Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Telecommunicatiewet met betrekking tot ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen (Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap in telecommunicatiepartijen die kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
0A
In artikel 3.18, eerste lid, onderdeel f, wordt «verlenging» vervangen door «verlening».
A
Na artikel 14.6 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
B
Aan artikel 15.1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel k door een puntkomma een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
- bescherming van het publiek belang bij infrastructuur en diensten als geregeld in hoofdstuk 14a.
C
Na artikel 20.16a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 20.16b
Indien dat later is dan het tijdstip bedoeld in artikel 14a.4, vijfde lid, wordt, in afwijking van die bepaling, een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, opgelegd binnen acht maanden na inwerkingtreding van artikel 14a.4 van deze wet.Artikel 20.16c
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 14a.4, eerste lid, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 14a van deze wet in de praktijk.Artikel 14a.1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 14a.2
Artikel 14a.3
Van overwegende zeggenschap is sprake indien de houder of verkrijger van die zeggenschap na de verkrijging:
Artikel 14a.4
Artikel 14a.5
Artikel 14a.6
Artikel 14a.7
Artikel 14a.8
Artikel 14a.9
Artikel 14a.10
Artikel 14a.11
Artikel 14a.12
Artikel 14a.13
Artikel 14a.14
Overdracht van zeggenschap in strijd met een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, en 14a.10, tweede lid, is nietig, tenzij deze plaatsvindt via een effectenbeurs.
Artikel 14a.15
De voordracht voor een krachtens de artikelen 14a.1, 14a.4, 14a.10, 14a.11 of 14a.12 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, tenzij binnen deze termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet te regelen.
Artikel 20.16b
Indien dat later is dan het tijdstip bedoeld in artikel 14a.4, vijfde lid, wordt, in afwijking van die bepaling, een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, opgelegd binnen acht maanden na inwerkingtreding van artikel 14a.4 van deze wet.
Artikel 20.16c
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 14a.4, eerste lid, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 14a van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL II
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt bij «– de Telecommunicatiewet», na «11a.1, vijfde en zesde lid,» ingevoegd «14a.9, tweede lid,».
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel I, onderdeel 0A, terugwerkt tot en met een bij dat besluit te bepalen tijdstip.