Wet van 10 februari 2016 tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen aan jeugdverblijven teneinde voor de aldaar verblijvende minderjarigen hun veiligheid, hun ongestoorde ontwikkeling en het pedagogische klimaat te bevorderen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Artikel 2
De houder doet van het in stand houden van een jeugdverblijf onverwijld eenmalig mededeling aan het college.
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 5
Artikel 6
Artikel 7
Artikel 8
De toezichthouder brengt ten minste eenmaal per jaar een bezoek aan het jeugdverblijf.
Artikel 9
Artikel 10
Artikel 11
Aan de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid van de Gemeentewet, wordt in onderdeel D toegevoegd:
Artikel 12
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 13
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 14
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de jeugdverblijven.