Wijziging van de Mediawet 2008 betreffende de bekostiging van de regionale publieke media-instellingen uit de rijksmediabijdrage en de bijstelling van de rijksmediabijdrage in verband met de aangekondigde bezuinigingen op de publieke omroep
Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de rijksmediabijdrage vanwege de korting op het mediabudget en de overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting.
Verder worden in dit wetsvoorstel de bepalingen over haat zaaien in de Mediawet 2008 geschrapt en wordt de zogenoemde flitsenregeling in deze wet aangepast. De flitsenregeling houdt in dat aanbieders van omroepdiensten, tegen betaling, gebruik mogen maken van korte fragmenten (90 seconden) van evenementen van groot belang waarvan de exclusieve rechten bij een andere omroepdienst liggen. De fragmenten mogen alleen gebruikt worden voor algemene nieuwsprogramma’s.
Wet van 18 december 2013 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting
Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is met ingang van het begrotingsjaar 2014 het bedrag van de rijksmediabijdrage aan te passen en het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen over te hevelen van het provinciefonds naar het onderdeel van de rijksbegroting betreffende de media;
dat daartoe de Mediawet 2008 dient te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A
Artikel 2.32, eerste lid, komt te luiden:
1.
Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af, als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, tweede lid, 2.25, eerste lid, onderdelen a en b, 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, of 2.28, tweede lid.B
Artikel 2.33, eerste lid, komt te luiden:
1.
Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in, als een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, tweede lid, of 2.28, tweede lid, dan wel niet voldoet aan de artikelen 2.25, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, en 2.26, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid.C
Artikel 2.46, eerste lid, komt te luiden:
1.
Het Commissariaat wijst een aanvraag voor een aanwijzing af, als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.42, tweede lid, of 2.44, eerste lid.D
Artikel 2.47, eerste lid, komt te luiden:
1.
Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als een kerkgenootschap of een genootschap op geestelijke grondslag niet meer voldoet aan de eisen voor aanwijzing.E
Aan artikel 2.61 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.
Aanwijzing geschiedt nadat provinciale staten hebben dan wel de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voldoet.F
Artikel 2.62 komt te luiden:
Artikel 2.62
Er wordt per provincie ten minste één regionale publieke media-instelling aangewezen, voor zover door één of meer instellingen uit de desbetreffende provincie een aanvraag voor een aanwijzing is ingediend.G
In artikel 2.63, eerste lid, wordt «College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
H
Artikel 2.64 wordt als volgt gewijzigd:
I
Artikel 2.65, derde lid, vervalt.
J
In artikel 2.66, eerste lid, wordt «Provinciale Staten» vervangen door: Provinciale staten.
K
Artikel 2.67, eerste lid, komt te luiden:
1.
Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als de desbetreffende regionale of lokale publieke media-instelling niet meer voldoet aan de eisen van artikel 2.61, tweede lid.L
In artikel 2.68, tweede lid, wordt «Gedeputeerde Staten, respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: gedeputeerde staten respectievelijk het college van burgemeester en wethouders.
M
In artikel 2.69, onderdeel c, wordt «artikel 2.62, eerste lid,» vervangen door: artikel 2.61, derde lid.
N
In artikel 2.142a, eerste lid, wordt «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
O
In artikel 2.144, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden: Dit bedrag wordt verminderd met € 57,284 miljoen.
P
In artikel 2.146 wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
- de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau volgens afdeling 2.6.5;.
Q
In artikel 2.167, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt «de landelijke publieke media-instellingen» telkens vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
R
Artikel 2.170 komt te luiden:
Artikel 2.170
1.
Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het totaalbudget vast dat voor het volgend jaar beschikbaar is voor de bekostiging van de regionale publieke mediadiensten.2.
Het Commissariaat kan op aanvraag van regionale publieke media-instellingen uit het budget, bedoeld in het eerste lid, een bijdrage verstrekken in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van regionale publieke mediadiensten, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt. Het Commissariaat beslist jaarlijks vóór 1 januari op een aanvraag.3.
Aan de verstrekking van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, worden geen voorwaarden verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.4.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een begroting.5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
- de verdeling van het totaalbudget over de regionale publieke media-instellingen;
- de inhoud, de inrichting en het tijdstip van indiening van een aanvraag; en
- de inhoud en de inrichting van de begroting.
6.
Het Commissariaat zendt vóór 15 oktober zijn opmerkingen met betrekking tot de begrotingen van de regionale publieke media-instellingen aan Onze Minister.7.
De regionale publieke media-instellingen besteden de ontvangen bedragen aan de verzorging van publieke mediadiensten op regionaal niveau.8.
De regionale publieke media-instellingen ontvangen voorschotten volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.9.
Als een regionale publieke media-instelling haar jaarrekening, bedoeld in artikel 2.173a, tweede lid, niet tijdig indient:
- vermindert het Commissariaat de bevoorschotting met twintig procent; en
- kan het Commissariaat de bevoorschotting verder verminderen of beëindigen wanneer ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat de instelling in gebreke blijft met het indienen van de jaarrekening.
Als een instelling voorschotten in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet gebruikt, kan het Commissariaat de bevoorschotting verminderen of beëindigen.10.
De artikelen 2.138, 2.138a, eerste tot en met vierde lid, en 2.138b, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.S
Artikel 2.170a wordt als volgt gewijzigd:
4.
Aan de bekostiging worden geen voorschriften verbonden die in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.5.
Onze Minister zendt telkens na drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit artikel in de praktijk.T
In het opschrift van afdeling 2.6.6 wordt «landelijke publieke mediadienst» vervangen door: landelijke en regionale publieke mediadiensten.
U
Na artikel 2.173 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.173a
1.
Het Commissariaat is belast met de rechtmatigheidstoetsing van de uitgaven van de regionale publieke media-instellingen.2.
De regionale publieke media-instellingen zenden jaarlijks vóór 1 mei de jaarrekening aan het Commissariaat.3.
De artikelen 2.172 en 2.173 zijn van toepassing.V
Na artikel 2.174a wordt een nieuw artikel 2.175 ingevoegd, luidende:
Artikel 2.175
1.
De regionale publieke media-instellingen kunnen met toestemming van het Commissariaat en onder door hem te stellen voorwaarden, die per instelling kunnen verschillen, gelden voor de verzorging van media-aanbod reserveren.2.
Het totaal van de gereserveerde gelden in een kalenderjaar bedraagt niet meer dan tien procent van de uitgaven van een regionale publieke media-instelling.3.
Gelden die in strijd met het eerste lid zijn gereserveerd, worden terugbetaald aan het Commissariaat.W
Artikel 2.176 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Het Commissariaat kan op verzoek van een regionale publieke media-instelling ontheffing verlenen van het eerste lid. Het Commissariaat kan aan een ontheffing voorschriften verbinden.X
In artikel 2.177, eerste lid, wordt «en 2.174a, eerste lid» vervangen door: 2.174a, eerste lid, en 2.175, eerste lid,.
Y
Artikel 2.178 wordt als volgt gewijzigd:
2.
De raad van bestuur en het Commissariaat bevorderen dat onderscheidenlijk de landelijke publieke media-instellingen en de regionale publieke media-instellingen een eenduidige financiële boekhouding voeren.Z
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
AA
Artikel 3.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
BB
In artikel 5.4, eerste lid, wordt in de tweede volzin na «van groot belang» ingevoegd: en mag deze verspreiden.
BBa
Artikel 6.9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
CC
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
DD
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, wordt «Provinciale Staten» vervangen door: provinciale staten.
EE
In artikel 6.18, tweede lid, onderdeel b, wordt «College van Burgemeester en Wethouders» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
FF
De artikelen 7.15 en 7.16, derde lid, vervallen.
GG
In artikel 7.17 vervalt «of een verbod als bedoeld in artikel 7.15, eerste lid,».
Artikel 2.62
Er wordt per provincie ten minste één regionale publieke media-instelling aangewezen, voor zover door één of meer instellingen uit de desbetreffende provincie een aanvraag voor een aanwijzing is ingediend.
Artikel 2.170
Artikel 2.173a
Artikel 2.175
ARTIKEL II
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen (Kamerstukken I 2012–2013, 33 426, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel I, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel EE, van deze wet, vervalt in artikel I van deze wet onderdeel EE.
ARTIKEL III
Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen (Kamerstukken I 2012–2013, 33 426, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel CC, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel D, van die wet «In de artikelen 6.10 en 6.11 wordt aan het eerste lid» vervangen door: Aan de artikelen 6.10 en 6.11, eerste lid, wordt.
ARTIKEL IV
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen S, T, CC en IIII, van die wet of een van die onderdelen eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B en C, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt artikel I van deze wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel A komt te luiden:
B
Onderdeel B komt te luiden:
C
De onderdelen C en D vervallen.
D
Na onderdeel FF wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL V
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen S, T, BBB en IIII, van die wet of een van die onderdelen later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B en N, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt artikel I van die wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel S komt punt 1 te luiden:
1.
Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.B
In onderdeel T komt punt 1 te luiden:
1.
Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in als een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25, eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste lid, onderdeel c.C
In onderdeel BBB wordt in punt 1 «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
D
In onderdeel IIII wordt in artikel 7.16a, eerste lid, «landelijke publieke media-instelling» vervangen door: landelijke of regionale publieke media-instelling.
ARTIKEL VI
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel F, van die wet later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel N, van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel F, van die wet «de landelijke publieke media-instellingen» vervangen door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.
ARTIKEL VIA
Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren tot wet is verheven (Kamerstukken I 2012–2013, 33 541, A), wordt die wet als volgt gewijzigd:
aA
In artikel I wordt na onderdeel G een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
A
In artikel I komt onderdeel MM te luiden:
B
In artikel I komt onderdeel QQQ te luiden:
C
In artikel I komt onderdeel YYY te luiden:
D
In artikel I, onderdeel IIII, komt artikel 7.16a, eerste lid, te luiden:
1.
Het Commissariaat kan aan een landelijke publieke media-instelling een aanwijzing geven, als:
- sprake is van wanbeheer van een of meer leden van het bestuur of van het toezichthoudende orgaan; of
- deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen of deugdelijke administratie onvoldoende gewaarborgd zijn.
Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.E
In artikel I, onderdeel LLLL, wordt in artikel 9.10 «artikelen 2.171 tot en met 174» vervangen door: artikelen 2.171 tot en met 2.174.
F
In artikel I, onderdeel LLLL, wordt na artikel 9.14 een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
G
Artikel IV komt te luiden:
ARTIKEL IV
1.
Deze wet treedt met uitzondering van artikel I, onderdeel LLLL wat betreft afdeling 9.2.8, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.2.
Artikel I, onderdeel LLLL wat betreft afdeling 9.2.8, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.Artikel 2.178
Artikel 9.15
ARTIKEL IV
ARTIKEL VII
Artikel VI van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard vervalt.
ARTIKEL VIII
ARTIKEL VIIIA
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
Ten behoeve van de financiële verantwoording over het kalenderjaar 2013 met betrekking tot de regionale publieke media-instellingen, bedoeld in artikel 2.61 van de Mediawet 2008, blijven de desbetreffende provinciale voorschriften, zoals die luidden op 31 december 2013, van toepassing.
ARTIKEL XA
Een aanvraag om bekostiging van een regionale omroep voor het jaar 2014 die bij gedeputeerde staten is ingediend, wordt aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 2.170, tweede lid, van de Mediawet 2008, zoals dat artikellid luidt met ingang van het tijdstip waarop het in werking is getreden.
ARTIKEL XI
Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, met inachtneming van artikel 134, eerste lid, van de Grondwet, dat het wenselijk is de bedrijfslichamen op te heffen en taken van de bedrijfslichamen te beleggen bij de centrale overheid;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Voor de toepassing van de hoofdstukken 4 tot en met 6 wordt verstaan onder:
ARTIKEL II
De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Verordeningen van de Raad als bedoeld in het eerste lid en in artikel 47, worden bekendgemaakt in de Staatscourant. Indien de verordeningen goedkeuring behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Het besluit waarbij de goedkeuring is verleend wordt bij de bekendmaking vermeld. De verordeningen treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.B
In artikel 47 vervalt «bij verordening».
C
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
D
Het tweede hoofdstuk vervalt.
E
In artikel 138 wordt «behoeven de Raad en de bedrijfslichamen» vervangen door: behoeft de Raad.
F
Artikel 139 komt te luiden:
Artikel 139
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de elektronische toegankelijkheid van de teksten van verordeningen die op grond van artikel 106a van deze wet, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het is vervallen, in geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar zijn gesteld door middel van plaatsing op internet.G
In artikel 140 vervalt «, de bedrijfslichamen en de lichamen, ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in artikel 110,».
H
Artikel 163 komt te luiden:
Artikel 163
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Sociaal-Economische Raad.I
Artikel 164 vervalt.
Artikel 139
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de elektronische toegankelijkheid van de teksten van verordeningen die op grond van artikel 106a van deze wet, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het is vervallen, in geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar zijn gesteld door middel van plaatsing op internet.
Artikel 163
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Sociaal-Economische Raad.
ARTIKEL III
In de lijsten A en B, behorende bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, wordt «van de Noodwet voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 14» telkens vervangen door: van de Noodwet voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 12.
ARTIKEL IV
De Noodwet voedselvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling van producten door een punt, vervalt in artikel 1, eerste lid, «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.».
B
In artikel 4, eerste lid, wordt «de artikelen 6 tot en met 14» vervangen door: de artikelen 6 tot en met 12.
C
De artikelen 13 tot en met 15 vervallen.
D
In artikel 22 wordt «de artikelen 6–14» vervangen door: de artikelen 6–12.
E
In artikel 27 vervalt «, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam».
F
In artikel 32, eerste lid, vervalt «13, 15,».
G
In artikel 35, tweede lid, wordt «de artikelen 6–14» vervangen door: de artikelen 6–12.
ARTIKEL V
De Sanctiewet 1977 wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1, onderdeel d, en 11 vervallen.
B
De puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel c, wordt vervangen door een punt.
ARTIKEL VI
In artikel 8:2, eerste lid, onderdeel b, en bijlage 2, artikel 4, van de Algemene wet bestuursrecht wordt «een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan» telkens vervangen door: de Sociaal-Economische Raad.
ARTIKEL VII
In de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie vervalt titel I.
ARTIKEL VIII
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
B
In artikel 1a, onderdeel 3°, wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet milieubeheer «en artikel 12.14, eerste en tweede lid» vervangen door: , 12.14, eerste en tweede lid en 15.53.
ARTIKEL IX
De Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30, onderdeel e, vervalt «, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca».
B
Artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
- in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen:
- waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist, of
- waarin het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafetaria-, het lunchroom- of het partycateringbedrijf wordt uitgeoefend, of waarin de verstrekking van logies, gepaard gaande met dienstverlening of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, als bedrijf plaats heeft, niet zijnde ondernemingen waarin uitsluitend het contractcateringbedrijf wordt uitgeoefend of waarin uitsluitend contractcateringactiviteiten als bedrijf plaats hebben.
ARTIKEL X
De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 wordt ingetrokken.
ARTIKEL XI
Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1019 wordt «artikel 13a Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: artikel 14 Landbouwkwaliteitswet.
B
In artikel 1019g, onderdeel a, wordt «artikel 13a, negende lid, Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: artikel 14, negende lid, Landbouwkwaliteitswet.
ARTIKEL XII
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL XIII
In artikel 1.1, onderdeel a, onder 5°, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector vervalt «de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en» en «overige».
ARTIKEL XIV
In artikel 1:4, vierde lid, van de Algemene douanewet wordt «aan het bestuur van een bedrijfslichaam dan wel zelfstandig bestuursorgaan» vervangen door: aan het bestuur van een zelfstandig bestuursorgaan.
ARTIKEL XV
De Wet tuchtrechtspraak accountants wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 21d, eerste lid, wordt «artikel 43» vervangen door: de artikelen 43 tot en met 43j.
B
De laatste volzin van artikel 41, achtste lid, komt te luiden: De artikelen 43 tot en met 43j zijn van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 42, onder d, wordt «artikel 40, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: artikel 43i, eerste lid.
D
Artikel 43 wordt vervangen door:
Artikel 43
1.
De betrokkene, de klager of de beroepsorganisatie kunnen ieder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.2.
Hoger beroep staat niet open tegen een tussenbeslissing van de accountantskamer of van de voorzitter van de accountantskamer, tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 38a.3.
Het College informeert de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie, over het feit dat hoger beroep is ingesteld en vermeldt daarbij welke zaak het betreft.Artikel 43a
1.
Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.2.
Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het hoger beroep.3.
De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de accountantskamer en aan de betrokkene, dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie.Artikel 43b
De accountantskamer doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 43a, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.Artikel 43c
1.
Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het College of de president zonder nader onderzoek door het College uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.2.
Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan betrokkene dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 43a is van overeenkomstige toepassing.3.
Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak en wordt de behandeling van de zaak voortgezet. De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.4.
Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan het College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet dan na betrokkene dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.5.
De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.Artikel 43d
1.
Tenzij artikel 43c, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president de dag voor de behandeling van de zaak. De betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te verschijnen.2.
Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage voor betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel voor hun gemachtigden nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig ter kennis van betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie gebracht.3.
De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie worden verkort.4.
Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een nieuwe rechtsdag, tenzij betrokkene in persoon of bij gemachtigde is verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden verleend.5.
In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen nieuwe kennisgeving gedaan.Artikel 43e
1.
Op het rechtsgeding zijn de artikelen 28, eerste en tweede lid, 29, 31 tot en met 35, 36, eerste, derde en vierde lid en 37 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
- in de artikelen 29 en 34, 36, eerste, derde en vierde lid en 37, in plaats van «betrokkene of de klager» wordt gelezen: betrokkene, de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie;
- in artikel 31 in plaats van «de betrokkene en de klager» wordt gelezen: de betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie, en de termijn genoemd in artikel 26, tweede en vijfde lid, twee weken bedraagt;
- in artikel 33 voor «de betrokkene» tevens wordt gelezen: de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie.
2.
Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.3.
Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College te verschijnen. Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «arrondissementsparket Oost-Nederland» wordt gelezen: arrondissementsparket Den Haag.Artikel 43f
Aan betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het hoger beroep toe te lichten.Artikel 43g
Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling uitspraak doet.Artikel 43h
1.
Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond.2.
Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.Artikel 43i
1.
Indien het College het hoger beroep gegrond verklaart, vernietigt het de uitspraak van de accountantskamer. In dat geval doet het College de zaak zelf af of verwijst haar naar de accountantskamer om haar af te doen met inachtneming van de beslissing van het College.2.
Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak zelf afdoet, geschiedt de oproeping overeenkomstig artikel 26.Artikel 43j
1.
Het College doet schriftelijk uitspraak.2.
De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij berust.3.
Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit.4.
In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.5.
Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.6.
De uitspraak wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.E
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 43
Artikel 43a
Artikel 43b
De accountantskamer doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 43a, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.
Artikel 43c
Artikel 43d
Artikel 43e
Artikel 43f
Aan betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het hoger beroep toe te lichten.
Artikel 43g
Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling uitspraak doet.
Artikel 43h
Artikel 43i
Artikel 43j
ARTIKEL XVI
In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt «, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: of een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven.
ARTIKEL XVII
De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 29, derde lid, komt als volgt te luiden:
3.
Het tuchtcollege loodsen bestaat uit een voorzitter en vier registerloodsen.Tot voorzitter kan worden benoemd degene:
- aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of
- die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht heeft verkregen om de titel meester te voeren.
B
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
C
In artikel 31, derde lid, en 35 vervalt telkens «en Onze Minister van Justitie».
D
In artikel 44 wordt «Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet werd ingetrokken.
ARTIKEL XVIII
Artikel 14 van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
1.
De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.ARTIKEL XIX
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15.52 wordt «een vergoeding verschuldigd» vervangen door: een vergoeding verschuldigd aan Onze Minister.
B
Artikel 15:53 komt te luiden:
Artikel 15:53
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52.C
In artikel 18.1a vervalt het derde lid dat direct voor het vierde lid van dat artikel is geplaatst.
Artikel 15:53
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52.
ARTIKEL XX
Artikel 15, derde lid, van de Boswet komt te luiden:
3.
Voorts zijn de in het vorige lid bedoelde colleges niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden, welke niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, behoudens ter bewaring van houtopstanden als bedoeld in de artikelen 1, vierde lid, onderdeel a, en 5, tweede lid.ARTIKEL XXI
De Dienstenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 65 wordt «de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad.
B
In artikel 66, tweede lid, wordt «de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad.
ARTIKEL XXII
Artikel 101 van de Flora- en faunawet vervalt.
ARTIKEL XXIII
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, vervalt «bedrijfslichaam: een produktschap of bedrijfschap bedoeld in artikel 66 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie; samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 Wet op de bedrijfsorganisatie;».
Aa
Na artikel 81 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Ab
In artikel 86, zesde lid, wordt «krachtens artikel 92» vervangen door: krachtens de artikelen 91a, 91h of 92.
Ac
Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
- van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
- voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
- andere dierziekten bij varkens;
- ziekten die door varkens kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
- tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij varkens.
Aca
In artikel 91b vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Ad
Artikel 91d wordt als volgt gewijzigd:
4.
In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de varkensheffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ac, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.Ada
Artikel 91g vervalt.
Ae
Artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:
- van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij andere dieren dan varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU- besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
- voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
- andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken;
- ziekten die door andere diersoorten dan de diersoort varken kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
- tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken.
Af
Artikel 91i wordt als volgt gewijzigd:
4.
In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ae, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.Ag
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
- van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers, en.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
- op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
- andere dierziekten;
- ziekten die door dieren kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
- tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.
Ah
Artikel 92a wordt als volgt gewijzigd:
4.
In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ag, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.Aha
Na artikel 92a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 92b
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de heffing, bedoeld in artikel 91a, alsmede omtrent bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 91h en 92 ingevoerde heffingen.Ahb
Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:
Ai
Artikel 95c wordt als volgt gewijzigd:
- terzake van door Onze Minister gemaakte kosten met het oog op tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden;
- terzake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren;.
B
De artikelen 108 en 108a vervallen.
C
Artikel 114, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren belast.Artikel 81a
Artikel 81b
Het is verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
Artikel 81c
Artikel 92b
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de heffing, bedoeld in artikel 91a, alsmede omtrent bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 91h en 92 ingevoerde heffingen.
ARTIKEL XXIV
De Landbouwkwaliteitswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt;» vervangen door: college: het College van Beroep voor het bedrijfsleven;.
B
Artikel 4 vervalt.
C
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, vervalt artikel 13, derde lid.
D
Onder vernummering van artikel 13a tot artikel 14 wordt na artikel 13 ingevoegd:
Artikel 13a
De tuchtrechtelijke maatregel van berisping bestaat uit een schriftelijke of mondelinge vermaning tot de betrokkene in verband met het begane feit.Artikel 13b
1.
De tuchtrechtelijke maatregel van geldboete bedraagt ten minste € 3 en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.2.
Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan een kwart van de geldboete van de derde categorie, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.3.
De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.Artikel 13c
1.
In de gevallen, waarin het tuchtgerecht de openbaarmaking van zijn uitspraak gelast, bepaalt het tevens de wijze, waarop aan die last uitvoering wordt gegeven.2.
De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald bedrag geschat.Artikel 13d
1.
Indien een feit, dat tuchtrechtelijk kan worden afgedaan, wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, wordt de tuchtrechtelijke vervolging ingesteld en worden maatregelen genomen tegen:
- die rechtspersoon of die vennootschap;
- hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of die feitelijk leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, of
- beiden.
2.
Een feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, indien het begaan wordt door personen, die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde handelen in de sfeer van de rechtspersoon of de vennootschap, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het feit hebben begaan, dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.3.
Indien een tuchtrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon of een vennootschap, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn, door één dezer.Artikel 13e
1.
Op gezamenlijk verzoek van de controle-instelling en de eigenaar van het bedrijf waar de maatregel is opgelegd, kan het tuchtgerecht besluiten om de sanctie van het verscherpt toezicht op te heffen.2.
De betrokkene wordt binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat het verzoek bij het tuchtgerecht is ingediend opgeroepen om op een door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen.3.
De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting aan de betrokkene gezonden en vermeldt de plaats van de zitting.4.
De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.5.
De oproeping houdt in:
- de namen, het beroep en de woonplaats van de ter zitting opgeroepen getuigen en deskundigen;
- de mededeling, dat de betrokkene bevoegd is getuigen en deskundigen ter zitting mede te brengen.
6.
De artikelen 13k tot en met 13p en 13r tot en met 13t zijn van overeenkomstige toepassing.7.
Het tuchtgerecht doet schriftelijk uitspraak.8.
De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het toe- of afwijzen van het verzoek.9.
Het tuchtgerecht spreekt de beslissing, bedoeld in het achtste lid, in het openbaar uit.10.
In afwijking van het zevende lid kan het tuchtgerecht na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.11.
Van de mondelinge uitspraak wordt door de secretaris een proces-verbaal opgemaakt.12.
De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene en de controle-instelling gezonden.13.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen hoger beroep open.Artikel 13f
1.
De betrokkene dan wel de controle-instelling kan binnen zes weken na de verzending van de uitspraak van het tuchtgerecht hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.2.
De controle-instelling kan voorts hoger beroep instellen tegen een uitspraak bij verstek, tenzij de betrokkene verzet doet. Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen zes weken nadat de termijn voor het doen van verzet ongebruikt is verstreken.Artikel 13g
1.
Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.2.
Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het beroep.3.
De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan het tuchtgerecht en aan de betrokkene, dan wel de controle-instelling.Artikel 13h
Het tuchtgerecht doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 13g, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.Artikel 13i
1.
Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het College of de president zonder nader onderzoek door het College uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, het tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.2.
Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan de betrokkene dan wel de controle-instelling binnen zes weken na de verzending van de uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 13g is van overeenkomstige toepassing.3.
Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak. De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.4.
Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan het College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet dan na de betrokkene dan wel de controle-instelling in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.5.
De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan de betrokkene, het tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.Artikel 13j
1.
Tenzij artikel 13i, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president de dag voor de behandeling van de zaak. Betrokkene en de controle-instelling worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te verschijnen.2.
Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage voor de betrokkene en de controle-instelling danwel voor hun gemachtigden nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig ter kennis van de betrokkene en van de controle-instelling gebracht.3.
De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van de betrokkene en de controle-instelling worden verkort.4.
Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een nieuwe rechtsdag, tenzij de betrokkene in persoon of bij gemachtigde is verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden verleend.5.
In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen nieuwe kennisgeving gedaan.Artikel 13k
1.
De zitting is openbaar.2.
Het College kan bepalen dat de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvindt indien een openbare behandeling een goede rechtspleging of de belangen van de betrokkene of de controle-instelling ernstig zou schaden.3.
Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.Artikel 13l
1.
De voorzitter heeft de leiding van de zitting.2.
De secretaris houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.3.
De secretaris maakt een proces-verbaal op van de zitting, indien het College dit ambtshalve dan wel op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling bepaalt.4.
Het proces-verbaal bevat de namen van de voorzitter en de leden die de zaak behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden die op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen hebben bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken die op de zitting zijn verschenen.5.
Het proces-verbaal houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen.6.
Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.7.
Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities worden gehecht.8.
Het College kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige of deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij, getuige of deskundige ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld.Artikel 13m
1.
Het College kan de behandeling ter zitting schorsen.2.
In dat geval bepaalt het College zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de behandeling wordt hervat en worden de betrokkene en de controle-instelling hiervan op de hoogte gesteld.Artikel 13n
1.
De betrokkene of de controle-instelling kan, tenzij het College beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.2.
Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat, als gemachtigde toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College de zaak tot de volgende zitting aan.3.
Het College stelt de betrokkene en de controle-instelling van de aanhouding en de reden daarvan in kennis en roept de betrokkene dan wel de controle-instelling tevens op om op de voor de zaak bepaalde nadere zitting in persoon of bij een andere gemachtigde tegenwoordig te zijn.4.
De betrokkene of de controle-instelling kan zich te allen tijde door een raadsman doen bijstaan.5.
Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat, als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling de zaak tot een volgende zitting aan.Artikel 13o
Op verzoek van de betrokkene kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van het College schade zou kunnen lijden. De artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.Artikel 13p
Op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 13o kan de voorzitter of een lid die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen. De artikelen 517, tweede en derde lid, tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.Artikel 13q
Aan de betrokkene of de controle-instelling dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het beroep toe te lichten.Artikel 13r
1.
Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling getuigen oproepen.2.
Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College te verschijnen. Indien de getuige niet op de oproeping verschijnt, kan het College de officier van justitie in het arrondissement waarin het College zitting houdt, verzoeken de getuige ter terechtzitting van het College te dagvaarden en daarbij te voegen een bevel tot medebrenging.3.
Met betrekking tot het horen van de getuigen en hun recht van verschoning zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.4.
De voorzitter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.Artikel 13s
1.
Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling deskundigen benoemen, teneinde het College voor te lichten, zo nodig, met opdracht een onderzoek in te stellen en het College een verslag uit te brengen.2.
De deskundige is verplicht zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten. Ten aanzien van deskundigen en hun verhoor zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.3.
Het College kan de deskundige geheimhouding opleggen.Artikel 13t
1.
Het College sluit het onderzoek ter zitting, wanneer het van oordeel is dat het is voltooid.2.
Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben de betrokkene en de controle-instelling het recht voor het laatst het woord te voeren.3.
Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling uitspraak doet.Artikel 13u
1.
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond.2.
Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.Artikel 13v
1.
Indien het College het beroep gegrond verklaart, vernietigt het de uitspraak van het tuchtgerecht. In dat geval doet het College de zaak zelf af of verwijst haar naar het betrokken tuchtgerecht om haar af te doen met inachtneming van de beslissing van het College.2.
Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak zelf afdoet, worden de betrokkene en de controle-instelling binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat de zaak bij het College aanhangig is gemaakt opgeroepen om op een door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen.3.
De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting aan de betrokkene en de controle-instelling gezonden en vermeldt de plaats van de zitting.4.
Artikel 13e, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.Artikel 13w
1.
Het College doet schriftelijk uitspraak.2.
De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij berust.3.
Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit.4.
In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.5.
Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.6.
De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, de controle-instelling en het tuchtgerecht gezonden.Artikel 13x
De tenuitvoerlegging van uitspraken van een tuchtgerecht en van het College geschiedt op last van de controle-instelling. De controle-instelling kan niet van tenuitvoerlegging afzien, tenzij met goedkeuring van de voorzitter van het College.Artikel 13y
1.
De controle-instelling brengt binnen twee weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak van het tuchtgerecht of van het College ter kennis van de betrokkene, binnen welke termijn hij de opgelegde geldboete, of de kosten van openbaarmaking van de uitspraak moet voldoen. Deze termijn kan op ten hoogste twee maanden worden gesteld en kan telkens worden verlengd, maar mag ook na verlenging niet langer zijn dan twee jaren.2.
Bij gebreke van volledige betaling binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt het niet betaalde bedrag ingevorderd op dezelfde wijze als de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid.3.
Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de kosten van de verscherpte controle, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, met dien verstande dat de termijn voor de kennisgeving van de betalingstermijn eerst aanvangt nadat de kosten zijn gemaakt.Artikel 13a
De tuchtrechtelijke maatregel van berisping bestaat uit een schriftelijke of mondelinge vermaning tot de betrokkene in verband met het begane feit.
Artikel 13b
Artikel 13c
Artikel 13d
Artikel 13e
Artikel 13f
Artikel 13g
Artikel 13h
Het tuchtgerecht doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 13g, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.
Artikel 13i
Artikel 13j
Artikel 13k
Artikel 13l
Artikel 13m
Artikel 13n
Artikel 13o
Op verzoek van de betrokkene kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van het College schade zou kunnen lijden. De artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13p
Op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 13o kan de voorzitter of een lid die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen. De artikelen 517, tweede en derde lid, tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13q
Aan de betrokkene of de controle-instelling dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het beroep toe te lichten.
Artikel 13r
Artikel 13s
Artikel 13t
Artikel 13u
Artikel 13v
Artikel 13w
Artikel 13x
De tenuitvoerlegging van uitspraken van een tuchtgerecht en van het College geschiedt op last van de controle-instelling. De controle-instelling kan niet van tenuitvoerlegging afzien, tenzij met goedkeuring van de voorzitter van het College.
Artikel 13y
ARTIKEL XXV
De Landbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel b, door een punt, vervalt «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt; samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie.».
B
Artikel 14 vervalt.
C
In de artikelen 18, tweede lid, en 19, tweede lid, vervalt telkens «, 14».
D
In artikel 20, tweede lid, vervalt «of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval worden de regelen slechts vastgesteld op verzoek van het betrokken produktschap of bedrijfschap».
E
In artikel 22, tweede lid, wordt «in verband met een aan artikel 13, 14, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval wordt een verplichting slechts opgelegd op verzoek van het betrokken bedrijfslichaam» vervangen door: in verband met een aan artikel 13, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing.
F
In hoofdstuk III vervalt paragraaf 2.
G
Het opschrift van paragraaf 2a komt te luiden: § 2. Algemene wet bestuursrecht.
H
In artikel 23a vervalt «, dan wel krachtens artikel 23 in samenhang met deze artikelen».
I
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1.
Hetgeen krachtens artikel 13 is verschuldigd, kan door de Staat bij dwangbevel worden ingevorderd.ARTIKEL XXVa
Artikel 41 van de Meststoffenwet vervalt.
ARTIKEL XXVI
De Plantenziektenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1, onderdeel d, en 8a vervallen.
B
Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
- administratieve verplichtingen en verplichtingen betreffende het verstrekken van informatie die samenhangen met de onderdelen a tot en met g.
ARTIKEL XXVII
De Visserijwet 1963 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, paragraaf 2 van hoofdstuk I en artikel 3a, vierde lid, vervallen.
B
De puntkomma aan het slot van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door een punt.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
D
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL XXVIII
De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, onder 4°, vervalt «alsmede over het voeren van een administratie of het invoeren van gegevens inzake het toepassen van diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking in een gecentraliseerd registratiesysteem van diergeneesmiddelen».
B
Artikel 2.8, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
- het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;.
- de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.
C
Artikel 2.18, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:
- het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming, het verbruik en de vervoedering van diervoeders.
D
Artikel 2.20, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:
- het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en het verbruik van diergeneesmiddelen.
E
Artikel 2.21, derde tot en met zesde lid, vervalt.
Ea
Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
- de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in de registers.
F
In artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt na «2.7, eerste tot en met derde lid,» ingevoegd: 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, onderdeel f,.
G
In artikel 8.11, tweede lid, wordt na «2.2, eerste lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d,» ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen b, c en d,.
H
De artikelen 8.45 en 10.4 vervallen.
I
Artikel 9.1, eerste lid, van de Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
- het bijhouden van gegevens in een register als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid.
Ia
In artikel 9.2, derde lid, wordt «besmettelijke dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen in brede zin» vervangen door: dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen en resistentie in brede zin.
Ib
In artikel 9.4, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen e en f tot onderdelen f en g, een onderdeel ingevoegd, luidende:
- ter zake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.
J
In artikel 10.2, tweede lid, wordt «de artikelen 8 tot en met 13a van de Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: de artikelen 8 tot en met 14 van de Landbouwkwaliteitswet.
K
Artikel 11.4 wordt als volgt gewijzigd:
- van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
- voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;
- andere dierziekten bij varkens, of
- tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij varkens.
- van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
- voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;
- andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken, of
- tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken.
ARTIKEL XXIX
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vernummering van het negende tot het derde lid, vervalt artikel 80, derde tot en met achtste lid.
B
In artikel 80a vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
ARTIKEL XXX
De Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 48 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
B
Artikel 88 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 vervalt.
Artikel 48a
Artikel 48b
ARTIKEL XXXI
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet.
ARTIKEL XXXII
In artikel 1, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel 1° door een punt, de onderdelen 2° en 3° alsmede de aanduiding «1°.» voor onderdeel 1°.
ARTIKEL XXXIII
De Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
B
Artikel 43 vervalt.
ARTIKEL XXXIV
De Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 1999, 253) wordt ingetrokken.
ARTIKEL XXXV
De Warenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 vervalt.
B
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
C
In artikel 25a, vierde lid, vervalt «en tweede».
D
In artikel 32a, eerste lid, vervalt «, 22».
ARTIKEL XXXVI
In artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de medische keuringen wordt «Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: Wet op de Sociaal-Economische Raad.
ARTIKEL XXXVII
ARTIKEL XXXVIII
ARTIKEL XXXIX
ARTIKEL XL
De kosten van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam komen ten laste van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam.
ARTIKEL XLI
ARTIKEL XLII
ARTIKEL XLIII
ARTIKEL XLIV
Terstond na de in artikel XLIII bedoelde vaststelling van de rekening der inkomsten en uitgaven stelt Onze Minister een boedelbeschrijving op van het desbetreffende bedrijfslichaam. Onze Minister legt de boedelbeschrijving ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.
ARTIKEL XLV
ARTIKEL XLVI
ARTIKEL XLVII
Indien na de beëindiging van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam een batig saldo resteert, draagt Onze Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende bedrijfslichaam.
ARTIKEL XLVIII
ARTIKEL XLIX
ARTIKEL L
Indien door een bedrijfslichaam voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een beschikking tot subsidieverlening is gegeven en voor de desbetreffende subsidie nog geen beschikking tot subsidievaststelling is gegeven, is Onze Minister bevoegd de beschikking tot subsidievaststelling te geven.
ARTIKEL LI
Dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor Onze Minister binnen zes weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een ingebrekestelling ontvangt, komen ten laste van het vermogen van het bedrijfslichaam indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet de beschikking door het bedrijfslichaam niet tijdig was gegeven en het verbeuren van de dwangsom aan het bedrijfslichaam te wijten is.
ARTIKEL LII
Het Besluit opheffing Landbouwschap, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet blijft van toepassing op de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap tot het tijdstip waarop de in artikel 9, vierde lid, van dat besluit bedoelde openbare kennisgeving is gedaan.
ARTIKEL LIII
De artikelen 126, zevende lid, 128, 133 en 134 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet blijven van toepassing op door de bedrijfslichamen voorafgaand aan dat tijdstip vastgestelde verordeningen met betrekking tot het vaststellen en opleggen van heffingen.
ARTIKEL LIV
In artikel XVIII wordt tot 1 januari 2018 voor «benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties» gelezen: benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties of, voor zover daarin bij reglement nog niet is voorzien, een door Onze Minister aangewezen organisatie.
ARTIKEL LV
ARTIKEL LVI
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel XX komt te luiden:
B
Artikel XXII komt te luiden:
ARTIKEL XX
Artikel 4.6 van de Wet natuurbescherming komt te luiden:
Artikel 4.6
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.Artikel 4.6
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.
ARTIKEL XXII
Artikel 8.2 van de Wet natuurbescherming vervalt.
ARTIKEL LVII
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.6 komt te luiden:
Artikel 4.6
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.B
Artikel 8.2 vervalt.
Artikel 4.6
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.
ARTIKEL LVIII
ARTIKEL XVIII
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1.
De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.B
In artikel 15, tweede lid, wordt «artikel 14, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikel 14, eerste en tweede lid.
ARTIKEL LVIIIa
Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL LIX
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL LX
Deze wet wordt aangehaald als: Wet opheffing bedrijfslichamen.