Part of Smart Yellow Suite

WGK006040
Wijziging van de Wet inburgering ivm participatieverklaring

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Datum uitgave 12 mei 2016
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding

Samenvatting

De afgelopen jaren is de behoefte ontstaan om inburgeringsplichtigen al op een eerder tijdstip niet-vrijblijvend met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving te laten kennismaken en hun betrokkenheid met Nederland te laten uitspreken. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd daarin te voorzien, door het participatieverklaringstraject als nieuw onderdeel aan het inburgeringsexamen toe te voegen. Met de introductie van het participatieverklaringstraject als verplicht onderdeel van het inburgeringsexamen wordt uitvoering gegeven aan het voornemen van de regering om het instrument van de participatieverklaring op een niet-vrijblijvende wijze in te voeren (Kamerstukken II 2013/14, 32 824, nr. 48; Kamerstukken II 2015/16, 32 824, nr. 115; Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2085). Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel voorgesteld de maatschappelijke begeleiding door gemeenten aan asielmigranten en hun gezinsleden wettelijk vast te leggen. Een wettelijke vastlegging voorziet in de mogelijkheid om aan de maatschappelijke begeleiding een landelijke invulling op hoofdlijnen te geven.

Documenten

stb-2017-285 (PDF)

Wet van 23 juni 2017 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het inburgeringsexamen uit te breiden met de participatieverklaring en de maatschappelijke begeleiding wettelijk vast te leggen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WET INBURGERING

De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

B

In artikel 3, derde lid, wordt «artikel 21, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 21, eerste lid, onderdeel f.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
2.
Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de onderdelen uit het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, waarvan, op grond van door de inburgeringsplichtige aangetoonde geleverde inspanningen, blijkt dat hij redelijkerwijs niet aan deze onderdelen kan voldoen.
E

De artikelen 7 tot en met 8 komen te luiden:

Artikel 7
1.
De inburgeringsplichtige behaalt:
  1. het inburgeringsexamen, of
  2. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
2.
Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. het participatieverklaringstraject;
  2. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
  3. de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
3.
Het college biedt het participatieverklaringstraject, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, aan.
4.
Onze Minister biedt de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, aan.
Artikel 7a
1.
De inburgeringsplichtige rondt binnen één jaar het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, af.
2.
De termijn van één jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig is en ingeschreven is in de basisregistratie personen, met dien verstande dat indien hij rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, het gaat om de inschrijving in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 is gehuisvest.
3.
Onze Minister verlengt de termijn van één jaar, genoemd in het eerste lid, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a.
4.
Het participatieverklaringstraject wordt afgesloten met het afleggen van een participatieverklaring. Deze verklaring bevat de volgende slotformule: Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en dat ik deze respecteer. Ik verklaar dat ik actief een bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving en reken erop dat ik daarvoor ook de ruimte krijg van mijn medeburgers.
Artikel 7b
1.
De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2.
De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3.
Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
  1. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
  2. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
Artikel 8
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
  1. de verdere verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, en de toepassing van de artikelen 7a, derde lid, en 7b, derde lid;
  2. het afnemen van het inburgeringsexamen;
  3. de inhoud en vormgeving van het inburgeringsexamen;
  4. de ter zake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;
  5. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deelneemt;
  6. de examencommissie, en
  7. het diploma.
2.
Bij ministeriële regeling wordt de tekst van de participatieverklaring vastgesteld. Het ontwerp van een regeling tot wijziging van de tekst van de participatieverklaring wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd en wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.
F

Aan hoofdstuk 3 wordt na artikel 12 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12a
1.
Zolang op grond van artikel 9 geen regels zijn gesteld over de afgifte van een certificaat verleent Onze Minister, of een door Onze Minister aangewezen instelling, een keurmerk aan cursusinstellingen.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de aanwijzing van een instelling en de verlening van een keurmerk aan cursusinstellingen.
G

Artikel 16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

H

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1.
De terugbetalingsperiode vangt aan zes maanden nadat de termijn, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, of artikel 7b, eerste lid, is verstreken, waarbij wordt uitgegaan van de laatst verstreken termijn. Indien eerder aan de inburgeringsplicht is voldaan, vangt de termijn aan zes maanden na het voldoen aan de inburgeringsplicht.
2.
Indien de termijn, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, of artikel 7b, eerste lid, met toepassing van artikel 7a, derde lid, artikel 7b, derde lid, of van de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels is verlengd en later is gelegen dan de termijn bedoeld in het eerste lid, vangt de terugbetalingsperiode aan zes maanden nadat die termijn is verstreken.
I

Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

J

In hoofdstuk 6 worden voor artikel 31 drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28
Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, niet binnen de in artikel 7a, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft afgerond.
Artikel 29
Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 28, een nieuwe termijn van ten hoogste één jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, moet afronden.
Artikel 30
1.
Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 29 vastgestelde termijn het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, heeft afgerond, een bestuurlijke boete op. Artikel 29 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, niet afrondt, legt Onze Minister ieder jaar een bestuurlijke boete op.
K

Artikel 31, eerste lid, komt te luiden:

1.
Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
L

In artikel 32 wordt «aan de inburgeringsplicht moet voldoen» vervangen door: de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, moet behalen.

M

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

N

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
  1. € 340 voor het niet naleven van artikel 7a, eerste lid;
  2. € 340 voor het niet afronden van het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, binnen de bij of krachtens de artikelen 29 en 30 gestelde termijnen;
  3. € 1.250 voor het niet naleven van artikel 7b, eerste lid;
  4. € 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.
O

Artikel 36 vervalt.

P

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

Q

In de artikelen 49 en 50, eerste lid, wordt «Onze Minister en» vervangen door: Onze Minister, het college en.

Artikel 7

Artikel 7a

Artikel 7b

Artikel 8

Artikel 12a

Artikel 18

Artikel 28

Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, niet binnen de in artikel 7a, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft afgerond.

Artikel 29

Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 28, een nieuwe termijn van ten hoogste één jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, moet afronden.

Artikel 30

Artikel 34

De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:

ARTIKEL II VREEMDELINGENWET 2000

De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16a, eerste lid, wordt «artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering.

B

In artikel 18, eerste lid, onderdeel i, vervalt: , binnen de in dat artikel genoemde termijn, of binnen de met toepassing van artikel 7, derde lid, van die wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die wet gestelde regels verlengde termijn.

C

In artikel 21, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering.

D

In artikel 34, eerste lid, wordt «artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering.

E

In artikel 45b, tweede lid, onderdeel g, wordt «artikel 13» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel a,.

ARTIKEL III PARTICIPATIEWET

In artikel 18b, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet wordt «geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a» vervangen door: geen inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

ARTIKEL IV WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

In artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt «artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van die wet.

ARTIKEL V WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

In de artikelen 24n, onderdeel e, en 24o, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht wordt «artikel 13, eerste lid» vervangen door: artikel 7, eerste lid.

ARTIKEL VI OVERGANGSRECHT

ARTIKEL VII INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.