussen de uren waarvoor een evenwichtige verdeling is gemaakt als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, benoemen elk één lid; en
- de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag van wie uren zijn ingedeeld op het desbetreffende programmakanaal benoemen gezamenlijk één lid.
F
Artikel 2.142a, eerste lid, komt te luiden:
1.
De NPO, de landelijke publieke media-instellingen en de instellingen die door Onze Minister zijn aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren, van een media-archief en van een expertisecentrum voor media-educatie, richten hun bestuurlijke organisatie zodanig in dat er een helder onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het onafhankelijke toezicht daarop.G
Artikel 2.147, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
- de eigen inkomsten van de omroepverenigingen, de NOS en de NTR, die gebruikt moeten worden voor de verzorging van het media-aanbod;.
H
Artikel 2.150, derde lid, komt te luiden:
3.
Het budget komt geheel ten goede aan media-aanbod van de omroepverenigingen, de NOS en de NTR.I
Artikel 2.152a, tweede lid, komt te luiden:
2.
De omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.152, eerste lid, onderdeel a, de omroepverenigingen, bedoeld in het eerste lid, de NOS en de NTR besteden de ontvangen bedragen en de budgetten aan de in artikel 2.149, eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde doelen.J
Artikel 2.154, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
- een omroepvereniging naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
K
Artikel 7.14, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
- een omroepvereniging naar de mening van de raad van bestuur onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
ARTIKEL IIA
- In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede «De in het tweede lid, onderdeel e, genoemde bedragen kunnen» vervangen door: Het in het eerste lid, onderdeel e, genoemde bedrag kan.
ARTIKEL III
Artikel I met uitzondering van de onderdelen A, aanhef en onder 1 en 2, F, O, U, aanhef en onder 3, X tot en met Z, AA, aanhef en onder 1, BB, aanhef en onder 1, DD, aanhef en onder 2, LL tot en met NN, QQ en RR, CCC, DDD, aanhef en onder 1, EEE, aanhef en onder 4, 5 en 7, GGG, KKK, aanhef en onder 2, MMM, aanhef en onder 1, NNN, SSS tot en met UUU, YYY tot en met BBBB, EEEE, FFFF, aanhef en onder 2, IIII en LLLL, aanhef en afdeling 9.2.2 tot en met 9.2.4 en 9.2.6, is voor het eerst van toepassing op de organisatie van de landelijke publieke mediadienst, de erkenningverlening, de vaststelling van uren programma-aanbod en de bekostiging voor de erkenningperiode die loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Wet van 19 november 2014 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2015)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het toepassingsbereik van de geschiktheids- en betrouwbaarheidtoetsing voor personen werkzaam op de financiële markten te verruimen, de kring van personen die een eed of belofte dienen af te leggen uit te breiden, de Nederlandsche Bank de bevoegdheid te geven bij overheidsinstellingen en private partijen gegevens op te vragen voor macroprudentiële doeleinden, alsmede enige andere wijzigingen en verbeteringen in de wetgeving op het terrein van de financiële markten aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op het financieel toezicht wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1:1 wordt in de alfabetische rangschikking een definitie ingevoegd, luidende:
B
Artikel 1:13b, derde lid, komt te luiden:
3.
Het ingevolge deze wet bepaalde ten aanzien van beheerders van beleggingsinstellingen is niet van toepassing op een vergunninghoudende beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in een andere lidstaat, die in Nederland rechten van deelneming aanbiedt in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is of in een door hem beheerde feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat met een niet-Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder, indien:
- rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;
- de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat;
- de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van de beleggingsinstelling is gevestigd en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de beheerder van een beleggingsinstelling is gevestigd in staat stelt haar toezichthoudende taken uit te voeren; en
- de vergunninghoudende beheerder voorafgaand aan de aanbieding zoals bedoeld in de aanhef van dit lid aan de Autoriteit Financiële Markten meldt dat hij voornemens is die aanbieding te doen, onder gelijktijdige verstrekking van een verklaring van de toezichthouder van zijn lidstaat van herkomst dat hij ten aanzien van die beleggingsinstelling een vergunning voor het aanbieden van rechten van deelneming in of voor het beheren van beleggingsinstellingen onder de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen heeft.
C
Na afdeling 1.1.4 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
D
In artikel 1:61, vierde lid, wordt «van een icbe van een icbe» vervangen door: van een icbe.
E
In artikel 1:97, eerste lid, onderdeel c, wordt in de opsomming van artikelen «4:11, eerste lid» vervangen door: 4:11, eerste en tweede lid.
F
Artikel 1:107 wordt gewijzigd als volgt:
- die een melding hebben gedaan als bedoeld in artikel 2:66a, derde lid, onderdeel a;.
- uitgevende banken als bedoeld in artikel 3:33a, eerste lid;
- categorieën geregistreerde gedekte obligaties ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank heeft besloten om deze op grond van artikel 3:33a, eerste lid, te registreren, waarbij wordt vermeld of de categorie geregistreerde gedekte obligaties voldoet aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten en waarbij voor iedere uitgifte van obligaties de uitgiftedatum, looptijd en de nominale waarde van die obligaties worden weergegeven.
G
Artikel 2:11, tweede lid, komt te luiden:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- personen op wie het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen ingevolge artikel 3:2 niet van toepassing is;
- personen op wie artikel 3:5, eerste lid, niet van toepassing is ingevolge het tweede lid van dat artikel.
H
Artikel 2:16, vierde lid, komt te luiden:
4.
Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op degene op wie het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen ingevolge artikel 3:2 niet van toepassing is.I
Artikel 2:66 wordt gewijzigd als volgt:
J
Artikel 2:66 wordt gewijzigd als volgt:
4.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is indien deze beheerders een andere lidstaat als referentielidstaat hebben en aan artikel 2:70a, eerste lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.5.
Artikel 2:65 is niet van toepassing op een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling welke beheerder zetel heeft in een andere lidstaat, indien aan artikel 2:70a, tweede lid, en indien van toepassing, artikel 2:70a, derde lid, is voldaan.K
Artikel 2:67 wordt gewijzigd als volgt:
5.
De beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.6.
Onverminderd het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling alleen een vergunning indien:
- de staat waar de beheerder zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
- de beheerder een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en
- de Autoriteit Financiële Markten, de toezichthoudende instantie van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst van de beleggingsinstelling een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.L
Artikel 2:68 wordt gewijzigd als volgt:
5.
De beleggingsmaatschappij met zetel in Nederland toont in aanvulling op het eerste lid aan dat zal worden voldaan aan artikel 4:37c, tweede lid, met betrekking tot het hoofdkantoor van de beheerder.6.
In aanvulling op het eerste lid verleent de Autoriteit Financiële Markten aan een beleggingsmaatschappij met zetel in een niet-aangewezen staat alleen een vergunning indien:
- de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft, niet op de lijst staat van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger;
- de beleggingsmaatschappij een wettelijk vertegenwoordiger zal hebben in Nederland; en
- de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsmaatschappij zijn zetel heeft een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken op grond van deze wet uit te voeren.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot samenwerkingsovereenkomsten als bedoeld in het zesde lid.M
De artikelen 2:69 en 2:69a vervallen.
N
Artikel 2:69c wordt gewijzigd als volgt:
- artikel 4:44, eerste lid, met betrekking tot het houden van de juridische eigendom van de activa van een fonds voor collectieve belegging in effecten door een entiteit die uitsluitend ten behoeve van het desbetreffende fonds houdt;.
O
Artikel 2:70 wordt gewijzigd als volgt:
2.
Een buitenlandse beheerder van een beleggingsinstelling kan overgaan tot:
- het beheren van een Nederlandse beleggingsinstelling waarvan rechten van deelneming zijn of worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland; of
- het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers, in een door hem beheerde beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat;
onmiddellijk na ontvangst van de mededeling van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn herkomst dat zij de informatie, verstrekt op grond van de artikelen 32 en 33 van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, aan de Autoriteit Financiële Markten heeft verzonden.3.
De beheerder van een beleggingsinstelling meldt zijn voornemen om een activiteit als bedoeld in het tweede lid te verrichten aan de Autoriteit Financiële Markten.P
Artikel 2:70a wordt gewijzigd als volgt:
3.
Een beheerder als bedoeld in het eerste of tweede lid kan overgaan tot het in Nederland aanbieden van rechten van deelneming aan niet-professionele beleggers indien hij voldoet aan de voorwaarden in het eerste en tweede lid en de beheerder een melding heeft gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten dat hij voornemens is aan niet-professionele beleggers aan te bieden.Q
In artikel 2:82, eerste lid, onderdeel c, wordt «voorzover is het» vervangen door: voorzover het.
R
[vervallen]
S
Artikel 3:2 komt te luiden:
Artikel 3:2
1.
Hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank is niet van toepassing op het van het publiek ter beschikking verkrijgen van terugbetaalbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 is bepaald, door een onderneming die zorg draagt voor:
- een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door haar moedermaatschappij die een geconsolideerd vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is;
- een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden, afgegeven door:
- een bank die een door de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of
- een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen;
- een overeenkomst, aangegaan door de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt met haar moedermaatschappij, welke moedermaatschappij een geconsolideerd eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst positief is, op grond van welke overeenkomst de onvoorwaardelijke verplichting bestaat voor de moedermaatschappij om de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt steeds van voldoende fondsen te voorzien om aan haar verplichtingen te voldoen.
2.
Indien sprake is van een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, of van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is voor het niet van toepassing zijn van hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank vereist dat de moedermaatschappij ervoor zorg draagt dat de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, haar verplichtingen die voortvloeien uit het ter beschikking verkrijgen van die gelden, op elk moment kan nakomen. Aan de voorwaarde dat de moedermaatschappij een onvoorwaardelijke garantie heeft afgegeven, is in ieder geval voldaan indien een bankgarantie is gesteld.3.
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de onderneming die de gelden ter beschikking verkrijgt, een bedrag, overeenkomend met 95 procent of meer van de ter beschikking verkregen gelden uitzet binnen het concern waartoe zij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.4.
Voorts is het eerste lid slechts van toepassing indien het concern, bedoeld in het derde lid, niet als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern. Indien het concern wel als hoofdactiviteit heeft het uitoefenen van het bedrijf van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen buiten het concern is het eerste lid toch van toepassing indien de moedermaatschappij dan wel degene of degenen bij wie de gelden zijn uitgezet en op zijn of hun beurt gelden uitzet buiten het concern, een bank is of zijn die een vergunning heeft of hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, welke vergunning is verleend door de Nederlandsche Bank, een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat of een toezichthoudende instantie in een door Onze Minister aangewezen staat die geen lidstaat is. De Minister kan een staat aanwijzen indien daar toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.5.
De onderneming waarop hetgeen is bepaald in dit deel niet van toepassing is ingevolge het eerste lid tot en met vierde lid, is doorlopend in staat aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.6.
Indien een onderneming, bedoeld in het vijfde lid vaststelt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, of voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat niet zal worden voldaan aan die voorwaarden, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.7.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijze niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.8.
Indien de Nederlandsche Bank vaststelt dat niet wordt voldaan aan het vierde lid, of dat de onderneming, bedoeld in het vijfde lid, niet voldoet aan dat lid, wordt hetgeen in dit deel is bepaald met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank van toepassing met ingang van de dag, volgende op die vaststelling of met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de Nederlandsche Bank de aanvraag, bedoeld in het zevende lid, onherroepelijk heeft afgewezen, indien die afwijzing op een later tijdstip onherroepelijk wordt dan de vaststelling dat de onderneming niet voldoet aan het vierde lid.T
Artikel 3:8 wordt gewijzigd als volgt:
U
Aan artikel 3:9, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De in dit lid bedoelde betrouwbaarheidseis is van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar met zetel in Nederland, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.
Ua
In artikel 3:12a wordt na «De artikelen 3:9» ingevoegd:, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin,.
Ub
In artikel 3:13 wordt na «herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat» ingevoegd:, met dien verstande dat artikel 3:8, derde volzin, en artikel 3:9, derde volzin, uitsluitend van toepassing zijn op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Uc
In artikel 3:14a wordt na «De artikelen 3:9» ingevoegd: , met uitzondering van het eerste lid, derde volzin,.
V
Artikel 3:17 wordt gewijzigd als volgt:
- met betrekking tot afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen, het waarborgen van de goede werking van het betalingsverkeer.
2a.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden normen gesteld voor afwikkelondernemingen, banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen ter waarborging van de goede werking van het betalingsverkeer. Deze normen zien ten minste op de veilige afwikkeling van betalingstransacties en het functioneren van de daarvoor benodigde infrastructuur bij deze ondernemingen.W
Na artikel 3:17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:17b
1.
Een afwikkelonderneming, betaalinstelling, clearinginstelling, elektronischgeldinstelling, entiteit voor risico-acceptatie, premiepensioeninstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland werkzaam zijn onder haar verantwoordelijkheid en wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden of die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, een eed of belofte afleggen.2.
Een bank met zetel in Nederland beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn een eed of belofte afleggen indien zij:
- een arbeidsovereenkomst met de bank hebben; of
- werkzaamheden uitvoeren die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van het bankbedrijf, dan wel deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan.
3.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of tweede lid draagt er zorg voor dat de in dat lid bedoelde eed of belofte wordt nageleefd.4.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3:8 die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eed of belofte, bedoeld in het eerste of tweede lid.Wa
Na artikel 3:17b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:17c
1.
Een bank met zetel in Nederland draagt er zorg voor dat de naleving van de bij of krachtens de artikelen 3:10 en 3:17 gestelde regels en de daaruit voor natuurlijke personen voortvloeiende integriteits- en zorgvuldigheidsnormen binnen de bank is gewaarborgd in een tuchtrechtelijke regeling waaraan de in de artikelen 3:8 en 3:17b, tweede lid, bedoelde natuurlijke personen werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de bank zijn onderworpen en waarvan de toepassing en uitvoering zijn opgedragen aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie.2.
De tuchtrechtelijke regeling, bedoeld in het eerste lid, voldoet voorts aan de volgende eisen:
- de omvang van de groep van natuurlijke personen waarop de regeling van toepassing is, is van voldoende betekenis; en
- de regeling voorziet in adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aan een tuchtrechtelijke regeling als bedoeld in het eerste lid te stellen eisen.X
Artikel 3:23 wordt gewijzigd als volgt:
3.
De artikelen 3:17b en 3:17c zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is.Y
In artikel 3:24.0a wordt «De artikelen 3:15, 3:16 en, voor zover dat artikel betrekking heeft op adequate financiële waarborgen en procedures voor de beheersing van risico’s van afwikkeling, 3:17» vervangen door: De artikelen 3:15, 3:16, 3:17, voor zover artikel 3:17 betrekking heeft op adequate financiële waarborgen en procedures voor de beheersing van risico’s van afwikkeling, en 3:17b.
Z
In artikel 3:24b wordt «3:16 en 3:17» vervangen door: 3:16, 3:17 en 3:17b.
AA
Artikel 3:26 komt te luiden:
Artikel 3:26
De artikelen 3:17, 3:17b en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.BB
Na artikel 3:27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:27a
Artikel 3:17b is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.CC
Het opschrift van paragraaf 3.3.4.1 wordt vervangen door:
DD
Na het opschrift van paragraaf 3.3.4.0 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:28a
1.
Een centrale tegenpartij als bedoeld in verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) geeft de Nederlandsche Bank schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 26 tot en met 35 en 40 tot en met 54 van die verordening.2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer worden gelegd.EE
Na artikel 3:29 wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
FF
Na artikel 3:33 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3:33a
1.
De Nederlandsche Bank besluit op verzoek van een bank met zetel in Nederland om door die bank uitgegeven of uit te geven categorieën van obligaties alsmede de uitgevende bank in een openbaar register als bedoeld in artikel 1:107, eerste lid, op te nemen, indien de bank aantoont:
- dat de obligatie wordt gedekt door activa die, indien de uitgevende bank in gebreke blijft, bij voorrang aangewend worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van rente op de obligatie; en
- dat wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels om te waarborgen dat de betaling op geregistreerde gedekte obligaties op adequate, transparante en verantwoorde wijze is veiliggesteld.
2.
Een uitgevende bank als bedoeld in het eerste lid draagt er zorg voor dat de geregistreerde gedekte obligaties die zij heeft uitgegeven, blijven voldoen aan het eerste lid, onderdelen a en b.3.
De Nederlandsche Bank vermeldt in het register, bedoeld in artikel 1:107, eerste lid en derde lid, onderdeel n, of een categorie geregistreerde gedekte obligaties voldoet aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten. Indien de uitgevende bank onvoldoende informatie aanlevert om dit te kunnen vaststellen, worden de obligaties vermoed niet te voldoen aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten.4.
De Nederlandsche Bank kan besluiten de registratie van de uitgevende bank, bedoeld in het eerste lid, door te halen indien de uitgevende bank niet langer voldoet aan de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of artikel 3:33b, eerste of tweede lid.5.
De Nederlandsche Bank kan registratie van een uitgevende bank of een categorie obligaties als bedoeld in het eerste lid weigeren, indien zij ten aanzien van die bank of door die bank uitgegeven geregistreerde gedekte obligaties een besluit heeft genomen als bedoeld in het vierde lid en de uitgevende bank het verzoek doet binnen vijf jaren nadat de Nederlandsche Bank voornoemd besluit heeft genomen.6.
Een uitgevende bank als bedoeld in het eerste lid gaat niet over tot uitgifte van obligaties behorende tot een reeds bestaande categorie geregistreerde gedekte obligaties indien de Nederlandsche Bank de registratie van de uitgevende bank heeft doorgehaald op grond van het vierde lid.7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en derde lid.Artikel 3:33b
1.
Een bank verstrekt over de geregistreerde gedekte obligaties die zij voornemens is uit te geven of die door haar zijn uitgegeven, tijdig informatie aan de Nederlandsche Bank aan de hand waarvan deze kan vaststellen of de uitgevende bank voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:33a, eerste, tweede en zevende lid, bepaalde.2.
Een bank die geregistreerde gedekte obligaties heeft uitgegeven, verstrekt aan de houders van die obligaties informatie over de activa die dienen ter dekking daarvan.3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.FFa
In de artikelen 3:37, vierde lid, en 3:47, achtste lid, wordt «De artikelen 3:8 en 3:9» telkens vervangen door: De artikelen 3:8, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin, en 3:9, met uitzondering van het eerste lid, derde volzin,.
GG
Na Afdeling 3.3.6A wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
GGa
In artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a, wordt na «afwikkelonderneming» ingevoegd: die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:3.0b, eerste lid, heeft.
HH
Artikel 3:97 wordt gewijzigd als volgt:
HHa
In artikel 3:103, tweede lid, derde volzin, wordt «artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a tot en met c of e» vervangen door: artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a tot en met d of f.
II
Artikel 3:111 wordt gewijzigd als volgt:
JJ
Artikel 3:118 wordt gewijzigd als volgt:
1.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, of artikel 3:114, eerste lid, aan:
- een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die levensverzekeraar of schadeverzekeraar, de Nederlandsche Bank niet verwacht dat die levensverzekeraar of schadeverzekeraar binnen de twaalf volgende maanden niet meer beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge dan wel voornemens is binnen genoemde termijn een herstelplan op te leggen en er bij haar geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht;
- een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, en er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht; of
- een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die levensverzekeraar of schadeverzekeraar, de Nederlandsche Bank niet verwacht dat die levensverzekeraar of schadeverzekeraar binnen de twaalf volgende maanden niet meer beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge dan wel voornemens is binnen genoemde termijn een herstelplan op te leggen en er bij haar geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
6.
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in artikel 3:113, eerste of tweede lid, aan:
- een levensverzekeraar met zetel in Nederland, met zetel in een andere lidstaat of met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, er bij de Nederlandsche Bank geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht en, voor zover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie van een lidstaat geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 onderscheidenlijk een herstelplan dat overeenkomt met het herstelplan, bedoeld in artikel 3:132, heeft verlangd van die levensverzekeraar en bovendien voor zover het betreft een levensverzekeraar met zetel in Nederland de Nederlandsche Bank niet verwacht dat die levensverzekeraar binnen de twaalf volgende maanden niet meer beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge dan wel voornemens is binnen genoemde termijn een herstelplan op te leggen;
- een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar, de Nederlandsche Bank niet verwacht dat die natura-uitvaartverzekeraar binnen de twaalf volgende maanden niet meer beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge dan wel voornemens is binnen genoemde termijn een herstelplan op te leggen en er bij haar geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht; en
- een natura-uitvaartverzekeraar met zetel buiten Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar, de Nederlandsche Bank niet verwacht dat die natura-uitvaartverzekeraar binnen de twaalf volgende maanden niet meer beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge dan wel voornemens is binnen genoemde termijn een herstelplan op te leggen en er bij haar geen bedenkingen bestaan tegen de overdracht.
KK
Artikel 3:118a, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
LL
Artikel 3:128, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
MM
Artikel 3:131, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
NN
Artikel 3:159i wordt gewijzigd als volgt:
3.
Het overdrachtsplan heeft geen betrekking op bankspaardeposito’s eigen woning waarmee eigenwoningschulden aan een ander dan de probleeminstelling zijn verbonden, tenzij in het overdrachtsplan anders is bepaald.OO
Artikel 3:159o wordt gewijzigd als volgt:
2.
Onverminderd artikel 3:267f worden door de goedkeuring van het overdrachtsplan niet aangetast de bevoegdheden die voortvloeien uit een verrekenbeding in een overeenkomst met betrekking tot financiële instrumenten, noch worden daardoor aangetast nevenrechten, gevestigde rechten tot zekerheid op aan de probleeminstelling of een derde toebehorende activa, andere rechten tot zekerheid en voorrechten op die activa die in verband met een overeenkomst of een daarmee verbonden overeenkomst konden worden uitgeoefend voorafgaand aan de goedkeuring van het overdrachtsplan.3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder verrekenbeding verstaan: een beding op grond waarvan bij het voldoen aan tussen partijen overeengekomen voorwaarden:
- de verplichtingen van partijen onmiddellijk opeisbaar worden, alsmede omgezet in een verplichting tot het betalen van een bedrag dat hun geschatte actuele waarde vertegenwoordigt, dan wel de verplichtingen vervallen en worden vervangen door een verplichting tot het betalen van het voornoemde bedrag; of
- de verplichtingen van partijen worden verrekend en alleen het saldo is verschuldigd.
PP
Artikel 3:263 wordt gewijzigd als volgt:
QQ
Artikel 3:265d wordt gewijzigd als volgt:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de deposito’s worden overgedragen aan degene aan wie de depositohouder de eigenwoning-schuld heeft.3.
De verrekening, bedoeld in het eerste lid, kan niet ertoe leiden dat degene die een eigenwoningschuld heeft, een additioneel bedrag verschuldigd wordt.QQa
Artikel 3:267 wordt gewijzigd als volgt:
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het derde en het vierde lid.RR
In artikel 3:267e, eerste lid, onderdeel q, wordt «onderdelen a tot en met o» vervangen door: onderdelen a tot en met p.
RRa
In artikel 3:275, eerste lid, vervalt: als bedoeld in artikel 3:279.
RRb
In artikel 3:278d, tweede lid, wordt «de artikelen 3:18a en artikel 3:111a» vervangen door: de artikelen 3:18a en 3:111a.
SS
Aan artikel 4:1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6.
Het ingevolge dit deel bepaalde, met uitzondering van artikel 4:37p, is niet van toepassing op beheerders als bedoeld in artikel 2:70, tweede lid.TT
In artikel 4:1, zesde lid, wordt na «2:70, tweede lid» toegevoegd: , of artikel 2:70a, derde lid.
UU
Artikel 4:9 wordt gewijzigd als volgt:
VV
Artikel 4:12 wordt gewijzigd als volgt:
WW
Na artikel 4.15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:15a
1.
Een beheerder van een beleggingsinstelling, beleggingsmaatschappij, beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, bewaarder van een icbe, financiëledienstverlener of pensioenbewaarder beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat natuurlijke personen die in Nederland werkzaam zijn onder haar verantwoordelijkheid en wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden of die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, een eed of belofte afleggen.2.
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid draagt er zorg voor dat de in dat lid bedoelde eed of belofte wordt nageleefd.3.
Het eerste lid is niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9 die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eed of belofte, bedoeld in het eerste lid.XX
In artikel 4:37b wordt «4:37p» vervangen door: 4:37z.
YY
In het opschrift van afdeling 4.2.4a wordt «Instemmingvereiste» vervangen door: Kennisgevingsverplichtingen
ZZ
Artikel 4:27a komt te luiden:
Artikel 4:27a
1.
Een centrale tegenpartij als bedoeld in verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) geeft de Autoriteit Financiële Markten schriftelijk kennis van het voornemen tot een substantiële wijziging van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan de artikelen 36 tot en met 39 van die verordening.2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer worden gelegd.AAA
In artikel 4:37c wordt, onder vernummering van het zesde tot en met het elfde lid tot het zevende tot en met het twaalfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
6.
In afwijking van het vijfde lid mag de beheerder met zetel in Nederland rechten van deelneming in een feeder-beleggingsinstelling met zetel in een lidstaat met een niet-Europese master-beleggingsinstelling of met een Europese master-beleggingsinstelling die niet wordt beheerd door een vergunninghoudende Europese beheerder aanbieden in Nederland, indien:
- rechten van deelneming uitsluitend worden aangeboden aan gekwalificeerde beleggers;
- de staat waar de beleggingsinstelling is gevestigd niet op de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden van de Financial Action Task Force of diens opvolger staat; en
- de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de staat waar de beleggingsinstelling, is gevestigd een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten die ten minste een efficiënte informatie-uitwisseling waarborgt en die de Autoriteit Financiële Markten in staat stelt haar toezichthoudende taken uit te voeren.
BBB
In artikel 4:37e, eerste lid, wordt «belangen van een door hem beheerde beleggingsinstellingen» vervangen door: belangen van door hem beheerde beleggingsinstellingen.
BBBa
In artikel 4:37h, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, wordt «kapitaalveresten» vervangen door: kapitaalvereisten.
CCC
Artikel 4:37i wordt gewijzigd als volgt:
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het bepaalde in het tweede en derde lid.DDD
Na artikel 4:37p wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:37pa
1.
Een beleggingsmaatschappij die wordt beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken of een beleggingsmaatschappij waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden.2.
Het vermogen van een beleggingsfonds dat wordt beheerd door een beheerder van een beleggingsinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken, kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend.3.
Een beleggingsmaatschappij of het vermogen van een beleggingsfonds kan tevens op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten door de rechtbank worden ontbonden onderscheidenlijk door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn worden vereffend, indien:
- de vergunning van de beheerder van de beleggingsinstelling zodanig is gewijzigd dat die vergunning niet langer strekt tot het beheer van het beleggingsfonds of de beleggingsmaatschappij;
- de beleggingsinstelling of haar beheerder:
- binnen een termijn van twaalf maanden na de oprichting geen activiteiten heeft verricht;
- uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de beleggingsinstelling geen activiteiten zal verrichten;
- haar onderscheidenlijk zijn activiteiten gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt;
- kennelijk heeft opgehouden beleggingsinstelling te zijn;
- niet voldoet aan deze wet; of
- niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75.
4.
De ontbinding, bedoeld in het eerste of derde lid, en de vereffening, bedoeld in het tweede of derde lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning onherroepelijk is geworden.5.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing in het geval de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling of de beleggingsmaatschappij worden aangeboden aan niet-professionele beleggers in Nederland.EEE
In artikel 4:45, vierde lid, wordt «de de» vervangen door: de.
FFF
In de artikelen 4:59, tweede lid, en 4:59b, eerste lid, wordt «instellingen voor collectieve belegging in effecten» telkens vervangen door: icbe’s.
GGG
In de artikelen 4:62c, eerste lid, en 4:62d, tweede lid, onderdeel b, wordt «richtlijn icbe’s» telkens vervangen door: richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten.
GGGa
Artikel 4:67, eerste lid, komt te luiden:
1.
Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen:
- om zijn belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen; of
- indien zich een belangenconflict voordoet.
HHH
Artikel 4:104 wordt gewijzigd als volgt:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op betalingsbeschermers of individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Onder betalingsbeschermer wordt verstaan: een verzekering ter dekking van het risico dat de verzekeringnemer betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst inzake krediet niet kan nakomen.III
In artikel 5:25p wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
4.
De artikelen 362, zevende lid, 391, eerste lid, 394, eerste en vierde lid, 403, eerste lid, onderdelen d en e, en 408, eerste lid, onderdeel d, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn met betrekking tot de in die artikelen geregelde taalkeuze niet van toepassing op gereglementeerde informatie, gesteld in een taal als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.IIIa
Artikel 5:54 vervalt.
IIIb
In artikel 5:55 wordt na «5:58, eerste lid,» ingevoegd: 5:58a, eerste, tweede en derde lid,.
IIIc
Na artikel 5:58 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5:58a
1.
Het is verboden om in of vanuit Nederland onjuiste of misleidende informatie te verstrekken of te verspreiden ten behoeve van de vaststelling van een benchmark, terwijl de verstrekker of verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is, dan wel andere gedragingen te verrichten met het oogmerk de vaststelling van een benchmark te manipuleren.2.
Het is voorts verboden om in of vanuit een andere staat onjuiste of misleidende informatie te verstrekken of te verspreiden ten behoeve van de vaststelling van een benchmark ten aanzien van een financieel instrument als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, onder 1°, terwijl de verstrekker of verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is, dan wel andere gedragingen te verrichten met het oogmerk de vaststelling van een zodanige benchmark te manipuleren.3.
Het is verboden om te trachten onjuiste of misleidende informatie te verstrekken als bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede om te trachten andere gedragingen te verrichten als bedoeld in het eerste en tweede lid.4.
In dit artikel wordt verstaan onder benchmark: een prijs, index of getal:
- die of dat wordt gepubliceerd of beschikbaar is voor het publiek;
- die of dat regelmatig, geheel of gedeeltelijk, wordt vastgesteld aan de hand van de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen door toepassing van een formule, waardering of andere berekeningswijze; en
- op basis waarvan het uit hoofde van een financieel instrument te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt vastgesteld, indien:
- een transactie in dat financiële instrument is verricht of bewerkstelligd in of vanuit Nederland; of
- een transactie in dat financiële instrument is verricht of bewerkstelligd in of vanuit een andere lidstaat.
JJJ
In artikel 6.2 wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
7.
Onverminderd artikel 3:267f worden door een onteigening krachtens het eerste lid de bevoegdheden die voortvloeien uit een verrekenbeding in een overeenkomst met betrekking tot financiële instrumenten niet aangetast. Artikel 3:159o, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.KKK
De bijlage bij artikel 1:79 wordt gewijzigd als volgt:
3:2, vijfde en zesde lid3:17b, eerste tot en met derde en vijfde lid3:17c, eerste en derde lid3:33a, tweede lid3:33b3:974:15a, eerste, tweede en vierde lid5:58a, eerste tot en met derde lidLLL
De bijlage bij artikel 1:80 wordt gewijzigd als volgt:
3:2, vijfde en zesde lid3:17b, eerste tot en met derde en vijfde lid3:17c, eerste en derde lid3:33a, tweede lid3:33b3:974:15a, eerste, tweede en vierde lid5:58a, eerste tot en met derde lidArtikel 1:23a
In burgerlijke zaken betreffende het verlenen van beleggingsdiensten, het verrichten van beleggingsactiviteiten of het aanbieden van effecten aan het publiek in de zin van artikel 5:1, is de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd.
Artikel 3:2
Artikel 3:17b
Artikel 3:17c
Artikel 3:26
De artikelen 3:17, 3:17b en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
Artikel 3:27a
Artikel 3:17b is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:28a
Artikel 3:33a
Artikel 3:33b
Artikel 3:62c
Artikel 4:15a
Artikel 4:27a
Artikel 4:37pa
Artikel 5:58a
ARTIKEL II
In de Bankwet 1998 wordt na hoofdstuk IIA een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Artikel 9d
Artikel 9e
Artikel 9f
In afwijking van artikel 9e verstrekt de Bank gegevens aan de in artikel 9d, eerste lid, bedoelde internationale organisaties ter voldoening aan hun informatieverzoeken, met inachtneming van het geheimhoudingsregime dat ingevolge bindende EU-rechtshandelingen op de desbetreffende gegevens van toepassing is.
Artikel 9g
ARTIKEL III
De Wet toezicht accountantsorganisaties wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 24b komt te luiden:
Artikel 24b
1.
Een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een organisatie van openbaar belang, verricht naast controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie en aan die organisatie gelieerde entiteiten.2.
Een accountantsorganisatie die onderdeel uitmaakt van een netwerk, verricht geen wettelijke controles bij een organisatie van openbaar belang indien:
- een ander onderdeel van het netwerk dat in Nederland is gevestigd andere werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht voor die organisatie van openbaar belang of een aan die organisatie gelieerde entiteit; of
- een ander onderdeel van het netwerk dat niet in Nederland is gevestigd andere werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht voor die organisatie van openbaar belang of een aan die organisatie gelieerde entiteit die in Nederland is gevestigd.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder gelieerde entiteit verstaan:
- de rechtspersoon of vennootschap die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van de groep of het groepsdeel waar de organisatie van openbaar belang deel van uitmaakt alsmede een rechtspersoon of vennootschap die overheersende zeggenschap kan uitoefenen op of centrale leiding heeft over een organisatie van openbaar belang; en
- iedere dochtermaatschappij van een organisatie van openbaar belang, andere groepsmaatschappij die onder de organisatie van openbaar belang valt, of andere rechtspersoon of vennootschap waarop een organisatie van openbaar belang overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover zij de centrale leiding heeft.
4.
De Staat der Nederlanden is geen gelieerde entiteit als bedoeld in het derde lid.B
In artikel 63a vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid, het tweede lid.
C
In hoofdstuk 5b wordt voor artikel 63c een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 63b
1.
De Autoriteit Financiële Markten kan, in afwijking van artikel 63a, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan De Nederlandsche Bank N.V., tenzij:
- het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;
- het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;
- de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;
- de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;
- de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of
- onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.
2.
Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten deze niet aan De Nederlandsche Bank N.V., tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste onderdelen van de Autoriteit Financiële Markten.D
In artikel 63e, eerste lid, wordt «a tot en met c» vervangen door: a en b.
E
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
-
artikel 26, eerste lid, van de Organisatiewet Kadaster;
-
artikel 4s, vierde lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994;
-
artikel 12, zevende lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
-
artikel 21, vierde lid, van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;
-
artikel 5.41, derde lid, onderdeel d, van de Wet luchtvaart;
-
artikel 18, derde lid, tweede volzin, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001;
- de artikelen 74, derde lid, en 122a, twaalfde lid juncto artikel 74, derde lid, van de Zorgverzekeringswet.
-
artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, voor zover het de controle betreft van de financiële verantwoordingen van het Centraal bureau voor de statistiek, het college voor de post- en telecommunicatiemarkt, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het Commissariaat voor de Media, de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, de Dienst Wegverkeer, de Kamer van Koophandel, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, de Nederlandse Zorgautoriteit, de NVNL, de organisatie ZorgOnderzoek Nederland, de Waarderingskamer en het Zorginstituut Nederland;
- artikel 23, derde lid, tweede volzin, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012; .
Artikel 24b
Artikel 63b
ARTIKEL IV
De Wet tuchtrechtspraak accountants wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt «het register» vervangen door: de registers.
B
Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25a
1.
De secretaris van de accountantskamer doet periodiek opgave van ingediende klachten, met een beschrijving van de aard en inhoud van de klacht, aan:
- de Autoriteit Financiële Markten, voor zover het betreft klachten waarbij een vermoeden bestaat van een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties; en
- de beroepsorganisatie, voor zover het betreft klachten waarbij een vermoeden bestaat van een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep.
2.
Desgevraagd, of op last van de voorzitter van de accountantskamer, zendt de secretaris van de accountantskamer aan de in het eerste lid bedoelde instanties een afschrift van het klaagschrift en de reactie van betrokkene, de daarbij gevoegde stukken en eventuele aanvullingen daarop.3.
Op verzoek van de klager worden de processtukken, bedoeld in het tweede lid, in geanonimiseerde vorm aan de Autoriteit Financiële Markten of de beroepsorganisatie gezonden, zodat daaruit de persoonsgegevens van de klager en derden niet kunnen worden afgeleid. Alsdan wordt met betrekking tot die klacht de opgave, bedoeld in het eerste lid, eveneens in geanonimiseerde vorm gedaan.4.
De voorzitter van de accountantskamer kan op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten of de beroepsorganisatie de behandeling van een klacht voor ten hoogste zes maanden opschorten indien deze instanties hebben aangegeven een onderzoek te verrichten of voornemens te zijn een onderzoek te verrichten naar het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft en dat onderzoek kan leiden tot het indienen van een klacht door deze instanties.5.
De voorzitter van de accountantskamer kan op verzoek van de instantie die overeenkomstig het derde lid heeft aangegeven een onderzoek te verrichten of voornemens te zijn een onderzoek te verrichten, de in het derde lid genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen, indien de voorbereiding van een klacht meer tijd vergt.6.
Van de opschorting van de behandeling of de verlenging van de in het derde lid genoemde termijn wordt mededeling gedaan aan de klager en betrokkene.C
Artikel 26, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:
De voorzitter van de accountantskamer kan deze termijn verlengen indien het hem blijkt dat daar aanleiding toe is.D
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 29a
1.
De voorzitter van de accountantskamer kan, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, ambtshalve of op verzoek van klager of betrokkene bepalen dat tijdens de klachtprocedure ingediende stukken of gegeven inlichtingen dan wel onderdelen daarvan uitsluitend ter kennisneming van de partijen staan en niet door hen aan anderen mogen worden verstrekt of anderszins openbaar worden gemaakt.2.
Het eerste lid geldt niet ten aanzien van stukken of inlichtingen die partijen op grond van een wettelijk voorschrift verplicht zijn aan anderen te verstrekken of openbaar te maken, en stukken of inlichtingen die reeds openbaar zijn dan wel in de uitspraak van de accountantskamer of in hoger beroep van het College openbaar worden gemaakt.3.
De voorzitter van de accountantskamer kan, ambtshalve of op verzoek van klager of betrokkene een partij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat niet aan het eerste lid wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe aanleiding is. De artikelen 611b tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.E
In de artikelen 45, onderdelen c en d, en 46, eerste lid, wordt «Accountantskamer» telkens vervangen door: accountantskamer.
Artikel 25a
Artikel 29a
ARTIKEL V
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt gewijzigd als volgt:
- pandhuis als bedoeld in artikel 131, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
B
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
13.
In geval van een trustkantoor als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 10°, dat diensten verleent als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren:
- wordt onder cliëntenonderzoek in de zin van het eerste lid verstaan de maatregelen die zijn voorgeschreven krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren en die worden uitgevoerd voorafgaand aan of bij de uitvoering van een dienst of het aangaan van een zakelijke relatie;
- zijn het tweede tot en met het zesde lid en achtste lid niet van toepassing.
C
In artikel 5, tweede lid, wordt «artikel 3, eerste tot en met vierde lid» vervangen door: artikel 3, eerste tot en met vierde lid en dertiende lid, onderdeel a.
D
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
Da
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
E
In artikel 10, eerste lid wordt de zinsnede «het in het tweede lid, onderdelen a, b, en c, van dat artikel bepaalde» vervangen door: het in het tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f en g, het derde lid, onderdelen a, b, c en e, of het vierde lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, van dat artikel bepaalde.
F
In artikel 11, eerste tot en met derde lid, wordt «de cliënt» telkens vervangen door: de cliënt, de insteller van een trust, de trustee van een trust, de vennoot van een personenvennootschap of de persoon bevoegd inzake het beheer van de personenvennootschap.
G
In artikel 12, tweede lid, wordt de zinsnede «De Financiële inlichtingen eenheid ongebruikelijke transacties», vervangen door: De Financiële inlichtingen eenheid.
H
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
4.
De meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing indien:
- een cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet leidt tot het in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, bedoelde resultaat of tot de uitvoering van de in artikel 3, dertiende lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen, en er tevens indicaties zijn dat de desbetreffende cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
- een zakelijke relatie wordt beëindigd ingevolge artikel 5, tweede lid, en er tevens indicaties zijn dat de desbetreffende cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme.
5.
Bij een melding ingevolge het vierde lid verstrekt een instelling naast de gegevens, bedoeld in het tweede lid, een beschrijving van de redenen waarom het vierde lid van toepassing is.Ha
In artikel 23, vijfde lid, onderdeel 3 wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1 tot en met 3, 5 tot en met 9, 11° tot en met 13°» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 3°, 5° tot en met 9°, 11° tot en met 13° en 23°.
I
In artikel 24, zevende lid, wordt de zinsnede «een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten» vervangen door: een groep banken die blijvend is aangesloten.
Ia
Artikel 26, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
Ib
Artikel 27, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
Ic
In artikel 28, derde lid, wordt de zinsnede «De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid.
Id
Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:
J
Artikel 33 komt te luiden:
Artikel 33
1.
Een instelling die op grond van deze wet een persoon heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, of bij wie de cliënt is geïntroduceerd conform de procedure van artikel 5, legt op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast:
- van natuurlijke personen:
- de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats dan wel plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden;
- de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;
- de aard van de dienstverlening;
- van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen:
- de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging, het land van statutaire zetel en, indien de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
- van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;
- de aard van de dienstverlening;
- van buitenlandse rechtspersonen:
- de gegevens in de documenten aan de hand waarvan de identiteit is geverifieerd;
- van degenen die voor de rechtspersoon bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum;
- de aard van de dienstverlening;
- het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;
- indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende en de wijze waarop deze identiteit is geverifieerd.
2.
Indien een cliënt handelt als trustee legt een instelling, voor zover van toepassing, tevens op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast van de instellers, de trustees en de uiteindelijk belanghebbenden:
- ingeval van natuurlijke personen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°;
- ingeval van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°;
- ingeval van buitenlandse rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 2°.
3.
Indien een cliënt handelt als vennoot van een personenvennootschap legt een instelling, voor zover van toepassing, tevens op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast van de vennoten, de personen bevoegd inzake het beheer van de personenvennootschap en de personen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel b:
- ingeval van natuurlijke personen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°;
- ingeval van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°;
- ingeval van buitenlandse rechtspersonen: de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 2°.
4.
Een instelling bewaart de in het eerste tot en met derde lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.Artikel 33
ARTIKEL VI
De Muntwet 2002 wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 2 wordt na «bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel» ingevoegd: , beleggingsmunten.
B
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a
1.
Beleggingsmunten zijn:
- een gouden munt van tweehonderdvijftig-euro met een goudgehalte van 999,9 duizendste, een gewicht van 31,103 gram met een afwijking van ten hoogste 0,093 gram en een middellijn van 37,0 millimeter met een afwijking van ten hoogste 0,10 millimeter;
- een gouden munt van honderd-euro met een goudgehalte van 999,9 duizendste, een gewicht van 15,552 gram met een afwijking van ten hoogste 0,078 gram en een middellijn van 28,0 millimeter met een afwijking van ten hoogste 0,10 millimeter;
- een gouden munt van vijftig-euro met een goudgehalte van 999,9 duizendste, een gewicht van 7,776 gram met een afwijking van ten hoogste 0,062 gram en een middellijn van 22,0 millimeter met een afwijking van ten hoogste 0,10 millimeter;
- een gouden munt van vijfentwintig-euro met een goudgehalte van 999,9 duizendste, een gewicht van 3,110 gram met een afwijking van ten hoogste 0,037 gram en een middellijn van 16,0 millimeter met een afwijking van ten hoogste 0,10 millimeter;
- een zilveren munt van tweeëneenhalve-euro met een zilvergehalte van 999 duizendste, een gewicht van 31,103 gram met een afwijking van ten hoogste 0,25 gram en een middellijn van 37,0 millimeter met een afwijking van ten hoogste 0,10 millimeter.
2.
De beeldenaar van de beleggingsmunten is op de voorzijde de beeltenis en de naam van de Koning (Koningin) met de woorden «Koning (Koningin) der Nederlanden» en op de keerzijde het Gekroond rijkswapen met daaronder de tekst «Nederland», de waardeaanduiding, het gehalte edelmetaal, het jaartal van uitgifte, het teken van de Koninklijke Nederlandse Munt en het teken van de Muntmeester.3.
De beleggingsmunten hebben een geribbelde rand.C
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
D
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a
1.
De algemeen directeur van de Koninklijke Nederlandse Munt voert de titel Muntmeester.2.
De bij de Koninklijke Nederlandse Munt in opdracht van de Staat der Nederlanden vervaardigde munten worden voorzien van het teken van de Koninklijke Nederlandse Munt en het teken van de Muntmeester.3.
Het teken van de Koninklijke Nederlandse Munt en het teken van de Muntmeester worden bij ministeriële regeling vastgesteld.E
In artikel 8, tweede lid, wordt «bedoeld in de artikelen 4 en 5» vervangen door: bedoeld in de artikelen 4, 4a en 5.
Artikel 4a
Artikel 6a
ARTIKEL VII
De Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1.
In overeenstemming met Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking kan Onze Minister verzekeringen afsluiten en garanties afgeven ter dekking van risico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer van ondernemers met landen buiten Nederland.3.
In overeenstemming met Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking kan Onze Minister verzekeringen en garanties zowel geheel als gedeeltelijk in herverzekering nemen voor zover deze verzekeringen en garanties zijn afgesloten ter dekking van risico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer van ondernemers met landen buiten Nederland, mits die verzekeringen en garanties zijn afgesloten door:
- de Multilateral Investment Guarantee Agency van de Wereldbank;
- een buitenlandse staat of een instantie, door of vanwege een buitenlandse staat belast met het afsluiten van verzekeringen of het afgeven van garanties ter dekking van risico’s die verbonden zijn aan het handels- en dienstenverkeer met andere landen dan die buitenlandse staat.
B
Artikel 6 vervalt.
ARTIKEL VIII
De Wet financiële markten BES wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1:14, eerste en tweede lid, wordt «artikel 3:9, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 3:9, tweede lid.
B
In artikel 1:27, eerste lid, onderdeel a, wordt «2:3, eerste lid, aanhef en onderdeel a,» vervangen door: 2:3, eerste lid,.
C
In artikel 3:8, tweede lid, onderdeel e, vervalt «ernstig».
ARTIKEL VIIIA
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
- een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
B
In artikel 2.5, eerste lid, wordt «de bron van het vermogen» vervangen door: de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden.
ARTIKEL IX
De Wet toezicht trustkantoren wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
B
Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:
2.
Een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt niet doorgevoerd, anders dan na toestemming van de toezichthouder.C
Artikel 6, onderdeel g, vervalt.
ARTIKEL X
De Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1 van bijlage 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet bekostiging financieel toezicht te luiden:
Wet bekostiging financieel toezicht:
- een besluit omtrent de goedkeuring als bedoeld in de artikelen 3 en 6
- een besluit als bedoeld in artikel 13, derde lid
B
In de artikelen 7 en 11 van bijlage 2 wordt in de alfabetische rangschikking telkens een zinsnede ingevoegd, luidende:
Sanctiewet 1977
ARTIKEL XI
De Faillissementswet wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 212a, onderdeel b, onder 2°, wordt na «het recht van een lidstaat van de Europese Unie» ingevoegd: of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
B
Aan artikel 212hc wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 3:159o, tweede en derde lid, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL XII
Artikel I, onderdelen AN en AO, van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II vervalt.
ARTIKEL XIII
In de Sanctiewet 1977 wordt na artikel 10b een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10ba
Indien een instelling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met j, niet voldoet aan haar verplichtingen ingevolge artikel 10b, kan Onze Minister van Financiën door middel van het geven van een aanwijzing die instelling verplichten binnen een door hem gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.Artikel 10ba
Indien een instelling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met j, niet voldoet aan haar verplichtingen ingevolge artikel 10b, kan Onze Minister van Financiën door middel van het geven van een aanwijzing die instelling verplichten binnen een door hem gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.
ARTIKEL XIV
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als volgt:
ARTIKEL XV
Aan artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet handhaving consumentenbescherming wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
- een beleggingsaanbeveling als bedoeld in artikel 5:53, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;.
ARTIKEL XVI
Artikel I van de Wet van 12 juni 2013 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen een tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) (Stb. 2013, 228) wordt als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel AO wordt «Artikel 2:69 komt te luiden:» vervangen door: Na artikel 2:68 wordt een artikel ingevoegd, luidende: .
B
In onderdeel AP wordt «Artikel 2:69a komt te luiden:» vervangen door: Voor paragraaf 2.2.7.1.a wordt een artikel ingevoegd, luidende: .
ARTIKEL XVIA
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 101, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:
Indien van de vennootschap effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, bedraagt de termijn vier maanden, tenzij artikel 5:25g, tweede of derde lid, van die wet van toepassing is.B
Artikel 210, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:
Indien van de vennootschap effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, bedraagt de termijn vier maanden, tenzij artikel 5:25g, tweede of derde lid, van die wet van toepassing is.ARTIKEL XVII
Artikel 1:23a van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op burgerlijke zaken die aanhangig zijn op de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C van deze wet.
ARTIKEL XVIIA
ARTIKEL XVIII
ARTIKEL XIX
Op overeenkomsten betreffende van het publiek ter beschikking verkrijgen van terugbetaalbare gelden als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met het ingevolge hoofdstuk 5.1 van de Wet op het financieel toezicht bepaalde onderscheidenlijk op overeenkomsten betreffende het uitzetten van deze gelden die zijn aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, blijft artikel 3:2 van de Wet op het financieel toezicht, zoals dat artikel onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip luidde, van toepassing.
ARTIKEL XX
ARTIKEL XXI
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL XXII
Deze wet wordt aangehaald als: Wijzigingswet financiële markten 2015.