Part of Smart Yellow Suite

WGK006426
Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Financiën
Datum uitgave 21 september 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn)

Samenvatting

Met dit wetsvoorstel wordt de vierde Europese anti-witwasrichtlijn en de tweede verordening informatie bij geldovermakingen geïmplementeerd.

Documenten

stb-2018-239 (PDF)

Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om regels te stellen ter uitvoering van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1 komt te luiden:

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3
1.
Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
2.
Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:
  1. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
  2. de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en redelijke maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien de cliënt een rechtspersoon is, redelijke maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;
  3. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
  4. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
  5. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en in voorkomend geval de natuurlijke persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
  6. redelijke maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.
3.
Indien een cliënt handelt als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie strekt het in het eerste lid bedoelde cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de trust of juridische constructie, met overeenkomstige toepassing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in dat geval eveneens in staat om vast te stellen of de cliënt bevoegd is op te treden als trustee van een trust of ten behoeve van een andere juridische constructie.
4.
Indien een cliënt optreedt als vennoot van een personenvennootschap strekt het in het eerste lid bedoelde cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de personenvennootschap, met overeenkomstige toepassing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid. Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in dat geval eveneens in staat om vast te stellen of de natuurlijke persoon die de vennoten in de personenvennootschap vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en, in voorkomend geval, om die persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren.
5.
Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:
  1. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;
  2. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15.000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15.000;
  3. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
  4. indien zij twijfelt aan de juistheid of volledigheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;
  5. indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;
  6. indien er, gelet op de staat waarin een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat;
  7. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt of de trust, inhoudende een geldovermaking als bedoeld in artikel 3, negende lid, van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie, ten bedrage van ten minste € 1.000.
6.
Een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel i, verricht cliëntenonderzoek indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 10.000 in contant geld, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 10.000 in contant geld.
7.
In afwijking van het vijfde lid, onderdeel b, verricht een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, cliëntenonderzoek indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 2.000,– bij het ophalen van een prijs of het aangaan van een weddenschap, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 2.000,– of meer.
8.
Een instelling stemt het cliëntenonderzoek aantoonbaar af op de risicogevoeligheid voor witwassen of financiering van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie.
9.
Een instelling houdt bij het bepalen van de risicogevoeligheid, bedoeld in het achtste lid, tenminste rekening met de in bijlage I bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicovariabelen.
10.
Het eerste tot en met het negende lid en het elfde lid zijn niet van toepassing op een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel k.
11.
Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die ingevolge het tweede tot en met vierde lid zijn verzameld over daar bedoelde personen, actueel gehouden worden.
12.
In dit artikel wordt verstaan onder personenvennootschap: een maatschap als bedoeld in artikel 1655 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, een vennootschap onder firma als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Koophandel en een commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 19 van het Wetboek van Koophandel, alsmede een maatschap of vennootschap naar buitenlands recht die met een van deze rechtsvormen vergelijkbaar is.
13.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt, indien de in het eerste lid bedoelde verplichting rust op een tussenpersoon als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, onder cliënt mede verstaan: de wederpartij van de cliënt bij een door bemiddeling van de tussenpersoon tot stand gebrachte en gesloten overeenkomst inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen.
14.
In geval van een trustkantoor als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, dat diensten verleent als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht trustkantoren:
  1. wordt onder cliëntenonderzoek in de zin van het eerste lid verstaan de maatregelen die zijn voorgeschreven krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren en die worden uitgevoerd voorafgaand aan of bij de uitvoering van een dienst of het aangaan van een zakelijke relatie;
  2. zijn het tweede tot en met het negende lid en elfde lid niet van toepassing.
C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a
1.
In aanvulling op artikel 3, tweede tot en met vierde lid, stelt het cliëntenonderzoek een bank of andere financiële onderneming in staat om onverwijld nadat een begunstigde van een levensverzekering is geïdentificeerd of aangewezen:
  1. de naam van de persoon vast te leggen, indien de begunstigde als met name genoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie is geïdentificeerd;
  2. voldoende informatie in te winnen betreffende de begunstigde om ervan overtuigd te zijn dat op het tijdstip van uitbetaling de identiteit van de begunstigde kan worden vastgesteld, indien de begunstigde door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins is aangewezen.
2.
Verificatie van de identiteit van de begunstigde, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op het tijdstip van uitbetaling van de levensverzekering.
3.
Indien een levensverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeert een bank of andere financiële onderneming die op de hoogte is van de overdracht de uiteindelijk belanghebbende op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon, rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis te eigen voordele ontvangt.
D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Een instelling voldoet aan artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, en indien van toepassing het derde en vierde lid van dat artikel, voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdelen b en g, zesde en zevende lid, wordt uitgevoerd.
5.
In afwijking van het eerste lid is het een instelling toegestaan om de identiteit van de begunstigde van een trust of van een soortgelijke juridische constructie pas vast te stellen op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, mits de begunstigde voor het aangaan van de zakelijke relatie of het uitvoeren van een incidentele transactie aan de hand van specifieke kenmerken of naar categorie is omschreven en de instelling zodanige informatie inwint dat zij in staat is de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent.
E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

  1. een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, van een instelling als bedoeld onder 1° of 3° met vestiging in Nederland of in een andere lidstaat, indien het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming deel uitmaakt van dezelfde groep en volledig voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, eerste tot en met derde lid;
2.
De toezichthoudende autoriteit kan toestaan dat een instelling, dan wel een bijkantoor of dochteronderneming in Nederland van een instelling met zetel buiten Nederland, het bepaalde in het eerste lid naleeft via de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, indien:
  1. de instelling zich verlaat op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;
  2. die groep cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toepast overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels; en
  3. op de effectieve uitvoering van de in onderdeel b bedoelde voorschriften op het niveau van de groep toezicht wordt uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van een staat die geen lidstaat is.
F

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6
1.
In afwijking van artikel 3, tweede tot en met vierde lid, kan een instelling een vereenvoudigd cliëntenonderzoek verrichten indien een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een laag risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt. De instelling houdt daarbij ten minste rekening met de in bijlage II bij de vierde anti-witwasrichtlijn genoemde risicofactoren.
2.
Een instelling verzamelt aantoonbaar voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of met betrekking tot een cliënt een vereenvoudigd cliëntenonderzoek, als bedoeld in het eerste lid, kan worden verricht.
3.
Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens die ingevolge het tweede lid zijn verzameld en de daarop gebaseerde vaststelling actueel gehouden worden.
4.
Een instelling zorgt voor een toereikende controle van de transacties of de zakelijke relatie om te verzekeren dat kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 16.
G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1.
De artikelen 3, tweede lid, onderdelen a tot en met c, e en f, en 4 zijn niet van toepassing voor zover een instelling een zakelijke relatie aangaat of een transactie verricht met betrekking tot elektronisch geld en:
  1. het elektronisch geld waarop de geldwaarde is opgeslagen niet kan worden heropgeladen of een betalingstransactielimiet heeft van € 250 per maand en uitsluitend in Nederland kan worden gebruikt;
  2. de opgeslagen geldwaarde van het elektronisch geld niet meer dan € 250 bedraagt;
  3. het elektronisch geld uitsluitend wordt gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;
  4. de opgeslagen geldwaarde van het elektronisch geld niet kan worden aangevuld met anoniem elektronisch geld; en
  5. de uitgever van het elektronisch geld zorgt voor een toereikende controle van de transacties of de zakelijke relatie om te verzekeren dat kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 16.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing indien sprake is van terugbetaling in contanten of opname in contanten van de monetaire waarde van het elektronisch geld en het terug te betalen bedrag hoger is dan € 100.
H

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8
1.
Een instelling verricht, in aanvulling op artikel 3, tweede tot en met vierde lid, verscherpt cliëntenonderzoek in ten minste de volgende gevallen:
  1. indien de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt;
  2. indien de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn door de Europese Commissie is aangewezen als staat met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme.
2.
Een instelling houdt ten minste rekening met de risicofactoren, bedoeld in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn, om vast te stellen of het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is.
3.
Een instelling neemt redelijke maatregelen om alle complexe en ongebruikelijk grote transacties en alle ongebruikelijke transactiepatronen die geen duidelijk economisch of rechtmatig doel hebben te onderzoeken en onderwerpt de gehele zakelijke relatie met de cliënt in dat geval aan een verscherpte controle.
4.
Onverminderd het eerste lid draagt een bank of andere financiële onderneming die een correspondentrelatie aangaat of is aangegaan met een respondentinstelling in een staat die geen lidstaat is, er zorg voor dat:
  1. zij voldoende informatie over de betrokken respondentinstelling verzamelt om een volledig beeld te krijgen van de aard van haar bedrijfsactiviteiten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de respondentinstelling en de kwaliteit van het toezicht dat op de respondentinstelling wordt uitgeoefend beoordeelt;
  2. zij de procedures en maatregelen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van de betrokken respondentinstelling beoordeelt;
  3. indien het een nieuwe correspondentrelatie betreft, de beslissing tot het aangaan van die relatie wordt genomen of goedgekeurd door het hoger leidinggevend personeel van de bank of andere financiële onderneming;
  4. de verantwoordelijkheden van de bank of andere financiële onderneming en van de respondentinstelling worden vastgelegd;
  5. de betrokken respondentinstelling de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot transitrekeningen heeft geïdentificeerd, hun identiteit heeft geverifieerd en daarnaast doorlopend toezicht houdt op deze cliënten en dat deze in staat is om haar op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken.
5.
In aanvulling op de cliëntenonderzoeksmaatregelen, bedoeld in artikel 3:
  1. beschikt een instelling over passende risicobeheersystemen, waaronder op risico gebaseerde procedures, om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende een politiek prominente persoon is;
  2. past een instelling de volgende maatregelen toe bij het aangaan of voortzetten van een zakelijke relatie met of het verrichten van een transactie voor een politiek prominente persoon:
    1. voor het aangaan of voortzetten van deze zakelijke relatie of het verrichten van deze transactie, is de toestemming vereist van een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel;
    2. passende maatregelen worden getroffen om de bron van het vermogen en van de middelen die bij deze zakelijke relatie of deze transactie gebruikt worden, vast te stellen;
    3. de zakelijke relatie wordt doorlopend aan verscherpte controle onderworpen.
6.
In aanvulling op de cliëntenonderzoeksmaatregelen, bedoeld in artikel 3:
  1. neemt een instelling, uiterlijk bij uitbetaling van de polis of bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis, redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigde dan wel de uiteindelijk belanghebbende van de begunstigde van een levensverzekering, een politiek prominente persoon is;
  2. past een instelling de volgende maatregelen toe in geval de persoon, bedoeld in onderdeel a, een politiek prominente persoon is:
    1. een persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel wordt geïnformeerd over de uitbetaling van de polisopbrengsten aan de personen, bedoeld in onderdeel a, voorafgaand aan deze uitbetaling;
    2. de gehele zakelijke relatie met de polishouder wordt aan verscherpte controle onderworpen.
7.
Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende niet langer een prominente publieke functie bekleedt, past de instelling passende risicogebaseerde maatregelen zo lang als nodig, doch ten minste gedurende 12 maanden toe, totdat deze persoon niet langer het hoger risico met zich brengt dat hoort bij politiek prominente personen.
8.
De maatregelen, bedoeld in het vijfde tot en met het zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op familieleden van politiek prominente personen en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.
9.
Indien de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende gedurende de zakelijke relatie een politiek prominente persoon wordt of blijkt te zijn, voldoet de instelling onverwijld nadat hiervan is gebleken aan het vijfde lid, het zesde lid, onderdeel b, en het zevende en achtste lid.
10.
Indien een cliënt een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming met zetel of vestiging in een staat als bedoeld in het eerste lid is van een in een lidstaat gevestigde instelling, en het betreffende bijkantoor of de betreffende meerderheidsdochteronderneming volledig voldoet aan de voor de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, tweede lid, kan in plaats van een verscherpt cliëntenonderzoek, cliëntenonderzoek worden verricht dat is afgestemd op de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme die met deze cliënt gepaard gaan.
11.
Een instelling neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de gegevens, die ingevolge het derde tot en met zesde, achtste en tiende lid zijn verzameld, actueel gehouden worden.
I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

J

Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

K

In artikel 12 vervalt het tweede lid en worden het derde tot en met vijfde lid vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

L

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

M

Na artikel 13 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 13a
1.
Ten behoeve van de uitoefening van haar taken op grond van artikel 13, werkt de Financiële inlichtingen eenheid zoveel mogelijk samen met de financiële inlichtingen eenheden van andere lidstaten.
2.
De Financiële inlichtingen eenheid wisselt met een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat, uit eigen beweging of op verzoek van die andere financiële inlichtingen eenheid en zo nodig onder het stellen van voorwaarden of beperkingen, alle beschikbare informatie uit die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse door die financiële inlichtingen eenheid van informatie met betrekking tot witwassen of financieren van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.
3.
De informatie, bedoeld in het tweede lid, wordt ook uitgewisseld indien:
  1. op het tijdstip van uitwisseling niet is vastgesteld welk basisdelict bij de te analyseren of de te verwerken informatie is betrokken;
  2. de definitie van een betrokken misdrijf van fiscale aard in de andere lidstaat anders is dan naar Nederlands recht omschreven.
4.
Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt door de Financiële inlichtingen eenheid in behandeling genomen, indien:
  1. het verzoek de relevante feiten en achtergrondinformatie bevat; en
  2. in het verzoek uiteen is gezet wat de redenen zijn voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt.
5.
Indien een verzoek als bedoeld in het tweede lid in behandeling wordt genomen, gebruikt de Financiële inlichtingen eenheid voor het vergaren van de verzochte informatie al haar bevoegdheden op grond van deze wet en verstrekt zij de verzochte informatie onverwijld aan de financiële inlichtingen eenheid van de andere lidstaat.
6.
Aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt niet voldaan indien het verstrekken van de gevraagde informatie zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet.
7.
Indien een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat verzoekt om toestemming voor het delen van informatie afkomstig van de Financiële inlichtingen eenheid met bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat, verstrekt de Financiële inlichtingen eenheid deze toestemming onverwijld en zo ruim mogelijk, tenzij het verlenen van toestemming:
  1. niet past binnen het kader van de wetgeving ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
  2. strijdig is met wettelijke bepalingen;
  3. een strafrechtelijk onderzoek kan schaden; of
  4. de belangen van natuurlijke of rechtspersonen op wie de informatie betrekking heeft onevenredig kan schaden.
8.
Indien het verstrekken van informatie of het verlenen van toestemming op grond van het zesde lid, respectievelijk het zevende lid, wordt geweigerd, wordt dit gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de financiële inlichtingen eenheid die om de informatie of toestemming heeft verzocht.
Artikel 13b
1.
De Financiële inlichtingen eenheid kan, ten behoeve van haar taken, bedoeld in artikel 13, een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat verzoeken om informatie die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse van informatie met betrekking tot witwassen of financieren van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, indien zij daarbij ten minste de volgende informatie verstrekt:
  1. relevante feiten en achtergrondinformatie bij het verzoek;
  2. de redenen voor het verzoek; en
  3. de wijze waarop de verzochte informatie zal worden gebruikt.
2.
De Financiële inlichtingen eenheid gebruikt informatie die zij heeft ontvangen van een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat uitsluitend indien:
  1. het gebruik van de informatie noodzakelijk is voor het vervullen van haar taken, bedoeld in artikel 13;
  2. het gebruik van de informatie alleen plaatsvindt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt, dan wel met voorafgaande toestemming van de financiële inlichtingen eenheid die de informatie heeft verstrekt; en
  3. wordt voldaan aan de beperkingen en voorwaarden die aan het gebruik van de informatie zijn gesteld door de financiële inlichtingen eenheid die de informatie heeft verstrekt.
3.
Informatie afkomstig van een financiële inlichtingen eenheid van een andere lidstaat wordt door de Financiële inlichtingen eenheid niet zonder voorafgaande toestemming van die financiële inlichtingen eenheid verstrekt aan de personen, bedoeld in artikel 13, onderdeel g.
Artikel 13c
1.
De Financiële inlichtingen eenheid werkt bij de toepassing van geavanceerde technologieën samen met de financiële inlichtingen eenheden van andere lidstaten. Deze technologieën stellen de Financiële inlichtingen eenheid in staat om, onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 13a en 13b, anoniem verbanden te leggen tussen de eigen gegevens en de gegevens van andere financiële inlichtingen eenheden, zodat personen die in verband worden gebracht met witwassen en het financieren van terrorisme kunnen worden opgespoord en hun opbrengsten en geldmiddelen kunnen worden geïdentificeerd.
2.
De Financiële inlichtingen eenheid maakt voor de contacten met de financiële inlichtingen eenheden van de andere lidstaten gebruik van beschermde kanalen.
Ma

In artikel 14, derde lid, wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door: Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

N

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a
1.
In het kader van haar taak op grond van artikel 13, onderdeel g, kan de Financiële inlichtingen eenheid op verzoek informatie verstrekken aan de in dat onderdeel bedoelde personen, indien het verzoek betrekking heeft op aangelegenheden die verband houden met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of financieren van terrorisme.
2.
De Financiële inlichtingen eenheid kan een verzoek om informatie als bedoeld in het eerste lid weigeren indien zwaarwegende belangen zich tegen het verstrekken van informatie verzetten.
3.
De toezichthoudende autoriteit en de personen, bedoeld in artikel 13, onderdeel g, informeren de Financiële inlichtingen eenheid over de wijze waarop gebruik is gemaakt van de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie en over het resultaat van de op grond van deze informatie uitgevoerde onderzoeken of inspecties.
O

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

P

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a
Een melding als bedoeld in artikel 16 die betrekking heeft op een andere lidstaat, wordt door de Financiële inlichtingen eenheid onverwijld gedeeld met de financiële inlichtingen eenheid van die lidstaat, tenzij het verstrekken van de melding:
  1. strijdig is met een wettelijk voorschrift;
  2. een strafrechtelijk onderzoek kan schaden;
  3. de belangen van natuurlijke of rechtspersonen op wie de informatie betrekking heeft onevenredig kan schaden.
Q

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1.
De Financiële inlichtingen eenheid kan ten behoeve van de uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdelen a en b, gegevens of inlichtingen opvragen bij een instelling die een melding heeft gedaan of bij een instelling die naar het oordeel van de Financiële inlichtingen eenheid beschikt over gegevens of inlichtingen die relevant zijn voor het analyseren door de Financiële inlichtingen eenheid van een transactie of voorgenomen transactie of van een zakelijke relatie.
3.
Indien een instelling met vestiging in een andere lidstaat naar het oordeel van de Financiële inlichtingen eenheid beschikt over gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, kan de Financiële inlichtingen eenheid overeenkomstig artikel 13b, de financiële inlichtingen eenheid van de lidstaat waar de instelling is gevestigd om deze gegevens of inlichtingen verzoeken.
R

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a
Ten behoeve van de naleving van de in de artikelen 16 en 17 opgenomen verplichtingen, zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a van de Advocatenwet en zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht in artikel 22 van de Wet op het notarisambt.
S

Na artikel 20 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 20a
Een instellingen beschikt over adequate voorzieningen, die passend zijn bij de aard en omvang van de instelling en die het hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie mogelijk maken om een overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels intern en op anonieme wijze te melden via een specifiek, onafhankelijk kanaal, dat passend is ten opzichte van de aard en omvang van de instelling.
Artikel 20b
Een instelling mag een persoon die voor haar werkzaam is en die te goeder trouw en naar behoren namens de instelling aan de Financiële inlichtingen eenheid een melding doet als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aan de Financiële inlichtingen eenheid gegevens of inlichtingen verstrekt als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of intern binnen de instelling een overtreding van het in deze wet bepaalde meldt als bedoeld in artikel 20a, niet benadelen.
T

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

6.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder toezichthoudende autoriteit verstaan:
  1. de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel a, b, e of f;
  2. de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, voor zover het betreft instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, b of e;
  3. de toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht trustkantoren.
U

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

3.
Een instelling kan de rechten, bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter naleving van het bepaalde in het eerste en tweede lid.
  1. tussen instellingen als bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, gevestigd in een lidstaat en die tot dezelfde groep behoren, alsmede tussen deze instellingen en hun bijkantoren of meerderheidsdochterondernemingen, die zijn gevestigd in een andere lidstaat of een staat die geen lidstaat is, voor zover het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, bedoeld in artikel 2f, derde lid en de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze wet.
V

Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a
Onverminderd artikel 23, eerste lid, deelt een instelling informatie over een melding ingevolge artikel 16 door die instelling binnen de groep, tenzij door de Financiële inlichtingen eenheid anders wordt bepaald.
W

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

X

Het opschrift van paragraaf 5.1 komt te luiden:

Y

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33
1.
Een instelling die op grond van deze wet cliëntenonderzoek heeft verricht, of bij wie een cliënt is geïntroduceerd conform de procedure van artikel 5, legt op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vast die zijn gebruikt voor de naleving van het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, artikel 3a, eerste lid, artikel 6, eerste en tweede lid, artikel 7, tweede lid, en artikel 8, derde tot en met zesde en achtste lid.
2.
Onder de documenten en gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn ten minste begrepen:
  1. van natuurlijke personen, niet zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid:
    1. de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats, dan wel de plaats van vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt, of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden;
    2. de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;
  2. van natuurlijke personen, zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid:
    1. de identiteit, waaronder ten minste de geslachtsnaam en voornamen van de uiteindelijk belanghebbende; en
    2. de gegevens en documenten die zijn vergaard op basis van de redelijke maatregelen die zijn genomen om de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren;
  3. van vennootschappen of andere juridische entiteiten:
    1. de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;
    2. indien de vennootschap of andere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
    3. van degenen die voor de vennootschap of juridische entiteit bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum.
  4. van trusts of andere juridische constructies:
    1. het doel en de aard van de trust of andere juridische constructie;
    2. het recht waardoor de trust of andere juridische constructie wordt beheerst.
3.
Een instelling bewaart de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of gedurende vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.
4.
Een instelling beschikt over systemen die haar in staat stellen onverwijld en volledig te reageren op vragen van de Financiële inlichtingen eenheid en van de toezichthoudende autoriteit, waaronder:
  1. de vraag of zij met een bepaalde cliënt een zakelijke relatie onderhoudt of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek heeft onderhouden;
  2. vragen over de aard van de relatie met de bedoelde cliënt.
5.
De systemen, bedoeld in het vierde lid, voorzien in beveiligde kanalen die de vertrouwelijkheid van de in dat lid bedoelde verzoeken waarborgen.
Z

Het opschrift van paragraaf 5.2 vervalt.

AA

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34
1.
Een instelling die op grond van artikel 16, eerste lid, een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie heeft gemeld, legt op opvraagbare wijze de volgende gegevens vast:
  1. alle gegevens, bedoeld in artikel 16, tweede lid, die noodzakelijk zijn om de desbetreffende transactie te kunnen reconstrueren;
  2. een afschrift van de melding, bedoeld in artikel 16, eerste lid, alsmede de daarbij verstrekte informatie en gegevens;
  3. het bericht van de Financiële inlichtingen eenheid van ontvangst van deze melding, als bedoeld in artikel 13, onderdeel c.
2.
Een instelling bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding, respectievelijk het tijdstip van de ontvangst van het bericht van de Financiële inlichtingen eenheid.
AB

Na artikel 34 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

AC

Het opschrift van paragraaf 5.3 komt te luiden:

AD

In artikel 35 wordt na «werknemers,» ingevoegd «alsmede de dagelijks beleidsbepalers» en wordt na «voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken» ingevoegd: en rekening houdend met de risico’s, aard en omvang van de instelling.

AE

Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a
1.
De instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a tot en met e en h, voor zover zij bemiddelen bij het tot stand brengen en sluiten van overeenkomsten inzake onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, verstrekken op verzoek aan de toezichthoudende autoriteit een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid afgegeven verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens met betrekking tot de personen die het beleid bepalen of mede bepalen, binnen een door de toezichthoudende autoriteit te stellen redelijke termijn.
2.
Indien een verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de personen die het beleid bepalen of mede bepalen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt geweigerd, nemen de instellingen, bedoeld in het eerste lid, de noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat deze personen een beleidsbepalende of medebeleidsbepalende functie binnen de instelling bekleden.
AF

In artikel 36 wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°» vervangen door: artikel 1a, tweede lid.

AG

Artikel 37 vervalt.

AH

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38
1.
Ten aanzien van cliënten waarnaar reeds cliëntenonderzoek is verricht op grond van deze wet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, verricht een instelling het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij eerste gelegenheid.
2.
Onder eerste gelegenheid in de zin van het eerste lid wordt verstaan het eerste moment dat door de cliënt contact wordt opgenomen met de instelling of het eerste moment dat de instelling, met inachtneming van de risicogevoeligheid voor witwassen of financieren van terrorisme van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie, aanleiding vindt om het cliëntenonderzoek te doen plaatsvinden.
3.
In afwijking van het eerste lid verricht een bank of andere financiële onderneming in geval van een zakelijke relatie met betrekking tot een levensverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, het cliëntenonderzoek, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 3a, zodra een geldelijke uitkering plaatsvindt aan de cliënt of begunstigde.
4.
De artikelen 3a, 6, 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op een cliëntenonderzoek dat op grond van het eerste of derde lid wordt verricht.
AI

De artikelen 39 tot en met 42 worden vervangen door twee artikelen, luidende:

Artikel 39
1.
Op overtredingen die hebben plaatsgevonden of zijn aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, zijn de artikelen 32e tot en met 32j niet van toepassing.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt in het geval van een overtreding, begaan door een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede lid of derde lid, onderdeel c, en waarop artikel 28a van deze wet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, van toepassing is, een besluit tot het publiceren van een waarschuwing of verklaring na het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn genomen met inachtneming van de artikelen 32h, 32i en 32j.
Artikel 40
Een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn, de richtlijn betaaldiensten of de richtlijn kapitaalvereisten gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 1

Artikel 1a

Artikel 1b

Artikel 1c

Artikel 1d

Artikel 1e

Bij regeling van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid kunnen banken die deel uitmaken van een groep banken die blijvend is aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering en uitbesteding van die banken worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank N.V., indien de centrale kredietinstelling toezicht houdt op die groep banken en in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan die banken. Aan deze vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 1f

Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid gezamenlijk publiceren elke twee jaar een verslag van de geïdentificeerde, geanalyseerde en beoordeelde nationale risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme, bedoeld in artikel 7 van de vierde anti-witwasrichtlijn.

Artikel 2

Artikel 2a

Artikel 2b

Artikel 2c

Artikel 2d

Artikel 2e

Artikel 2f

Artikel 3

Artikel 3a

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 13a

Artikel 13b

Artikel 13c

Artikel 14a

Artikel 16a

Een melding als bedoeld in artikel 16 die betrekking heeft op een andere lidstaat, wordt door de Financiële inlichtingen eenheid onverwijld gedeeld met de financiële inlichtingen eenheid van die lidstaat, tenzij het verstrekken van de melding:

Artikel 18a

Ten behoeve van de naleving van de in de artikelen 16 en 17 opgenomen verplichtingen, zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a van de Advocatenwet en zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht in artikel 22 van de Wet op het notarisambt.

Artikel 20a

Een instellingen beschikt over adequate voorzieningen, die passend zijn bij de aard en omvang van de instelling en die het hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie mogelijk maken om een overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels intern en op anonieme wijze te melden via een specifiek, onafhankelijk kanaal, dat passend is ten opzichte van de aard en omvang van de instelling.

Artikel 20b

Een instelling mag een persoon die voor haar werkzaam is en die te goeder trouw en naar behoren namens de instelling aan de Financiële inlichtingen eenheid een melding doet als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aan de Financiële inlichtingen eenheid gegevens of inlichtingen verstrekt als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of intern binnen de instelling een overtreding van het in deze wet bepaalde meldt als bedoeld in artikel 20a, niet benadelen.

Artikel 23a

Onverminderd artikel 23, eerste lid, deelt een instelling informatie over een melding ingevolge artikel 16 door die instelling binnen de groep, tenzij door de Financiële inlichtingen eenheid anders wordt bepaald.

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

De artikelen 111a, derde lid, van de Wet op het notarisambt en 45a, tweede lid, van de Advocatenwet, zijn van overeenkomstige toepassing op het toezicht op de naleving door de personen die op grond van artikel 24, eerste lid, door de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, zijn aangewezen, respectievelijk op het toezicht op de naleving door de deken, bedoeld in artikel 24, tweede lid.

Artikel 27

Artikel 28

De toezichthoudende autoriteit kan een ieder die niet voldoet aan een ingevolge deze wet op hem rustende verplichting een aanwijzing geven om binnen een door de toezichthoudende autoriteit gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

Artikel 29

De toezichthoudende autoriteit kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van:

Artikel 30

De toezichthoudende autoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van:

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 32a

De toezichthoudende autoriteit kan in afwijking van artikel 31 een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen.

Artikel 32b

Artikel 32c

Artikel 32d

Artikel 32e

De toezichthoudende autoriteit kan een waarschuwing of verklaring publiceren, onder vermelding van de overtreding en de overtreder, bij overtreding van de in artikel 30 bedoelde voorschriften, voor zover deze overtreding beboetbaar is met een boete gerangschikt in de tweede of derde boetecategorie, bedoeld in artikel 31, tweede lid.

Artikel 32f

Artikel 32g

Artikel 32h

Artikel 32i

Artikel 32j

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 34a

Artikel 35a

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn, de richtlijn betaaldiensten of de richtlijn kapitaalvereisten gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie en Veiligheid dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

ARTIKEL II

De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1:104, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:

  1. de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels.
B

Artikel 2:54j, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  1. artikel 3:8 met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;.
C

In artikel 3:8, eerste lid, eerste volzin, wordt, onder vervanging van «of» door een komma, na «verzekeraar» ingevoegd: of wisselinstelling.

ARTIKEL III

Aan artikel 6 van de Wet toezicht trustkantoren wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd luidende:

  1. in geval de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gestelde regels.

ARTIKEL IV

De Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 4a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4b
1.
In verband met het voorkomen van witwassen en het financieren van terrorisme staan de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de houder van een vergunning op grond van deze wet, van de personen die zijn beleid bepalen of mede bepalen en van zijn uiteindelijke belanghebbende buiten twijfel.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de houders van een vergunning waaraan:
  1. ingevolge artikel 1b, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme een vrijstelling is verleend;
  2. bij of krachtens deze wet vergelijkbare eisen in verband met het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme worden gesteld.
Artikel 4c
1.
Een vergunning die ingevolge deze wet door de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, is verleend voor een gelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, of voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7a, 30b of 30h en waarop de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme van toepassing is, kan worden ingetrokken indien de vergunninghouder niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens die wet gestelde regels.
2.
Een vergunning die ingevolge deze wet is verleend door een ander bestuursorgaan dan de raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a, kan worden ingetrokken na een daartoe strekkend advies van de raad van bestuur waaruit volgt dat toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.
B

In artikel 33e, derde lid, wordt «Voor zover de kansspelautoriteit op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is belast met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens die wet gestelde regels door de instellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 16°, van die wet» vervangen door: Voor zover de kansspelautoriteit op grond van artikel 1d, eerste lid, onderdeel f, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die wet gestelde regels door de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van die wet.

Artikel 4b

Artikel 4c

ARTIKEL V

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme «de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, en 38, eerste, tweede en vierde lid;» vervangen door: de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 28, 33, 34 en 38;.

ARTIKEL VI

De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, onderdeel n, wordt «de artikelen 26, tweede lid, en 27, tweede lid,» vervangen door: een besluit als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30 en 32c.

B

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

  1. artikel 8, eerste lid, onderdeel n, voor zover het een besluit betreft als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30 of 32c van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme dat op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van die wet openbaar wordt gemaakt.
4.
De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, kunnen gedurende een periode van vijf jaar na openbaarmaking op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door anderen dan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties worden ingezien, tenzij enig wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.
Ba

In artikel 28, vijfde lid, wordt «in artikel 45a» vervangen door: in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

C

Het tweede lid van artikel 45a vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

Ca

In artikel 45b wordt «bedoeld in artikel 45a» vervangen door: bedoeld in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

D

In artikel 45c, eerste, tweede, vierde en zesde lid, wordt «ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c,» vervangen door: de artikelen 45a, eerste lid, 46c, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.

E

In artikel 45d, eerste lid, wordt «ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, of 46c,» vervangen door: de artikelen 45a, eerste lid, 46c, of artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.

F

In artikel 45h wordt «artikel 45a, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.

G

In artikel 45i, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 45a» vervangen door: bedoeld in artikel 45a, eerste lid, en artikel 24, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

ARTIKEL VIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstukken 33 996) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel P, van die wet:

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VIII

Deze wet wordt aangehaald als: Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.

stb-2018-240 (PDF)

Besluit van 11 juli 2018 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 11 juli 2018, 2018-0000117116, directie Financiële Markten;

Gelet op artikel VII van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.