Part of Smart Yellow Suite

WGK006303
Wijziging Besluit basisregistratie personen i.v.m. aanwijzen werkzaamheden van Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Datum uitgave 12 juni 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Samenvatting

Besluit tot het aanwijzen van werkzaamheden van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen als door een derde verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang ten behoeve waarvan gegevens uit de BRP kunnen worden verstrekt op grond van art. 3.3 Wet BRP.

Documenten

stb-2016-43 (PDF)

Besluit van 7 januari 2016 tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met het aanwijzen van de werkzaamheden van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 december 2015, nr. 2015-0000723970 DCB/CZW/S&B;

Gelet op artikel 3.3, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 december 2015, no. W04.15.0425/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 januari 2016, nr. 2015-0000773235;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In bijlage 4 van het Besluit basisregistratie personen wordt een rij toegevoegd, luidende:

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2015.

stb-2015-43 (PDF)

Besluit van 28 januari 2015 tot wijziging van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten in verband met het introduceren van inkomensverrekening in de Werkloosheidswet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2014, nr. 2014-0000082111;

Gelet op artikel 1b, tiende lid en 47, tweede lid van de Werkloosheidswet, 52, vierde lid, 60, vijfde lid, en 61, achtste lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 31, derde lid van de Ziektewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 juli 2014, W12.14.0191/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 2015, nr. 2015-0000011971.

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

4.
Indien een uitkeringsgerechtigde recht heeft op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet wordt die uitkering steeds aangemerkt als een reguliere WW-uitkering.
B

Artikel 3:2 wordt als volgt gewijzigd:

3.
In afwijking van het eerste lid, wordt niet tot het inkomen gerekend:inkomen dat is verdiend in uren die reeds via de Werkloosheidswet met de uitkering op grond van die wet zijn verrekend.
4.
Indien de uitkeringsgerechtigde op de dag voorafgaand aan:
  1. de dag waarop het recht op een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet is ontstaan; of
  2. de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de Ziektewet, in geval de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet,
inkomen als bedoeld in het eerste lid, ontvangt uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit het recht op de uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet is ontstaan, wordt dat inkomen niet in aanmerking genomen voor die uitkering op grond van de Werkloosheidswet respectievelijk de Ziektewet.
9.
Indien de uitkeringsgerechtigde:
  1. een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling;
  2. daarnaast een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling; en
  3. inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt uit werkzaamheden die zijn aangevangen nadat het eerste recht op uitkering of loondoorbetaling is ontstaan, uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit de rechten op uitkering of loondoorbetaling zijn ontstaan en voordat het tweede recht op uitkering of loondoorbetaling is ontstaan,
wordt dat inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering of loondoorbetaling waarvan het recht als eerste is ontstaan.
10.
Indien de uitkeringsgerechtigde:
  1. een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling;
  2. daarnaast een recht op uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet, artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel recht bestaat op loondoorbetaling; en
  3. daarna inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit de rechten op uitkering of loondoorbetaling zijn ontstaan,
dan wordt dat inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering of loondoorbetaling waarvan het recht als tweede is ontstaan.
11.
In afwijking van het tiende lid, wordt, indien de uitkeringsgerechtigde:
  1. een recht op uitkering heeft op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet dan wel recht heeft op loondoorbetaling;
  2. een recht op uitkering heeft op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet dan wel recht heeft op loondoorbetaling; en
  3. daarna inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt uit andere werkzaamheden dan de werkzaamheden waaruit de rechten op uitkering of loondoorbetaling zijn ontstaan,
dat inkomen pro rata in aanmerking genomen voor de twee uitkeringen of rechten op loondoorbetaling.
12.
In afwijking van het achtste en negende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op twee reguliere WW-uitkeringen en daarnaast inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt, dat inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering waarvan het recht als tweede is ontstaan.
13.
In afwijking van het negende en tiende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een reguliere WW-uitkering;
  2. een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet; en
  3. tevens inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de reguliere WW-uitkering.
14.
In afwijking van het achtste, negende en tiende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een reguliere WW-uitkering;
  2. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; en
  3. tevens inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de reguliere WW-uitkering.
15.
In afwijking van het negende en tiende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
  2. een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet; en
  3. tevens inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
16.
In afwijking van het tiende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet;
  2. een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet; en
  3. tevens inkomen als bedoeld in het eerste lid ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet.
17.
In afwijking van het tiende lid wordt, indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet;
  2. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet; en
  3. tevens inkomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet ontstane uitkering.
18.
In afwijking van het negende en veertiende lid wordt, indien een uitkeringsgerechtigde recht heeft op:
  1. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
  2. een reguliere WW-uitkering; en
  3. na aanvang van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, tevens inkomen ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c, d of e ontvangt,
het inkomen in aanmerking genomen voor de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
19.
Voor de toepassing van het achtste, negende, tiende, veertiende tot en met zestiende lid geldt dat, indien het inkomen, bedoeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het dag- of maandloon op grond waarvan de uitkering waarvoor dat inkomen in aanmerking is genomen, wordt berekend, wordt dat meerdere in aanmerking genomen voor de andere uitkering.
20.
Indien de uitkeringsgerechtigde voor wie een van de leden acht tot en met achttien van toepassing is met verlof gaat of recht ontstaat op een uitkering die voorafgaat aan een uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wordt voor de toepassing van het achtste, tot en met negentiende lid het inkomen dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof aanving respectievelijk het recht op die uitkering ontstond aangemerkt als inkomen als bedoeld in het eerste lid.
C

Artikel 3:3 wordt als volgt gewijzigd:

Dit lid is uitsluitend van toepassing indien het recht op uitkering, bezoldiging of loon is ontstaan uit hoofde van werkzaamheden die zijn gestart nadat het recht op uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet is ontstaan.
3.
Indien de uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet met verlof gaat, wordt tevens onder inkomen verstaan het inkomen als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof aanving, mits het recht op verlof is ontstaan uit werkzaamheden die zijn gestart nadat een eerder recht op uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet is ontstaan.
4.
Indien voor de uitkeringsgerechtigde voor wie naast recht op een uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet, recht ontstaat op:
  1. een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet; of
  2. een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet,
wordt tevens onder inkomen verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de uitkering, bedoeld in onderdeel a of b, wordt berekend, mits dat recht op uitkering is ontstaan uit hoofde van werkzaamheden die zijn gestart nadat het recht op uitkering op grond van artikel 18 of hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet is ontstaan.
5.
Indien voor de uitkeringsgerechtigde naast een recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht bestaat op:
  1. een uitkering op grond artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet; of
  2. een reguliere WW-uitkering of een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet,
wordt tevens onder inkomen verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de uitkering, bedoeld in onderdeel a of b, wordt berekend.
6.
In geval van een uitkeringsgerechtigde voor wie naast een reguliere WW-uitkering, recht bestaat op:
  1. een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet; of
  2. een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet;
wordt tevens onder inkomen verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de uitkering, bedoeld in onderdeel a of b, wordt berekend.
7.
In geval van een uitkeringsgerechtigde voor wie naast een reguliere WW-uitkering nog een recht ontstaat op een reguliere WW-uitkering,wordt het maandloon van de laatst ontstane uitkering aangemerkt als inkomen voor het eerst ontstane recht.
8.
Indien de uitkeringsgerechtigde, die recht heeft op een reguliere WW-uitkering of op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met verlof is, wordt tevens onder inkomen verstaan het inkomen als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin het verlof aanving.
13.
Indien er sprake is van een per aangiftetijdvak wisselend inkomen, wordt, in afwijking van het eerste, tweede, derde of achtste lid als inkomen aangemerkt het gemiddelde van het inkomen in de drie aangiftetijdvakken voor het aangiftetijdvak waarin het recht ontstond op de doorbetaling van loon, bezoldiging of uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid, of het verlof, bedoeld in het derde of achtste lid, aanving.
D

Artikel 3:5 komt te luiden:

Artikel 3:5. Uitzonderingen voor de Werkloosheidswet
1.
Artikel 3:2, eerste lid, onderdeel b, c, d en e is niet van toepassing bij de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet, tenzij het betrekking heeft op bezoldiging in verband met het uitoefenen van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam, dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap.
2.
Artikel 3:3, eerste lid, onderdeel c en tweede lid, onderdeel c zijn niet van toepassing bij de vaststelling van inkomen voor de Werkloosheidswet.
3.
Voor zover de uitkeringsgerechtigde op de dag voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid, bedoeld in artikel 16a van de Werkloosheidswet, inkomen ontvangt als bedoeld in het tweede lid, wordt dat inkomen niet in aanmerking genomen voor de uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
4.
Voor de Werkloosheidswet wordt als inkomen in verband met arbeid beschouwd:
  1. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
  2. een uitkering op grond van het bepaalde bij of krachtens dan wel op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers; en
  3. een wettelijke buitenlandse uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
5.
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend de uitkering, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren.
6.
In afwijking van het vierde lid, onderdeel b, wordt de uitkering op grond van het bepaalde bij of krachtens dan wel op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend, indien die uitkering:
  1. door de uitkeringsgerechtigde reeds voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen naast de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden; of
  2. door de uitkeringsgerechtigde na het intreden van de werkloosheid wordt ontvangen uit werkzaamheden die voor het intreden van de werkloosheid reeds werden verricht naast de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan of een dienstbetrekking waarvoor de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan in de plaats is getreden.
7.
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend een uitkering die door de uitkeringsgerechtigde wordt ontvangen en die betrekking heeft op een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking, waaruit de werkloosheid is ontstaan en die dienstbetrekkingen op enig moment naast elkaar werden vervuld.
E

Artikel 3:5 wordt als volgt gewijzigd:

7.
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend een uitkering die door de uitkeringsgerechtigde reeds werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan.
8.
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend het inkomen dat op grond van de Werkloosheidswet reeds in aanmerking genomen is voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
F

Artikel 3:6 komt te luiden:

Artikel 3:6. Uitzonderingen voor de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten
1.
Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten, zijn de artikelen 2:2, derde lid, 2:4, derde lid, 2:5 en 3:3, achtste en negende lid, van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt, in afwijking van artikel 3:2, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, onder inkomen verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.
3.
Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt tevens onder inkomen verstaan:
  1. hetgeen wordt genoten op grond van een wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een werknemersverzekering;
  2. hetgeen wordt genoten op grond van een wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomt met artikel 629 van Boek 7 BW of daarmee overeenkomende regeling die geldt voor een werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking; en
  3. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
4.
Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van het derde lid niet tot het inkomen gerekend:
  1. een toeslag op grond van de Toeslagenwet; en
  2. de aanvulling op een uitkering op grond van een werknemersverzekering van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.
G

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Het inkomen voor de toepassing van:
  1. de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand;
  2. de Toeslagenwet, de Ziektewet en artikel 2:6 van de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt herleid tot een bedrag per dag.
9.
In afwijking van het derde lid, wordt voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt.
10.
In afwijking van het achtste lid, wordt voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het in een aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de opgebouwde vakantiebijslag niet als inkomen aangemerkt, indien de werknemer werkzaam is in een dienstbetrekking bij een werkgever die de vakantiebijslag reserveert. Indien de vakantiebijslag wordt gereserveerd, wordt het inkomen in die dienstbetrekking vermenigvuldigd met 108/100.
H

Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Het inkomen uit arbeid of overig inkomen wordt toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat en wordt vervolgens herleid tot een bedrag per kalendermaand;.
I

Artikel 4:2a en 4:2b vervallen.

J

Na artikel 5:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5:1a. Overgangsrecht in verband met de Wet werk en zekerheid
1.
Indien:
  1. meer dan een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel de Ziektewet bestaat;
  2. voor de uitkeringsgerechtigde zowel het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten van toepassing zou zijn, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid, als het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten, zoals dat luidde na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, onderdeel V dan wel onderdeel C van de Wet werk en zekerheid; en
  3. inkomen, verrekend zou worden met een andere uitkering op grond van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid dan op grond van het eveneens van toepassing zijnde Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, zoals dat luidde na dat tijdstip,
dan wordt de op de samenloop betrekking hebbende bepaling uit Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten toegepast, zoals die bepaling luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid.
2.
Het eerste lid is niet langer van toepassing als er sprake is van een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, niet zijnde een uitkering op grond van artikel 18 van die wet, dat op grond van artikel 130z of 130aa van de Werkloosheidswet is omgezet.
K

In artikel 5:4 wordt: «34, tweede lid, en 35aa, tweede lid van de Werkloosheidswet,» vervangen door: 1b, tiende lid, en 47, tweede lid, van de Werkloosheidswet,.

Artikel 3:5. Uitzonderingen voor de Werkloosheidswet

Artikel 3:6. Uitzonderingen voor de Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Artikel 5:1a. Overgangsrecht in verband met de Wet werk en zekerheid

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.