Part of Smart Yellow Suite

WGK006779
Wetsvoorstel studievoorschot hoger onderwijs

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Datum uitgave 17 december 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

Samenvatting

Het wetsvoorstel bevat een voorstel tot hervorming van het stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs. Het voorstel biedt een grondslag voor de invoering van prestatiebekostiging in het hoger onderwijs en geeft studenten en personeel instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de instellingsbegroting. De basisbeurs verdwijnt, en maakt plaats voor een sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Studenten kunnen het gewenste bedrag lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen nooit meer dan 4% van hun meerinkomen in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor die studenten van wie de ouders niet genoeg verdienen om hun aandeel (volledig) bij te kunnen dragen aan de studie. Deze beurs wordt voor de laagste inkomensgroepen significant hoger dan de huidige aanvullende beurs, zodat deze studenten in beginsel niet meer studievoorschot nodig hebben dan hun leeftijdsgenoten met ouders die een hoger inkomen hebben. Studenten die een functiebeperking hebben en daardoor studievertraging oplopen, kunnen aanspraak maken op een nieuwe voorgestelde tegemoetkomingsregeling, naast de mogelijkheden die er ook nu al voor hen zijn.

Documenten

stb-2015-50 (PDF)

Wet van 21 januari 2015 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van studiefinanciering te hervormen om te komen tot een doelmatiger en rechtvaardiger studiefinancieringsstelsel waardoor tevens een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs kan worden uitgevoerd;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:

C

Artikel 1.8 komt te luiden:

Artikel 1.8. Awir van toepassing
Van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is artikel 6 op deze wet van toepassing en zijn de artikelen 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
D

In artikel 2.1, onderdeel b, wordt «artikel 2.3» vervangen door: artikel 2.3 of 2.3a.

E

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen.
F

Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a. Leeftijd levenlanglerenkrediet
1.
In afwijking van artikel 2.3, eerste en derde lid, kan een deelnemer voor levenlanglerenkrediet in aanmerking komen die 30 jaren of ouder is maar nog niet de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt.
2.
In afwijking van artikel 2.3, tweede en derde lid, kan een student voor levenlanglerenkrediet in aanmerking komen die nog niet de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid behoudt een studerende bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaren zijn aanspraak, zolang hij zonder onderbreking levenlanglerenkrediet geniet.
G

In artikel 2.5, tweede lid, wordt «deelnemer als bedoeld in artikel 2.4» vervangen door: deelnemer als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a of b.

H

In artikel 2.7, derde lid, komt de laatste volzin als volgt te luiden: In afwijking van artikel 3.21, tweede lid, kan de aanvraag in het daarop volgende studiejaar worden ingediend indien de uitschrijving binnen vier maanden voor het einde van het desbetreffende studiejaar heeft plaatsgevonden.

I

In artikel 2.7a, onderdeel a, wordt «de prestatiebeurs, bedoeld in artikel 4.7,» vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

J

Na artikel 2.7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.7b. Uitzondering levenlanglerenkrediet
De artikelen 2.7 en 2.7a zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.
K

Na artikel 2.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.12. Aanvullende opleidingen levenlanglerenkrediet
Onverminderd de artikelen 2.8 tot en met 2.11 kan een student in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor een deeltijdse opleiding in het hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de WHW.
L

Artikel 2.13 wordt als volgt gewijzigd:

5.
Het eerste lid, onderdelen a en b, en het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.
M

In artikel 2.13a, eerste lid, wordt «studiefinanciering» vervangen door: studiefinanciering, met uitzondering van het levenlanglerenkrediet,.

N

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Onze Minister stelt vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria, bedoeld in het tweede lid. Onze Minister stelt voor de opleiding buiten Nederland de duur en de vorm van de studiefinanciering vast overeenkomstig de duur en de vorm waarin deze voor een vergelijkbare opleiding in Nederland wordt verstrekt.
O

Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.
P

In artikel 2.17, eerste lid, wordt «studerende» telkens vervangen door: deelnemer.

Q

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het beroepsonderwijs uit een basisbeurs, een basislening en een aanvullende beurs of aanvullende lening, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van:
  1. een gift;
  2. een prestatiebeurs; of
  3. een lening.
2.
Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het hoger onderwijs uit een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en collegegeldkrediet, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van:
  1. een gift;
  2. een prestatiebeurs; of
  3. een lening.
3.
Indien een studerende geen aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in het eerste of tweede lid bestaat studiefinanciering uit levenlanglerenkrediet.
R

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Dit budget kan worden verhoogd met een toeslag voor een eenoudergezin ingevolge artikel 3.5.
4.
De tegemoetkoming, bedoeld in het derde lid, wordt niet toegekend voor het studiejaar waarin de deelnemer de leeftijd van 18 jaren bereikt.
5.
In afwijking van het eerste lid bestaat het budget voor een deelnemer die in aanmerking komt voor levenlanglerenkrediet alleen uit dat krediet.
S

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud;
  2. het collegegeldkrediet; en
  3. een reisvoorziening.
2.
Dit budget kan worden verhoogd met een toeslag voor een eenoudergezin ingevolge artikel 3.5.
3.
In afwijking van het eerste lid bestaat het budget voor een student die in aanmerking komt voor levenlanglerenkrediet alleen uit dat krediet.
T

Artikel 3.4 vervalt.

U

In artikel 3.5, opschrift en eerste lid, wordt «één-oudergezin» telkens vervangen door: eenoudergezin.

V

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Voor een opleiding niveau 1 of 2 maakt een reisvoorziening deel uit van de basisbeurs.
3.
Voor een opleiding niveau 1 of 2 kan de toeslag, bedoeld in artikel 3.5, onderdeel uitmaken van de basisbeurs.
W

In artikel 3.7, tweede en derde lid, wordt «artikel 4.8, tweede lid, respectievelijk artikel 5.3, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 4.8, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.3, eerste lid.

X

Artikel 3.9 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage beroepsonderwijs
1.
Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de deelnemer in het peiljaar.
2.
Op het toetsingsinkomen in het peiljaar wordt in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is naar de maatstaf van 1 januari 2014 gelijk aan € 16.736,64. Indien één van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een deelnemer die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven, blijkens de basisregistratie personen slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien het in het peiljaar een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 1 januari 2014 gelijk is aan € 21.204,43.
3.
Het bruto kortingsbedrag op jaarbasis is 26% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.
4.
Op het bruto kortingsbedrag, bedoeld in het derde lid, worden in mindering gebracht:
  1. de ingevolge paragraaf 6.1 vastgestelde termijnen over een jaar of, indien dit minder is, de berekende draagkracht indien de ouder tevens debiteur is; en
  2. € 363 voor ieder kind dat in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak, onder de werking van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of van artikel 2, derde tot en met vijfde lid, van de Wet op het kindgebonden budget valt.
5.
Een twaalfde deel van het bedrag dat na de toepassing van het vierde lid resteert, is de berekeningsgrondslag per maand voor een ouder van de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
6.
Indien een kind waarvoor de aftrek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, onder de werking van deze wet gaat vallen, wordt met ingang van het tijdstip waarop dit kind onder de werking van deze wet gaat vallen, de veronderstelde ouderlijke bijdrage, bedoeld in het vijfde lid, opnieuw berekend.
7.
Het zesde lid is niet van toepassing op een deelnemer die uitsluitend een de reisvoorziening bedoeld in artikel 4.6b toegekend heeft gekregen.
Artikel 3.9a. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage hoger onderwijs
Artikel 3.9 is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor studenten, met dien verstande dat:
  1. voor de vrije voet, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, tweede volzin, naar de maatstaf van 1 januari 2014 een bedrag wordt gelezen gelijk aan € 15.000; en
  2. voor de vrije voet, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, laatste volzin, naar de maatstaf van 1 januari 2014 een bedrag wordt gelezen gelijk aan € 19.004.
Y

Artikel 3.10 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van de som van de toetsingsinkomens van de beide ouders tezamen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.
Z

In artikel 3.11 wordt «de artikelen 3.9 en 3.10» vervangen door: de artikelen 3.9, 3.9a en 3.10.

AA

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

AB

Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Indien een ouder meer dan één kind heeft dat recht heeft op studiefinanciering, met uitzondering van het kind dat tevens valt onder artikel 3.9, vierde lid, onderdeel b, en dat kind met betrekking tot de desbetreffende maand een aanvullende beurs heeft aangevraagd, wordt het maandbedrag, bedoeld in het eerste lid, gedeeld door dat aantal kinderen.
AC

In artikel 3.14, tweede lid, wordt «artikel 3.9, derde lid, derde volzin» vervangen door: artikel 3.9, tweede lid, derde volzin.

AD

Artikel 3.15 komt te luiden:

Artikel 3.15. Basislening
Op aanvraag wordt een basislening toegekend. De maximale hoogte van de basislening is opgenomen in artikel 3.18, waarbij verschillende bedragen zijn vastgesteld voor deelnemers en studenten.
AE

Artikel 3.16a wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het bedrag dat per maand kan worden geleend bedraagt niet meer dan een twaalfde deel van het feitelijk door de studerende voor een periode van twaalf maanden te betalen bedrag aan collegegeld voor het volgen van hoger onderwijs en in totaal ten hoogste vijf maal een twaalfde deel van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de WHW.
AF

Na artikel 3.16a worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.16b. Levenlanglerenkrediet: aanspraak
1.
Het levenlanglerenkrediet is een lening die aan een studerende op aanvraag wordt toegekend.
2.
Het levenlanglerenkrediet wordt slechts verstrekt:
  1. indien de studerende niet in aanmerking komt voor studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid;
  2. in geval het krediet wordt gevraagd voor een voltijdse of duale opleiding in het hoger onderwijs en de student nog niet de leeftijd van dertig jaren heeft bereikt, die student een hbo-bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de WHW of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten; en
  3. voor zover de kosten voor het lesgeld of collegegeld niet door een derde worden vergoed.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gronden worden vastgesteld op basis waarvan een aanvraag gelet op terugbetalingsrisico’s kan worden geweigerd.
4.
De hoofdstukken 4 en 5 zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.
Artikel 3.16c. Levenlanglerenkrediet: duur
1.
Het levenlanglerenkrediet kan worden verstrekt gedurende vier jaar.
2.
De periode, bedoeld in het eerste lid, kan worden verlengd indien de studerende in de laatste maand van die periode een opleiding volgt met een langere nominale duur dan vier jaar en die opleiding onafgebroken blijft volgen. Het levenlanglerenkrediet kan ten hoogste zoveel langer worden verstrekt als het verschil tussen 48 maanden en het aantal maanden waarop de studielast is gebaseerd op grond van:
  1. artikel 7.4a, eerste tot en met zevende lid, van de WHW; of
  2. artikel 7.4b, eerste tot en met zevende lid, van de WHW.
3.
Indien de student in de laatste maand van de periode, bedoeld in het eerste of tweede lid, een deeltijdse opleiding volgt en deze opleiding onafgebroken blijft volgen, wordt de periode met één jaar verlengd.
Artikel 3.16d. Levenlanglerenkrediet: hoogte
Het levenlanglerenkrediet bedraagt per maand niet meer dan een twaalfde deel van het feitelijk door de studerende voor een periode van twaalf maanden te betalen bedrag aan collegegeld of lesgeld voor het volgen van de desbetreffende opleiding en in totaal ten hoogste:
  1. vijf maal een twaalfde deel van het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de WHW, voor een opleiding in het hoger onderwijs;
  2. vijf maal een twaalfde deel van het lesgeld, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet, voor een opleiding in het beroepsonderwijs; of
  3. een in afwijking van de onderdelen a en b bij algemene maatregel van bestuur te bepalen lager maximum.
Artikel 3.16e. Levenlanglerenkrediet: uitvoeringsregels
Voor een goede uitvoering van de artikelen 3.16b tot en met 3.16d worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld over de aanvraag, toekenning, betaling en andere uitvoeringsaspecten.
AG

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

  1. toeslag eenoudergezin, en
  2. voor iedere maand waarin de deelnemer op enig moment beschikte over de reisvoorziening, een bedrag gelijk aan een twaalfde deel van de waarde van de reisvoorziening, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, vermenigvuldigd met het aantal maanden waarover met inachtneming van het vijfde lid het toetsingsinkomen is berekend.
AH

Artikel 3.18, aanhef, en de overzichten 1 en 2 komen te luiden:

De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2014, en voor overzicht 3 naar de maatstaf van 1 september 2015:
AI

Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Een aanvraag voor studiefinanciering wordt voor het einde van het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft ingediend.
3.
Studiefinanciering of de verhoging daarvan wordt niet toegekend voor een periode gelegen voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend.
4.
De reisvoorziening of het levenlanglerenkrediet wordt niet toegekend voor een periode die is gelegen vóór de datum van indiening van de aanvraag.
AJ

In artikel 3.27, derde lid, wordt «eerste lid» vervangen door: tweede lid.

AK

In het opschrift van paragraaf 4.1.2 wordt «Studiefinanciering in de vorm van prestatiebeurs» vervangen door: Prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AL

Na artikel 4.6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.6a. Prestatiebeurs beroepsonderwijs
Een deelnemer aan een opleiding niveau 3 of 4 komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:
  1. een basisbeurs;
  2. een aanvullende beurs;
  3. een reisvoorziening; en
  4. een toeslag eenoudergezin.
Artikel 4.6b. Reisvoorziening minderjarige deelnemer
Onverminderd artikel 4.7, eerste en tweede lid, komt een deelnemer die jonger is dan 18 jaren in aanmerking voor een reisvoorziening in de vorm van een prestatiebeurs.
AM

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Indien een deelnemer een specialistenopleiding volgt en hij 4 jaren prestatiebeurs beroepsonderwijs heeft genoten, wordt aan hem voor die opleiding op aanvraag gedurende ten hoogste 2 jaren prestatiebeurs beroepsonderwijs verstrekt.
AN

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

AO

In artikel 4.9 wordt «prestatiebeurs is toegekend voor het volgen van een opleiding niveau 3 of 4» vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs is toegekend.

AP

In de artikelen 4.10 en 4.11, het opschrift en de tekst van artikel 4.12, en in artikel 4.13 wordt «prestatiebeurs» telkens vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AQ

Artikel 4.14, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

AR

In artikel 4.15 wordt «een prestatiebeurs» vervangen door: de prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AS

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Op aanvraag kan een deelnemer als bedoeld in artikel 3.5, gedurende de periode, bedoeld in het tweede lid, tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag van de toeslag eenoudergezin, bedoeld in artikel 3.18.
AT

In artikel 4.21, eerste lid, wordt na «De artikelen» ingevoegd: 4.6b,.

AU

In artikel 4.22, eerste lid, wordt «prestatiebeurs» vervangen door: prestatiebeurs beroepsonderwijs.

AV

In het opschrift van hoofdstuk 5 vervalt «; prestatiebeurs».

AW

Artikel 5.1 komt te luiden:

Artikel 5.1. Prestatiebeurs hoger onderwijs
Een student komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:
  1. een aanvullende beurs;
  2. een reisvoorziening; en
  3. een toeslag eenoudergezin.
AX

Artikel 5.2 wordt vervangen door vier artikelen, luidende:

Artikel 5.2. Vorm en duur studiefinanciering
1.
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt aan een student verstrekt:
  1. voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, van de WHW gedurende de periode waarop de studielast van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs op grond van artikel 7.4b, eerste tot en met zevende lid, van de WHW is gebaseerd; of
  2. voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, van de WHW gedurende de periode waarop de studielast van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op grond van artikel 7.4a, eerste tot en met zevende lid, van de WHW is gebaseerd.
2.
In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvullende beurs in de eerste 5 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat, verstrekt in de vorm van een gift.
3.
De basislening, aanvullende lening en het collegegeldkrediet kunnen worden verstrekt gedurende de periode waarin aanspraak kan worden gemaakt op de prestatiebeurs hoger onderwijs.
4.
Gedurende 36 maanden na de periode, bedoeld in het eerste lid, kan het collegegeldkrediet worden verstrekt en kan daarnaast studiefinanciering worden verstrekt in de vorm van een lening. Het bedrag van de lening, bedraagt in afwijking van de artikelen 3.1, vierde lid, 3.3, 3.13 en 3.18 naar de maatstaf van 1 januari 2014 per maand € 894,51. In de eerste 12 maanden kan tevens een reisvoorziening worden verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.
5.
Op aanvraag kan een student als bedoeld in artikel 3.5 gedurende de 36 maanden, bedoeld in het vierde lid, tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.
Artikel 5.2a. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het volgen van een lerarenkopopleiding
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien:
  1. het een student betreft die met goed gevolg het afsluitende examen van een bacheloropleiding heeft behaald, voor zover bij ministeriële regeling aangewezen, of een daarmee gelijkgesteld diploma; en
  2. deze student is ingeschreven voor de hbo-lerarenopleiding, voor een daarbinnen te volgen eenjarig programma, waarvan in de onder a bedoelde ministeriële regeling is aangegeven dat die opleiding verwant is aan de onder a bedoelde opleiding.
Artikel 5.2b. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege handicap of chronische ziekte
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt indien de student blijkens gedagtekende verklaringen van een arts en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat is het afsluitend examen met goed gevolg af te ronden binnen het aantal jaren waarop de studielast van de opleiding, bedoeld in artikel 7.3a van de WHW, is gebaseerd.
Artikel 5.2c. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het volgen van een universitaire lerarenopleiding
1.
In aanvulling op artikel 5.2, eerste lid, wordt de prestatiebeurs hoger onderwijs op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien:
  1. het een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.30c van de WHW betreft;
  2. met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, met uitzondering van het derde lid, van de WHW is behaald en daarna een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW wordt gevolgd; of
  3. reeds eerder prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend op grond van artikel 5.2a en een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW wordt gevolgd.
2.
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing, indien reeds eerder op grond van onderdeel b van dat lid prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend.
3.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien reeds eerder:
  1. op grond van het eerste lid, onderdeel a, of artikel 5.2a prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend; of
  2. op grond van artikel 5.2, eerste lid, prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend, voor zover die toekenning betrekking had op een opleiding als bedoeld in artikel 7.4b, vierde lid, van de WHW.
AY

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

AZ

Artikel 5.6 vervalt.

BA

Artikel 5.7 komt te luiden:

Artikel 5.7. Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn hoger onderwijs
1.
Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding afrondt, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift.
2.
Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een opleiding als bedoeld in het eerste lid afrondt, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs hoger onderwijs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet, of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de WHW die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW aanvangt.
3.
Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld het afronden van een deeltijdse opleiding of een opleiding van de Open Universiteit, voor zover deze opleiding krachtens de WHW daarmee gelijk wordt gesteld.
4.
Met het afronden van een opleiding als bedoeld in het eerste lid wordt eveneens gelijkgesteld het afronden van een wo-bacheloropleiding en het afronden van een programma als bedoeld in artikel 7.8a van de WHW, voor zover de student een aanvraag heeft ingediend tot gelijkstelling.
BB

Artikel 5.8 vervalt.

BC

Artikel 5.9 wordt als volgt gewijzigd:

BD

In de artikelen 5.10, 5.11 en 5.15 wordt «prestatiebeurs» telkens vervangen door: prestatiebeurs hoger onderwijs.

BE

Artikel 5.16, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

BF

In artikel 5.17 wordt «een prestatiebeurs» vervangen door: de prestatiebeurs hoger onderwijs.

BG

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

2.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
3.
Vanaf de dag waarop een studerende met een lening beroepsonderwijs tevens een lening hoger onderwijs aangaat, wordt de lening beroepsonderwijs aangemerkt als een lening hoger onderwijs.
4.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder debiteur uitsluitend verstaan degene die een lening heeft opgebouwd anders dan door de toekenning van het levenlanglerenkrediet.
5.
Indien de debiteur tevens een schuld uit een lening heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, wordt die schuld voor de toepassing van dit hoofdstuk aangemerkt als een schuld in de zin van dit hoofdstuk.
BH

In artikel 6.2 vervalt het zesde lid, onder vernummering van het zevende tot het zesde lid.

BI

Na artikel 6.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2a. Kwijtschelding studieschuld voor studenten met handicap of chronische ziekte
1.
Aan de debiteur wordt gelijktijdig met de omzetting, bedoeld in artikel 5.7, een deel van de lening hoger onderwijs kwijtgescholden indien:
  1. aan de debiteur op grond van artikel 5.2b voor een opleiding een extra jaar prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend; en
  2. de desbetreffende bacheloropleiding of masteropleiding met goed gevolg is afgerond binnen de diplomatermijn hoger onderwijs.
2.
Voor de waarde van de kwijtschelding is bepalend het jaar waarin voor het eerst is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid. De kwijtschelding bedraagt naar de maatstaf van 1 januari 2014 € 1.200.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor een goede uitvoering van dit artikel.
BJ

Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Ten aanzien van de lening hoger onderwijs stelt Onze Minister jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren.
BK

Artikel 6.4 wordt als volgt gewijzigd:

BL

Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Gedurende de voor de debiteur geldende diplomatermijn wordt de terugbetalingsperiode geschorst:
  1. van rechtswege indien de debiteur opnieuw studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, geniet; of
  2. op aanvraag zolang de debiteur opnieuw studerende is en levenlanglerenkrediet geniet of geen studiefinanciering geniet.
4.
Voor debiteuren voor wie nooit een diplomatermijn heeft gegolden op grond van artikel 4.9 onderscheidenlijk artikel 5.5 geldt, in afwijking van het derde lid, dat de terugbetaling wordt geschorst:
  1. van rechtswege zolang de debiteur opnieuw studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, geniet; of
  2. op aanvraag zolang de debiteur opnieuw studerende is en levenlanglerenkrediet of geen studiefinanciering geniet.
BM

Artikel 6.7, eerste lid, komt te luiden:

1.
De aflosfase volgt op de aanloopfase en beslaat behoudens toepassing van artikel 6.9, derde lid:
  1. 15 kalenderjaren voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs;
  2. 35 kalenderjaren voor de terugbetaling van een lening hoger onderwijs.
Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.
BN

In artikel 6.8, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 6.16» vervangen door: bedoeld in artikel 6.16, eerste lid.

BO

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnen voor de terugbetaling van de lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk lening hoger onderwijs ten minste € 545 onderscheidenlijk € 60. Bij ministeriële regeling kan dit bedrag gelet op de loonontwikkeling worden herzien.
BP

Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk een lening hoger onderwijs gelijk aan:
  1. 120% onderscheidenlijk 143% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner;
  2. 120% onderscheidenlijk 143% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur die in het peiljaar een ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget; of
  3. 84% onderscheidenlijk 100% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.
3.
De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs onderscheidenlijk een lening hoger onderwijs 12% onderscheidenlijk 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
BQ

Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.
BR

Artikel 6.13 komt te luiden:

Artikel 6.13. Draagkracht ouder zonder partner
Indien het een debiteur betreft die na het peiljaar een ouder zonder partner als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget is, wordt op aanvraag van de debiteur de hoogte van zijn draagkracht dienovereenkomstig aangepast.
BS

Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Indien een van de partners een lening beroepsonderwijs en de andere partner een lening hoger onderwijs terugbetaalt, wordt onverminderd het eerste lid voor beide partners artikel 6.10, tweede en derde lid, afzonderlijk toegepast volgens de percentages die van toepassing zijn op de terugbetaling van de desbetreffende lening.
BT

Aan hoofdstuk 6 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

BU

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

  1. de hoogte van het levenlanglerenkrediet wordt vastgesteld of gewijzigd,
  1. geen gevolg is gegeven aan de aanvraag tot peiljaarverlegging van de ouders, één van de ouders, of de studerende op grond van artikel 3.10 of aan de aanvraag van de debiteur op grond van artikel 6.12, omdat op dat moment niet werd voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3.10, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6.12, tweede lid, maar blijkt dat wel aan die voorwaarde is voldaan,
  2. gevolg is gegeven aan de aanvraag tot peiljaarverlegging van de ouders, één van de ouders, of de studerende op grond van artikel 3.10 of aan de aanvraag van de debiteur op grond van artikel 6.12, en blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3.10, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6.12, tweede lid, of.
BV

Vóór de tekst van artikel 7.4, zevende lid, wordt de aanduiding «7» vervangen door: 6.

BW

Artikel 8.2 vervalt.

BX

In artikel 9.1 wordt «2.13, onderdeel c» vervangen door: 2.13, eerste lid, onderdeel c.

BY

In artikel 9.1b, eerste lid, wordt «studerende» vervangen door: deelnemer.

BZ

Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:

CA

In artikel 9.6b, eerste lid, en artikel 9.6c, eerste lid, wordt telkens «die bij haar bekend zijn als gevolg van de uitvoering van haar wettelijke taken» vervangen door: die bij hem bekend zijn als gevolg van de uitvoering van zijn wettelijke taken.

CB

Artikel 9.7 vervalt.

CC

In artikel 9.9, opschrift, eerste en tweede lid, wordt «studerende» telkens vervangen door: deelnemer.

CD

Artikel 9.9a wordt als volgt gewijzigd:

CE

Hoofdstuk 10 vervalt.

CF

Artikel 10a.2 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Een debiteur die voor het studiejaar 2009–2010 voor het eerst studiefinanciering ontving en voor wie op 31 december 2011 nog geen aflosfase is aangevangen, kan, op aanvraag, zijn schuld aflossen op grond van paragraaf 6.1, waarbij de debiteur verzoekt dat de schuld wordt aangemerkt als:
  1. een lening beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, of;
  2. een lening hoger onderwijs als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, uitsluitend voor zover het een debiteur betreft als bedoeld in artikel 12.14, vijfde lid.
2.
Een debiteur dient een aanvraag als bedoeld in het eerste lid uitsluitend voor de aanvang van zijn aflosfase in.
CG

In artikel 10a.3 wordt na «vallen» een zinsnede ingevoegd, luidende: , waarbij de lening van de debiteur wordt aangemerkt als een lening beroepsonderwijs.

CH

Artikel 10a.8, tweede lid, tweede volzin komt te luiden: Deze voet is gelijk aan het belastbare minimumloon in het peiljaar, indien de debiteur in het peiljaar een ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, of voor zijn partner voor de inkomstenbelasting de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is.

CI

In artikel 10a.9, wordt de zinsnede «Indien het een debiteur betreft die ouder zonder partner is» vervangen door: Indien het na het peiljaar een debiteur betreft die ouder zonder partner is.

CJ

Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:

CK

In artikel 11.5, tweede lid, wordt aan onderdeel c «en» toegevoegd, wordt «, en» in onderdeel d vervangen door een punt en vervalt onderdeel e.

CL

Vóór artikel 12.1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

CM

Artikel 12.1a komt te luiden:

Artikel 12.1a. Afwijking van artikel 1.5
Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2002 onderscheidenlijk voor studenten die vóór 1 september 2002 studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering of van deze wet ontvingen, geldt in afwijking van artikel 1.5, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011, dat waar de studerende woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
CN

Artikel 12.1a0 wordt als volgt gewijzigd:

CO

Artikel 12.1b wordt als volgt gewijzigd:

, zoals die artikelen luidden op 31 augustus 2010.
CP

Artikel 12.1ca wordt als volgt gewijzigd:

CQ

Na artikel 12.1ca wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1d. Overgangssituatie alleenstaande-ouderkorting
In afwijking van de artikelen 3.9, tweede lid, vijfde volzin, 3.12, 6.10, tweede lid, onderdeel b, 6.13, 10a.8, tweede lid, en 10a.9 wordt bepaald of voor de ouder onderscheidenlijk de debiteur in het desbetreffende jaar de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel in dat jaar luidde, van toepassing is, voor zover de Wet hervorming kindregelingen in dat jaar nog niet in werking is getreden.
CR

De artikelen 12.2 en 12.3 vervallen.

CS

Artikel 12.9a komt te luiden:

Artikel 12.9a. Reeds toegekende reisvoorziening
Op een student aan wie vóór 1 september 2012 een reisvoorziening is toegekend, blijft ten aanzien van deze toegekende reisvoorziening artikel 5.3, zoals dat artikel luidde op 31 augustus 2012, van toepassing.
CT

Artikel 12.10 wordt als volgt gewijzigd:

, zoals dat artikel luidde op 31 augustus 2010,.
CU

Artikel 12.10b vervalt.

CV

Vóór hoofdstuk 13 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

CW

Hoofdstuk 13 komt te luiden:

Artikel 1.8. Awir van toepassing

Van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is artikel 6 op deze wet van toepassing en zijn de artikelen 9, eerste lid, en 10, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3a. Leeftijd levenlanglerenkrediet

Artikel 2.7b. Uitzondering levenlanglerenkrediet

De artikelen 2.7 en 2.7a zijn niet van toepassing op het levenlanglerenkrediet.

Artikel 2.12. Aanvullende opleidingen levenlanglerenkrediet

Onverminderd de artikelen 2.8 tot en met 2.11 kan een student in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor een deeltijdse opleiding in het hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de WHW.

Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage beroepsonderwijs

Artikel 3.9a. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage hoger onderwijs

Artikel 3.9 is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor studenten, met dien verstande dat:

Artikel 3.15. Basislening

Op aanvraag wordt een basislening toegekend. De maximale hoogte van de basislening is opgenomen in artikel 3.18, waarbij verschillende bedragen zijn vastgesteld voor deelnemers en studenten.

Artikel 3.16b. Levenlanglerenkrediet: aanspraak

Artikel 3.16c. Levenlanglerenkrediet: duur

Artikel 3.16d. Levenlanglerenkrediet: hoogte

Het levenlanglerenkrediet bedraagt per maand niet meer dan een twaalfde deel van het feitelijk door de studerende voor een periode van twaalf maanden te betalen bedrag aan collegegeld of lesgeld voor het volgen van de desbetreffende opleiding en in totaal ten hoogste:

Artikel 3.16e. Levenlanglerenkrediet: uitvoeringsregels

Voor een goede uitvoering van de artikelen 3.16b tot en met 3.16d worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld over de aanvraag, toekenning, betaling en andere uitvoeringsaspecten.

Artikel 4.6a. Prestatiebeurs beroepsonderwijs

Een deelnemer aan een opleiding niveau 3 of 4 komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:

Artikel 4.6b. Reisvoorziening minderjarige deelnemer

Onverminderd artikel 4.7, eerste en tweede lid, komt een deelnemer die jonger is dan 18 jaren in aanmerking voor een reisvoorziening in de vorm van een prestatiebeurs.

Artikel 5.1. Prestatiebeurs hoger onderwijs

Een student komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:

Artikel 5.2. Vorm en duur studiefinanciering

Artikel 5.2a. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het volgen van een lerarenkopopleiding

De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien:

Artikel 5.2b. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege handicap of chronische ziekte

De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt indien de student blijkens gedagtekende verklaringen van een arts en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat is het afsluitend examen met goed gevolg af te ronden binnen het aantal jaren waarop de studielast van de opleiding, bedoeld in artikel 7.3a van de WHW, is gebaseerd.

Artikel 5.2c. Verlenging duur prestatiebeurs hoger onderwijs vanwege het volgen van een universitaire lerarenopleiding

Artikel 5.7. Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn hoger onderwijs

Artikel 6.2a. Kwijtschelding studieschuld voor studenten met handicap of chronische ziekte

Artikel 6.13. Draagkracht ouder zonder partner

Indien het een debiteur betreft die na het peiljaar een ouder zonder partner als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget is, wordt op aanvraag van de debiteur de hoogte van zijn draagkracht dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 6.18. Reikwijdte

Artikel 6.19. Terugbetalingsregels

Artikel 6.20. Nadere terugbetalingsregels

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de terugbetaling van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet waarbij tenminste regels worden gesteld over de samenloop met de terugbetaling van de lening die is ontstaan anders dan door toekenning van het levenlanglerenkrediet en over de samenloop met de terugbetaling door een partner van het levenlanglerenkrediet of een andere lening die is toegekend op grond van deze wet.

Artikel 12.1a. Afwijking van artikel 1.5

Voor deelnemers die vóór 1 augustus 2002 onderscheidenlijk voor studenten die vóór 1 september 2002 studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering of van deze wet ontvingen, geldt in afwijking van artikel 1.5, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011, dat waar de studerende woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.

Artikel 12.1d. Overgangssituatie alleenstaande-ouderkorting

In afwijking van de artikelen 3.9, tweede lid, vijfde volzin, 3.12, 6.10, tweede lid, onderdeel b, 6.13, 10a.8, tweede lid, en 10a.9 wordt bepaald of voor de ouder onderscheidenlijk de debiteur in het desbetreffende jaar de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat artikel in dat jaar luidde, van toepassing is, voor zover de Wet hervorming kindregelingen in dat jaar nog niet in werking is getreden.

Artikel 12.9a. Reeds toegekende reisvoorziening

Op een student aan wie vóór 1 september 2012 een reisvoorziening is toegekend, blijft ten aanzien van deze toegekende reisvoorziening artikel 5.3, zoals dat artikel luidde op 31 augustus 2012, van toepassing.

Artikel 12.14. Cohortgarantie studievoorschot voor studenten aan een bacheloropleiding, masteropleiding, ongedeelde opleiding of opleiding duplex ordo

Artikel 12.15. Vouchers voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs

Artikel 12.16. Verhoogde aanvullende beurs in het eerste jaar na invoering van het studievoorschot

Artikel 12.17. Partnertoeslag in de maanden na inwerkingtreding studievoorschot hoger onderwijs

Artikel 12.18. Reeds toegekende partnertoeslag

Op de studerende die een toeslag als bedoeld in artikel 3.4, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, toegekend heeft gekregen, blijven ten aanzien van de toegekende toeslag de artikelen 3.4, 3.6, 4.7, eerste lid, 4.10, 5.2, eerste lid, en 5.7, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BA, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs van toepassing.

Artikel 12.19. Afwijking van artikel 3.17 in verband met overgangssituatie afschaffing bijverdiengrens voor hoger onderwijs

Artikel 12.20. Afwijking van artikel 3.21 tot 1 januari 2016

Artikel 12.21. Indexering

Onze Minister past de bedragen, genoemd in deze paragraaf, overeenkomstig artikel 11.1 aan.

Artikel 13.1. Horizonbepaling artikel 11.1, tweede lid

Met ingang van 1 september 2019 vervalt artikel 11.1, tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid en vervalt in het tweede lid (nieuw): en tweede.

Artikel 13.2. Horizonbepaling artikel 12.17

Artikel 12.17 vervalt met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CV, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs.

ARTIKEL II. WIJZIGING ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

Na artikel 1 van de Algemene Kinderbijslagwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a
Voor de toepassing van deze wet wordt een reisvoorziening voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, niet beschouwd als studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 1a

Voor de toepassing van deze wet wordt een reisvoorziening voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, tweede volzin, niet beschouwd als studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000.

ARTIKEL III. WIJZIGING EXPERIMENTENWET VOOROPLEIDINGSEISEN, SELECTIE EN COLLEGEGELDHEFFING

Artikel 10, tweede lid, tweede volzin, van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing komt te luiden: Met betrekking tot het rentepercentage is artikel 6.3, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING PARTICIPATIEWET

In artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet wordt «als bedoeld in artikel 3.4 of artikel 3.5» vervangen door: als bedoeld in artikel 3.5.

ARTIKEL V. WIJZIGING WET INKOMSTENBELASTING 2001

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104 wordt als volgt gewijzigd:

B

Artikel 6.28 komt te luiden:

Artikel 6.28. Beperkingen
1.
Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking indien:
  1. de belastingplichtige voor de desbetreffende opleiding of studie aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of indien deze op grond van enige overgangsbepaling opgenomen in die wet een overeenkomstige aanspraak op studiefinanciering heeft, of
  2. aan de belastingplichtige uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.104, onderdelen e, m of q, worden verstrekt.
2.
Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking voor zover voor een opleiding of studie aan de belastingplichtige uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.104, onderdeel h, onder 3°, worden verstrekt.
C

In artikel 10.1, eerste lid, wordt «6.28, 8.10» vervangen door: 8.10.

D

Na artikel 10a.15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.16. Overgangsbepaling scholingsuitgaven studiejaren tot en met het studiejaar 2014/2015
Artikel 6.28, zoals dat luidde op 30 juni 2015, blijft van toepassing op scholingsuitgaven die betrekking hebben op studiejaren tot en met het studiejaar 2014/2015.

Artikel 6.28. Beperkingen

Artikel 10a.16. Overgangsbepaling scholingsuitgaven studiejaren tot en met het studiejaar 2014/2015

Artikel 6.28, zoals dat luidde op 30 juni 2015, blijft van toepassing op scholingsuitgaven die betrekking hebben op studiejaren tot en met het studiejaar 2014/2015.

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET MAATREGELEN WONINGMARKT 2014 II

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.15» vervangen door «artikel 10a.16» en wordt «Artikel 10a.16» vervangen door: Artikel 10a.17.

B

In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.16» vervangen door: artikel 10a.17.

ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

5.
Met het oog op de bevordering van de kwaliteit van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek kan Onze minister in afwijking van de algemene berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid, aan de rijksbijdrage waarop de in artikel 1.9, eerste lid, bedoelde aanspraak betrekking heeft, een bedrag toevoegen in verband met de door een instelling in het vooruitzicht gestelde of gerealiseerde kwaliteit van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.
6.
Bij de berekening van het bedrag dat op grond van het vijfde lid aan de rijksbijdrage wordt toegevoegd, worden in ieder geval de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen maatstaven voor onderwijsdifferentiatie, onderwijsintensiteit, docentkwaliteit en studiesucces gehanteerd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere bij de berekening te hanteren maatstaven worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voorts vastgesteld voor welk tijdvak de berekeningswijze, bedoeld in het vijfde lid, geldt.
8.
Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het zesde lid wordt niet aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd dan nadat over dat ontwerp overleg heeft plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de instellingsbesturen van de bekostigde universiteiten, hogescholen en Open Universiteit en met de daarvoor in aanmerking komende belangenorganisaties van studenten.
B

In artikel 7.51c, onderdeel b, wordt «prestatiebeurs» vervangen door «prestatiebeurs hoger onderwijs» en vervalt: hoofdstuk 5 van.

C

Artikel 7.57i wordt vervangen door een nieuw artikel 7.57i, luidende:

Artikel 7.57i. Ondersteuning ter bevordering van goede doorstroming naar een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs
1.
De onderwijs- en examenregelingen van de betreffende hogescholen, universiteiten en Open Universiteit regelen de wijze waarop aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen, verbonden aan een bacheloropleiding heeft afgelegd, door het instellingsbestuur ondersteuning wordt geboden ter bevordering van een goede doorstroming naar een verwante masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs.
2.
Het instellingsbestuur kan voor het bieden van de ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding vragen.
3.
De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een ondersteuning met een studielast van 60 studiepunten of meer maximaal het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
4.
De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een ondersteuning met een studielast van minder dan 60 studiepunten maximaal een proportioneel deel van het wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal een proportioneel deel van het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.
5.
Artikel 7.4, eerste en tweede lid, is op de berekening van de studielast van de ondersteuning van overeenkomstige toepassing.
6.
Een student die gebruik maakt van de ondersteuning terwijl hij een opleiding volgt waarvoor hij wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid, verschuldigd is, wordt vrijgesteld van het betalen van een vergoeding voor de ondersteuning.
7.
Een student die gebruik maakt van de ondersteuning en, in afwijking van artikel 7.32, derde lid, alleen met dat oogmerk is ingeschreven voor een opleiding, betaalt gedurende de periode dat hij ondersteuning ontvangt in plaats van collegegeld een vergoeding voor de ondersteuning.
D

Artikel 9.30a wordt als volgt gewijzigd:

3.
Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering over de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek, huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
E

Artikel 9.33 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de universiteitsraad over de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting, bedoeld in artikel 2.8. Het instemmingsrecht wordt niet uitgeoefend indien het een onderdeel van de begroting betreft dat inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift.
F

[Vervallen]

G

Artikel 9.40 wordt als volgt gewijzigd:

H

Aan artikel 9.46 wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

7.
Indien een medezeggenschapsorgaan dan wel het college van bestuur beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de geschillencommissie over een geschil betreffende het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en de ondernemingskamer op 1 januari van het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, nog geen uitspraak heeft gedaan, kan het college van bestuur, totdat de ondernemingskamer uitspraak heeft gedaan of als de uitspraak van de ondernemingskamer leidt tot het opstellen van een nieuwe begroting, totdat een nieuwe begroting is vastgesteld, voor het doen van uitgaven beschikken over de bedragen die daarvoor zijn geraamd in de begroting waarover de ondernemingskamer oordeelt of heeft geoordeeld.
I

Artikel 10.16b wordt als volgt gewijzigd:

3.
Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering over de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek, huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
J

Aan artikel 10.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3.
Het college van bestuur behoeft eveneens de voorafgaande instemming van de medezeggenschapsraad over de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de beoogde verdeling van de middelen over de beleidsterreinen onderwijs, onderzoek, huisvesting en beheer, investeringen en personeel. Artikel 9.36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
K

[Vervallen]

L

Hoofdstuk 17, titel 9, vervalt.

Artikel 7.57i. Ondersteuning ter bevordering van goede doorstroming naar een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs

ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.22 vervalt «of tempobeurs» en wordt «de hoofdstukken 5 of 10 van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet studiefinanciering 2000.

B

In artikel 6.3 wordt na «opgebouwd» een zinsnede toegevoegd, luidende: waarbij de lening wordt aangemerkt als een lening beroepsonderwijs.

ARTIKEL IX. INTREKKING UITGEWERKTE WIJZIGINGSWET

De Wet van 16 mei 2007 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met aanpassing van de berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage en de verlenging van experimenten met vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (Stb. 2007, 198) wordt ingetrokken.

ARTIKEL X. SAMENLOOP MET DE WET KWALITEIT IN VERSCHEIDENHEID HOGER ONDERWIJS

[Vervallen]

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

ARTIKEL XII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet studievoorschot hoger onderwijs.

stb-2015-51 (PDF)

Besluit van 30 januari 2015 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 januari 2015, nr. 709795 (10533), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel XI, eerste lid, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.