Wet van 14 maart 2020 tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten vanwege opname in de Omgevingswet van regels over het vestigen van een voorkeursrecht, regels over onteigening, bijzondere regels voor het inrichten van gebieden en, met het oog op verschillende typen gebiedsontwikkelingen, een verdere aanpassing van de regels over kostenverhaal (Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om, mede gelet op internationaalrechtelijke verplichtingen en de artikelen 14 en 21 van de Grondwet, de Omgevingswet aan te vullen met regels over regulering en ontneming van eigendom, regels voor het inrichten van gebieden en regels over kostenverhaal;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1.1 (Omgevingswet)
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 2 wordt als volgt gewijzigd:
- een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2, artikel 3.14a of paragraaf 3.2.4,.
B
In paragraaf 3.2.3 wordt na artikel 3.14 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma)
Als gedeputeerde staten met betrekking tot een gebied overgaan tot landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, stellen zij een programma vast dat is gericht op de verbetering van de inrichting van het gebied. Het inrichtingsprogramma kan in ieder geval de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 12.3, bevatten.C
Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:
- landinrichtingsactiviteiten.
- landinrichtingsactiviteiten.
Artikel 4.30 (rijksregels landinrichting)
1.
De in artikel 4.3 bedoelde regels over landinrichtingsactiviteiten worden gesteld met het oog op een doelmatige uitvoering van een inrichtingsprogramma.2.
De regels strekken er in ieder geval toe dat de uitvoering van een inrichtingsprogramma niet ernstig wordt belemmerd.D
Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
E
Hoofdstuk 9 komt te luiden:
F
In hoofdstuk 10, afdeling 10.2, worden na artikel 10.10 zes artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10.10a (gedoogplicht voorbereiding landinrichting)
Een rechthebbende gedoogt dat terreinen worden betreden of daarop graafwerkzaamheden of meetwerkzaamheden worden verricht of tekens worden aangebracht, als gedeputeerde staten van de provincie waar die terreinen geheel of grotendeels liggen dat voor de voorbereiding van landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, nodig achten.Artikel 10.10b (gedoogplicht landinrichting)
1.
Een rechthebbende gedoogt dat binnen het in te richten gebied meetwerkzaamheden of waarnemingen worden verricht of tekens worden aangebracht.2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.Artikel 10.10c (gedoogplicht verrichten werkzaamheden instructie)
1.
Een rechthebbende gedoogt dat de werkzaamheden ten aanzien van wegen, waterstaatswerken, gebieden van belang uit een oogpunt van natuurbescherming of landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke, recreatieve, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde, of cultureel erfgoed, of andere voorzieningen van openbaar nut, genoemd in een instructie als bedoeld in artikel 12.18, worden verricht.2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.Artikel 10.10d (gedoogplichten herverkaveling)
1.
Binnen een herverkavelingsblok gedoogt een rechthebbende dat:- houtgewas wordt geplant of gekapt, of zoden, aarde, baggerspecie en andere grond aan zijn terreinen worden onttrokken of daarop worden neergelegd,
- werkzaamheden worden verricht voor de ontsluiting, waterbeheersing, inrichting en profielopbouw van de percelen,
- bouwwerken worden gesloopt, gebouwd of verplaatst als gedeputeerde staten dat nodig achten voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel 12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.Artikel 10.10e (gedoogplichten tijdelijk in gebruik gegeven percelen)
Een rechthebbende van een perceel dat op grond van artikel 12.21, derde lid, tijdelijk in gebruik is gegeven aan een openbaar lichaam of rechtspersoon gedoogt dat dit lichaam of deze rechtspersoon daarop de werkzaamheden verricht die hij nodig acht voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.Artikel 10.10f (gedoogplichten voorbereidende werkzaamheden onteigening)
1.
Als voor een beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor kan worden onteigend, graafwerkzaamheden, meetwerkzaamheden of het aanbrengen van tekens door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 11.4, nodig worden geacht, gedoogt de rechthebbende dit.2.
Artikel 10.4 is van overeenkomstige toepassing.G
Hoofdstuk 11 komt te luiden:
H
Hoofdstuk 12 komt te luiden:
I
Hoofdstuk 13 wordt als volgt gewijzigd:
J
Hoofdstuk 15 wordt als volgt gewijzigd:
K
Hoofdstuk 16 wordt als volgt gewijzigd:
5.
In afwijking van artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht kan het aangewezen bestuursorgaan mandaat verlenen om te beslissen over de instemming.Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat een onderdeel van een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan geen deel daarvan uitmaakt als:.3.
In afwijking van het eerste lid kunnen zienswijzen over een onteigeningsbeschikking naar voren worden gebracht door belanghebbenden.Artikel 16.77a
Als toepassing wordt gegeven aan artikel 13.20, vijfde lid, wordt op een verzoek om een eindafrekening uiterlijk beslist op een in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 13.14, derde lid, onder a, of het projectbesluit bepaald tijdstip.Artikel 16.82a (inschrijving en ingaan voorkeursrecht)
1.
Nadat een voorkeursrechtbeschikking is bekendgemaakt, kan de beschikking binnen vier dagen worden ingeschreven in de openbare registers.2.
Het voorkeursrecht gaat in op het tijdstip waarop de beschikking is ingeschreven.Artikel 16.82b (bekendmaking inrichtingsbesluit)
1.
De bekendmaking van een inrichtingsbesluit vindt plaats met toepassing van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.2.
Als het inrichtingsbesluit voorziet in de toedeling van eigendom, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder a, c of d, of in de toedeling van beheer en onderhoud, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder b, c of d, wordt het inrichtingsbesluit ook toegezonden of uitgereikt aan de belanghebbenden tot wie het is gericht.Artikel 16.82c (inwerkingtreding besluiten in verband met inrichten gebieden)
1.
Een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven als bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, en een ruilbesluit treden in werking met ingang van de dag waarop:- de beroepstermijn is verstreken,
- als beroep is ingesteld: op het beroep is beslist en, voor zover het beroep een ruilbesluit betreft, de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is verstreken, of
- als beroep in cassatie is ingesteld: op het beroep in cassatie is beslist en, als de Hoge Raad het geding heeft verwezen, de rechter waarnaar is verwezen, uitspraak heeft gedaan.
2.
Een besluit geldelijke regelingen treedt in werking met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken of, als beroep is ingesteld, waarop op het beroep is beslist.Artikel 16.88 (beroep tegen besluit tot tijdelijk in gebruik geven, ruilbesluit en besluit geldelijke regelingen)
1.
Tegen een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven als bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, een ruilbesluit en een besluit geldelijke regelingen kunnen belanghebbenden door indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering in beroep komen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan gedeputeerde staten hun zetel hebben. De artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:20 en 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.2.
Het verzoekschrift wordt door de belanghebbende of zijn gemachtigde ondertekend.3.
Zodra het verzoekschrift is ingediend, zendt de griffier een afschrift daarvan aan gedeputeerde staten. Bij beroep tegen een ruilbesluit of een besluit geldelijke regelingen zenden gedeputeerde staten onverwijld aan de griffier:- een lijst van de belanghebbenden voor wie het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen wordt gewijzigd als het beroep gegrond is,
- een afschrift van de stukken waarop het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen voor de indiener van het beroep is gebaseerd,
- een afschrift van de over het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen naar voren gebrachte zienswijzen, voor zover samenhangend met het beroep, en
- afschriften van de overige op het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen betrekking hebbende bescheiden die van belang zijn voor de beoordeling van het beroep.
Artikel 16.89 (wijziging ruilbesluit en besluit geldelijke regelingen na oproeping)
1.
De rechtbank beslist over de wijze waarop het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen wordt gewijzigd na oproeping van de verzoeker, gedeputeerde staten en de belanghebbenden voor wie het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen wordt gewijzigd als het beroep gegrond is. Belanghebbenden en gedeputeerde staten kunnen bij gemachtigde verschijnen.2.
Beroepen tegen het ruilbesluit en het besluit geldelijke regelingen worden gezamenlijk behandeld.Artikel 16.90 (eindbeschikking, hoger beroep en cassatie)
1.
Tegen een beschikking van de rechtbank over een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven als bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, kan geen hoger beroep of beroep in cassatie worden ingesteld.2.
Tegen een beschikking van de rechtbank over het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen kan geen hoger beroep worden ingesteld. Voor de belanghebbende die voor de rechtbank is verschenen en voor gedeputeerde staten staat beroep in cassatie open op grond van de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.3.
De griffier van de rechtbank of, in geval van cassatie, de griffier van de Hoge Raad zendt een afschrift van de beschikking aan de belanghebbenden die zijn opgeroepen in verband met het beroep tegen het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen en ook aan gedeputeerde staten.4.
Zodra het afschrift van de beschikking van de rechtbank door gedeputeerde staten is ontvangen en die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wijzigen gedeputeerde staten zo nodig het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen op grond van die beschikking.- uitnodigingen tot onderhandeling als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid,.
Ka
Artikel 18.3 komt te luiden:
Artikel 18.3 (toedeling mede-handhavingstaak)
1.
In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak ook bij het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit, of dat op grond van artikel 16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist, voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit.2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan de bestuursrechtelijke handhavingstaak met het oog op een doelmatige uitoefening daarvan ook in andere gevallen worden opgedragen aan een bestuursorgaan dat die taak naast het bij of krachtens artikel 18.2 aangewezen bestuursorgaan uitoefent. Het opdragen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak kan daarbij worden beperkt tot een te onderscheiden activiteit of deel van een activiteit waarop de regel die of het besluit dat wordt gehandhaafd betrekking heeft.Kb
Hoofdstuk 20 wordt als volgt gewijzigd:
- de verordening governance van de energie-unie,.
Kc
In artikel 22.13, eerste lid, wordt «artikel 22.1, eerste lid, aanhef en onder a,» vervangen door «artikel 22.1, aanhef en onder a,».
L
In artikel 23.5, eerste lid, wordt «de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 12, 16, 17, 18, 19, 20 en artikel 23.3» vervangen door «de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5, afdeling 13.6, de hoofdstukken 16, 17, 18, 19 en 20 en artikel 23.3».
M
De bijlage, onder A, wordt als volgt gewijzigd:
- exploitatiegebied,
- exploitatieregels,
- exploitatievoorschriften,
- grondexploitatie.
Ma
In de bijlage, onder B, vervalt de begripsbepaling monitoringsmechanisme-verordening en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma)
Als gedeputeerde staten met betrekking tot een gebied overgaan tot landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, stellen zij een programma vast dat is gericht op de verbetering van de inrichting van het gebied. Het inrichtingsprogramma kan in ieder geval de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 12.3, bevatten.
Artikel 4.30 (rijksregels landinrichting)
Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente, provincie of Staat)
Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht)
Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht)
Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht)
Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking)
Artikel 9.6 (bevoegd gezag)
Als bevoegd gezag als bedoeld in deze afdeling worden aangewezen:
Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding)
Een vervreemder gaat niet over tot vervreemding dan nadat hij de rechtspersoon op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd in overeenstemming met paragraaf 9.2.3 in de gelegenheid heeft gesteld het goed te verkrijgen.
Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel)
Artikel 9.7 is niet van toepassing op vervreemding:
Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst)
Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen)
Artikel 9.7 is niet van toepassing op de vervreemding als het bevoegd gezag daartoe op verzoek van de vervreemder op grond van door die vervreemder aannemelijk gemaakte gewichtige redenen heeft besloten. Het bevoegd gezag kan daarbij beperkingen opleggen.
Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie of Staat)
Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging)
Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken na ontvangst van de uitnodiging of de gemeente, de provincie respectievelijk de Staat in beginsel bereid is het goed tegen nader overeen te komen voorwaarden te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen.
Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn)
Artikel 9.15 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een goed waarvoor een uitnodiging als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid, is gedaan.
Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs)
Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek)
Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed)
Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed)
De vervreemder mag tot vervreemding aan derden overgaan gedurende een periode van drie jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beschikking waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 9.18, eerste lid, is afgewezen.
Artikel 9.20 (notariële akte tot levering)
Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering)
Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht)
Artikel 10.10a (gedoogplicht voorbereiding landinrichting)
Een rechthebbende gedoogt dat terreinen worden betreden of daarop graafwerkzaamheden of meetwerkzaamheden worden verricht of tekens worden aangebracht, als gedeputeerde staten van de provincie waar die terreinen geheel of grotendeels liggen dat voor de voorbereiding van landinrichting als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, nodig achten.
Artikel 10.10b (gedoogplicht landinrichting)
Artikel 10.10c (gedoogplicht verrichten werkzaamheden instructie)
Artikel 10.10d (gedoogplichten herverkaveling)
Artikel 10.10e (gedoogplichten tijdelijk in gebruik gegeven percelen)
Een rechthebbende van een perceel dat op grond van artikel 12.21, derde lid, tijdelijk in gebruik is gegeven aan een openbaar lichaam of rechtspersoon gedoogt dat dit lichaam of deze rechtspersoon daarop de werkzaamheden verricht die hij nodig acht voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
Artikel 10.10f (gedoogplichten voorbereidende werkzaamheden onteigening)
Artikel 11.1 (algemeen belang)
Onteigening van onroerende zaken in het algemeen belang als bedoeld in artikel 14 van de Grondwet kan op grond van dit hoofdstuk plaatsvinden in het algemeen belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving.
Artikel 11.2 (onteigenaar)
Artikel 11.3 (aanwijzing van te onteigenen onroerende zaken)
Artikel 11.4 (bevoegd gezag)
Artikel 11.5 (criteria: onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie)
Een onteigeningsbeschikking kan alleen worden gegeven:
Artikel 11.6 (grondslagen onteigeningsbelang)
Van een onteigeningsbelang is alleen sprake als de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving, onder uitsluiting van de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer, mogelijk is gemaakt:
Artikel 11.7 (onderbouwing noodzaak)
Artikel 11.8 (onderbouwing noodzaak in verband met de openbare orde)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met de handhaving van de openbare orde rond een gebouw als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, die is verstoord door gedragingen in dat gebouw, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van die wet, geen uitzicht heeft geboden op een duurzaam herstel van de openbare orde rond dat gebouw.
Artikel 11.9 (onderbouwing noodzaak in verband met de Opiumwet)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met de handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in een gebouw bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of artikel 3 van de Opiumwet in het gebouw.
Artikel 11.10 (onderbouwing noodzaak in verband met de leefbaarheid, gezondheid en veiligheid)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met het opheffen van een overtreding als bedoeld in artikel 17 van de Woningwet in een gebouw of op een open erf of een terrein als bedoeld in dat artikel, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van die wet, geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een zodanige overtreding.
Artikel 11.11 (onderbouwing urgentie)
De urgentie ontbreekt in ieder geval als niet aannemelijk is dat binnen drie jaar na het inschrijven van de onteigeningsakte een begin wordt gemaakt met de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is.
Artikel 11.12 (vervallen onteigeningsbeschikking)
De onteigeningsbeschikking vervalt als de onteigenaar niet uiterlijk binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van die beschikking de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de te onteigenen onroerende zaak geheel of grotendeels ligt, verzoekt om de schadeloosstelling vast te stellen volgens afdeling 15.3.
Artikel 11.13 (geen coördinatie met andere besluiten)
Artikel 3:20, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.45, eerste lid, zijn niet van toepassing op een onteigeningsbeschikking.
Artikel 11.14 (verzoekprocedure schadeloosstelling)
Nadat de onteigeningsbeschikking is bekendgemaakt, kan de onteigenaar de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de te onteigenen onroerende zaak geheel of grotendeels ligt, verzoeken de schadeloosstelling vast te stellen volgens afdeling 15.3.
Artikel 11.15 (verzoek verlijden onteigeningsakte)
Uiterlijk binnen twee maanden nadat aan alle voorwaarden, bedoeld in artikel 11.16, eerste lid, is voldaan, verzoekt de onteigenaar een notaris de onteigeningsakte te verlijden.
Artikel 11.16 (vereisten verlijden onteigeningsakte)
Artikel 11.17 (ondertekening onteigeningsakte)
Een onteigeningsakte wordt ondertekend door de onteigenaar.
Artikel 11.18 (rechtsgevolgen inschrijven onteigeningsakte)
Artikel 11.19 (lasten en belastingen)
Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen waarmee de onteigende zaak is bezwaard of die daarover worden betaald, gaan met ingang van de dag waarop de onteigeningsakte in de openbare registers is ingeschreven over op de onteigenaar.
Artikel 11.20 (inbezitstelling na inschrijving onteigeningsakte)
Artikel 11.21 (rechtsgevolgen niet verwezenlijken onteigeningsbelang)
Artikel 12.1 (begripsbepalingen)
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 12.2 (positie zakelijk gerechtigden)
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen die eigenaren betreffen, zijn van overeenkomstige toepassing op opstallers, erfpachters, beklemde meiers, vruchtgebruikers, houders van een recht van gebruik of bewoning van een onroerende zaak, en appartementseigenaren.
Artikel 12.3 (landinrichting)
Artikel 12.4 (bevoegdheid tot landinrichting)
Artikel 12.5 (locaties die ook een militaire functie vervullen)
Zonder toestemming van Onze Minister van Defensie wordt geen wijziging gebracht in de staat en werking van locaties die ook een functie voor de landsverdediging vervullen.
Artikel 12.6 (raming kosten herverkaveling en aandeel voor gezamenlijke eigenaren)
Als herverkaveling deel uitmaakt van de landinrichting, wordt een zo nauwkeurig mogelijke raming gemaakt van de kosten daarvan en van het aandeel van die kosten dat ten laste zal worden gebracht van de gezamenlijke eigenaren in het te herverkavelen blok.
Artikel 12.7 (vaststellen inrichtingsbesluit)
Een inrichtingsbesluit wordt gelijktijdig met het inrichtingsprogramma vastgesteld, als bij de landinrichting:
Artikel 12.8 (inhoud inrichtingsbesluit)
Artikel 12.9 (inhoud inrichtingsbesluit: openbaarheid van wegen)
Artikel 12.10 (bestaande rechten en gebruikstoestand)
Artikel 12.11 (toedeling eigendom, beheer en onderhoud wegen en eigendom waterstaatswerken)
Artikel 12.12 (regels voor toedeling eigendom, beheer en onderhoud wegen en eigendom waterstaatswerken)
Artikel 12.13 (toedeling eigendom, beheer en onderhoud gebieden en andere voorzieningen van openbaar nut)
De eigendom, het beheer en het onderhoud van de gebieden en voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder c en d, worden toegedeeld aan:
Artikel 12.14 (tijdstip overgang beheer of onderhoud wegen)
Artikel 12.15 (afwijkende regeling overgang beheer of onderhoud wegen)
Artikel 12.16 (bevoegd gezag uitvoering)
Gedeputeerde staten voeren het inrichtingsprogramma en, voor zover van toepassing, het inrichtingsbesluit uit.
Artikel 12.17 (fasering uitvoering)
Artikel 12.18 (instructie tot verrichten werkzaamheden)
Artikel 12.19 (verrichten activiteiten na beschrijving)
Met het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 10.10d, eerste lid, wordt niet begonnen dan nadat gedeputeerde staten een beschrijving van de betrokken onroerende zaak hebben gemaakt.
Artikel 12.20 (bevoegd gezag)
Voor de toepassing van deze afdeling zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin het herverkavelingsblok geheel of grotendeels ligt het bevoegd gezag.
Artikel 12.21 (tijdelijk in gebruik geven percelen)
Artikel 12.22 (vaststellen ruilbesluit)
Artikel 12.23 (lijst van rechthebbenden)
Artikel 12.24 (bepalingen over kavels en rechten)
Artikel 12.25 (uitweg kavel)
Bij de kavelindeling wordt elke kavel zo gevormd dat deze uitweg heeft op een openbare weg en zo mogelijk daaraan grenst.
Artikel 12.26 (aanspraak eigenaar: aard, hoedanigheid en gebruiksmogelijkheden)
Artikel 12.27 (aanspraak pachter bij toewijzing)
Artikel 12.28 (bestaande en nieuwe pachtverhoudingen)
Artikel 12.29 (korting)
Als herverkaveling deel uitmaakt van de landinrichting, wordt bij ieder herverkavelingsblok de totale oppervlakte van alle bij de herverkaveling betrokken percelen tot een maximum van vijf procent verminderd met de oppervlakte van alle in het herverkavelingsblok opgenomen percelen:
Artikel 12.30 (aanspraak eigenaar: oppervlakte)
Artikel 12.31 (algehele vergoeding in geld na korting bij onrendabele kavels)
In het ruilbesluit kan worden bepaald dat een eigenaar, in afwijking van artikel 12.30, eerste lid, een algehele vergoeding in geld ontvangt als de oppervlakte van zijn in een herverkavelingsblok liggende onroerende zaken zo gering is dat toepassing van artikel 12.30 zou leiden tot de vorming van een niet behoorlijk te exploiteren kavel en hij geen redelijk belang heeft bij de verkrijging van een dergelijke kavel.
Artikel 12.32 (betaling bij toedeling percelen voor voorzieningen van openbaar nut)
Toedeling van percelen voor voorzieningen van openbaar nut, voor zover daarin is voorzien door toepassing van korting op grond van artikel 12.29, aanhef en onder c of d, vindt plaats tegen betaling van een tussen gedeputeerde staten en een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon overeengekomen bedrag, dat niet minder bedraagt dan de werkelijke waarde van het perceel.
Artikel 12.33 (algehele vergoeding in geld bij toedeling percelen voor voorzieningen van openbaar nut)
In afwijking van artikel 12.30, eerste lid, ontvangt de eigenaar van onroerende zaken die zijn opgenomen in de toedeling, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder c of d, voor die zaken op aanvraag een algehele vergoeding in geld voor zover:
Artikel 12.34 (waardering percelen voor voorzieningen van openbaar nut)
Als de toedeling, bedoeld in artikel 12.32, een perceel betreft waarvoor de eigenaar of pachter een beroep heeft gedaan op artikel 12.33, vindt de toedeling aan het openbaar lichaam of de andere rechtspersoon in afwijking van artikel 12.33 plaats tegen betaling van een bedrag dat gelijk is aan de in artikel 12.33 bedoelde vergoeding, of tegen de werkelijke waarde van het perceel, als die waarde hoger is.
Artikel 12.35 (beperkte rechten en conservatoir en executoriaal beslag)
Artikel 12.36 (vaststellen besluit geldelijke regelingen)
Voor het herverkavelingsblok wordt een besluit geldelijke regelingen vastgesteld.
Artikel 12.37 (inhoud besluit geldelijke regelingen)
Artikel 12.38 (schatting en voorbereiding besluit geldelijke regelingen)
Artikel 12.39 (verrekening)
Het verschil in oppervlakte, hoedanigheid of gebruiksmogelijkheden tussen de ingebrachte en de na toepassing van de artikelen 12.29 tot en met 12.31 en 12.33 toegedeelde kavels wordt met de eigenaren in geld verrekend.
Artikel 12.40 (verrekening waardevermeerdering)
Als een landinrichtingsactiviteit leidt tot een waardevermeerdering van een onroerende zaak, wordt die waardevermeerdering alleen vergoed als voor die landinrichtingsactiviteit een maatwerkvoorschrift is gesteld.
Artikel 12.41 (titel voor vorderingen)
Zodra de beroepstermijn voor een besluit geldelijke regelingen is verstreken, of, als beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, geldt het besluit als titel voor de daarin omschreven vorderingen.
Artikel 12.42 (geldelijke gevolgen vermindering schuldplichtigheid)
Wanneer cassatie als bedoeld in artikel 16.82c leidt tot een vermindering van de schuldplichtigheid van een of meer belanghebbenden, worden de geldelijke gevolgen daarvan door de provincie gedragen.
Artikel 12.43 (rechtsgevolg inschrijving uitspraak)
Door inschrijving van de uitspraak in beroep, bedoeld in artikel 16.33l, in de openbare registers wordt de in die uitspraak omschreven eigendom verkregen door de in die uitspraak genoemde openbare lichamen of andere rechtspersonen.
Artikel 12.44 (kavelruilovereenkomst)
Artikel 12.45 (inschrijving kavelruilovereenkomst)
Artikel 12.46 (toepasselijkheid andere bepalingen)
Artikel 12.47 (kavelruil landelijk gebied)
Artikel 13.7a (positie zakelijk gerechtigden)
Artikel 12.2 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13.8 (kosten landinrichting)
De kosten van landinrichting als bedoeld in artikel 12.3 worden gedragen door de provincie, voor zover zij niet op grond van de artikelen 13.9 en 13.10 worden gedragen door andere openbare lichamen of eigenaren.
Artikel 13.9 (andere openbare lichamen en eigenaren)
Artikel 13.10 (heffing en invordering kosten landinrichting)
Artikel 13.11 (verhalen van kosten)
Artikel 13.12 (verbod activiteit te verrichten)
Het is verboden een op grond van artikel 13.11, eerste lid, aangewezen activiteit te verrichten, voordat de op grond van deze afdeling verschuldigde kosten zijn betaald.
Artikel 13.13 (kostenverhaal bij overeenkomst)
Artikel 13.14 (kostenverhaal met tijdvak in omgevingsplan, omgevingsvergunning en projectbesluit)
Artikel 13.15 (kostenverhaal zonder tijdvak in omgevingsplan)
Artikel 13.16 (verdeling van de kosten)
De verschuldigde geldsom wordt berekend door de kosten over de activiteiten te verdelen naar rato van de opbrengsten van de gronden.
Artikel 13.17 (opbrengsten, waardevermeerdering en inbrengwaarde van gronden)
Artikel 13.18 (wijze van kostenverhaal)
Artikel 13.19 (betaling na aanvang activiteit)
Artikel 13.20 (voorwaarden eindafrekening)
Artikel 13.21 (hoogte en begrenzing van kostensoorten)
Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gesteld over de hoogte en de begrenzing van een of meer van de kostensoorten. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar het type locatie en de aard en omvang van de activiteit.
Artikel 13.22 (financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied)
Artikel 13.23 (verhaal van financiële bijdragen in omgevingsplan)
Artikel 13.24 (wijze van verhaal van financiële bijdragen)
Een financiële bijdrage als bedoeld in artikel 13.23 wordt vastgesteld bij de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, volgens hetgeen daarover in het omgevingsplan is bepaald, voor zover:
Artikel 15.17 (recht op schadeloosstelling)
De eigenaar van een zaak die in een onteigeningsbeschikking voor onteigening is aangewezen, heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 15.18 (omvang schadeloosstelling)
Schade die een eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door een onteigening op grond van deze wet wordt volledig vergoed.
Artikel 15.19 (schadeloosstelling huurverkoper)
Bij onteigening van een krachtens huurkoop verkochte zaak wordt uit het bedrag van de werkelijke waarde van de zaak aan de huurverkoper een schadeloosstelling toegekend vanwege de aanspraken uit de huurkoopovereenkomst die hij verliest.
Artikel 15.20 (peildatum)
Bij het vaststellen van de schadeloosstelling wordt uitgegaan van de dag waarop de onteigeningsakte is ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 15.21 (schadeverhogende veranderingen)
Artikel 15.22 (werkelijke waarde)
Artikel 15.23 (invloed van werken en plannen voor werken)
Bij het vaststellen van de schadeloosstelling wordt geen rekening gehouden met voordelen of nadelen die zijn ontstaan door:
Artikel 15.24 (bepalen prijs bij complex)
Bij het bepalen van de prijs van de onteigende zaak wordt rekening gehouden met:
Artikel 15.25 (invloed van tot uitvoering gekomen functies)
Artikel 15.26 (wettelijke rente)
Onder een schadeloosstelling is de wettelijke rente daarvan begrepen. De wettelijke rente wordt gerekend vanaf de dag waarop de rechtbank de schadeloosstelling heeft vastgesteld.
Artikel 15.27 (schakelbepaling voor rechten)
Artikel 15.28 (schadeloosstelling huurder)
Artikel 15.29 (schadeloosstelling pachter)
Artikel 15.30 (positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger – schadeloosstelling)
Artikel 15.31 (positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger – voorlopige schadeloosstelling)
Artikel 15.32 (vervallen erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting)
Artikel 15.33 (positie vruchtgebruiker)
De vruchtgebruiker kan zich tegenover de onteigenaar op grond van artikel 213 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek alleen beroepen op verkrijging van een vruchtgebruik op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde wanneer hij een verweerschrift heeft ingediend in de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling.
Artikel 15.34 (positie bezwaarde erfgenaam)
Bij onteigening van zaken die zijn vermaakt onder een voorwaarde laat degene aan wie het vermaakte tot de vervulling van de voorwaarde toekomt, de schadeloosstelling in een van de schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk inschrijven.
Artikel 15.35 (schadeloosstelling huurkoper)
Bij onteigening van een krachtens huurkoop verkochte zaak komt aan de huurkoper toe wat overblijft nadat uit het bedrag van de werkelijke waarde van de zaak aan de huurverkoper een schadeloosstelling is toegekend vanwege de aanspraken uit de huurkoopovereenkomst die hij verliest.
Artikel 15.36 (toepasselijkheid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing op het verzoek tot het vaststellen van de schadeloosstelling en de behandeling van dat verzoek, tenzij de aard van de vaststelling van schadeloosstelling in onteigeningszaken zich hiertegen verzet.
Artikel 15.37 (aanbod in verzoekschrift)
Onverminderd de eisen die artikel 30a, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt aan een verzoekschrift voor een verzoekprocedure, vermeldt het verzoekschrift de schadeloosstelling die door de onteigenaar aan elk van de belanghebbenden wordt aangeboden.
Artikel 15.38 (gevolmachtigde, bewindvoerder of benoemen van derde)
Artikel 15.39 (benoeming deskundigen)
De rechtbank benoemt een oneven aantal deskundigen om over de schadeloosstelling een schriftelijk bericht uit te brengen.
Artikel 15.40 (eisen aan onderzoek ter plaatse door deskundigen)
Artikel 15.41 (belanghebbenden die niet zijn opgeroepen)
Artikel 15.42 (deskundigenbericht)
De deskundigen maken op basis van het onderzoek ter plaatse en op basis van andere beschikbare informatie een deskundigenbericht op. Het deskundigenbericht bevat een begroting van de schadeloosstelling.
Artikel 15.43 (tussenbeschikking voorlopige schadeloosstelling)
Artikel 15.44 (mondelinge behandeling na deskundigenbericht)
Artikel 15.45 (eindbeschikking schadeloosstelling)
Artikel 15.46 (kosten schadeloosstellingsprocedure)
Artikel 15.47 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)
Als de belanghebbende bij de rechtbank geen bedenkingen, als bedoeld in artikel 16.97, heeft ingebracht tegen de onteigeningsbeschikking, veroordeelt de rechtbank de onteigenaar ook in de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft gemaakt voor:
Artikel 15.48 (beroep in cassatie)
Tegen de uitspraak van de rechtbank staat alleen beroep in cassatie open.
Artikel 15.49 (consignatie na weigering ontvangst schadeloosstelling)
Als degene aan wie de schadeloosstelling is toegewezen weigert haar te ontvangen en daarom bij deurwaardersexploot in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar tien dagen na de ingebrekestelling overgaan tot consignatie in overeenstemming met de Wet op de consignatie van gelden.
Artikel 15.50 (beslag op schadeloosstelling of voorlopige schadeloosstelling)
Als onder de onteigenaar beslag op de schadeloosstelling of de voorlopige schadeloosstelling is gelegd, laat hij het bedrag dat hij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren in overeenstemming met de Wet op de consignatie van gelden.
Artikel 15.51 (schadeloosstelling bij niet-tijdige inschrijving onteigeningsakte)
Artikel 15.52 (schadevergoeding voorkeursrecht)
Artikel 16.32b (terinzagelegging voorkeursrechtbeschikking)
Artikel 16.32c (bezwaar)
Artikel 16.33b (voorbereiding onteigeningsbeschikking)
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een onteigeningsbeschikking.
Artikel 16.33c (toezending ontwerponteigeningsbeschikking)
Als een belanghebbende is overleden, buiten het Koninkrijk woont of geen bekende woonplaats heeft, wordt het ontwerp van de onteigeningsbeschikking ook toegezonden aan de erfgenaam, gevolmachtigde of bewindvoerder van de belanghebbende, tenzij er redelijkerwijs geen erfgenaam, gevolmachtigde of bewindvoerder bekend kan zijn voor het bestuursorgaan.
Artikel 16.33d (terinzagelegging en bekendmaking onteigeningsbeschikking)
Artikel 16.33e (inwerkingtreding onteigeningsbeschikking)
Een onteigeningsbeschikking treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de uitspraak waarbij zij is bekrachtigd, ter inzage is gelegd.
Artikel 16.33f (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op inrichtingsbesluit)
Artikel 16.33g (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op besluit tot tijdelijk in gebruik geven)
Artikel 16.33h (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op ruilbesluit)
Artikel 16.33i (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op besluit geldelijke regelingen)
Artikel 16.33j (vaststelling besluit geldelijke regelingen na gelijktijdige terinzagelegging met ruilbesluit)
Als bij gelijktijdige terinzagelegging van het ontwerp van het ruilbesluit en het ontwerp van het besluit geldelijke regelingen op grond van artikel 12.38, derde lid, zienswijzen naar voren zijn gebracht, stellen gedeputeerde staten het besluit geldelijke regelingen vast nadat het ruilbesluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 16.33k (gewijzigd ontwerp besluit geldelijke regelingen)
Artikel 16.33l (beroep inrichtingsbesluit bij toedeling buiten herverkavelingsblok)
Voor zover het beroep tegen het inrichtingsbesluit betrekking had op de toedeling van eigendom, bedoeld in 12.8, eerste lid, onder a, c en d, en die toedeling betrekking had op onroerende zaken buiten het herverkavelingsblok, doen gedeputeerde staten van de uitspraak in beroep mededeling door toezending, voor inschrijving in de openbare registers, aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers:
Artikel 16.75 (aanhoudingsregeling kostenverhaalsbeschikking)
Artikel 16.76 (zienswijze kostenverhaalsbeschikking)
Voordat het bestuursorgaan een beschikking als bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, geeft, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
Artikel 16.77a
Als toepassing wordt gegeven aan artikel 13.20, vijfde lid, wordt op een verzoek om een eindafrekening uiterlijk beslist op een in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 13.14, derde lid, onder a, of het projectbesluit bepaald tijdstip.
Artikel 16.82a (inschrijving en ingaan voorkeursrecht)
Artikel 16.82b (bekendmaking inrichtingsbesluit)
Artikel 16.82c (inwerkingtreding besluiten in verband met inrichten gebieden)
Artikel 16.88 (beroep tegen besluit tot tijdelijk in gebruik geven, ruilbesluit en besluit geldelijke regelingen)
Artikel 16.89 (wijziging ruilbesluit en besluit geldelijke regelingen na oproeping)
Artikel 16.90 (eindbeschikking, hoger beroep en cassatie)
Artikel 16.91 (terinzagelegging)
Artikel 16.92 (beroep)
Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken)
Artikel 16.94 (bevoegde rechter)
Artikel 16.95 (herstel verzuim)
Het verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 16.93, tweede en derde lid, mits de verzoeker de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 16.96 (verzoektermijn)
Artikel 16.97 (bedenkingen)
Artikel 16.98 (bedenkingentermijn)
Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen)
Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting)
Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling)
Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling)
Blijkt aan de rechtbank bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend is om een versnelde behandeling te rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling vordert, dan bepaalt zij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt behandeld.
Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling)
Artikel 16.104 (verzet)
Artikel 16.105 (uitspraaktermijn)
Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten)
Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets)
Ongeacht of tegen de onteigeningsbeschikking bedenkingen zijn ingebracht, wijst de rechtbank het verzoek in ieder geval af als:
Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak)
Artikel 16.109 (inhoud uitspraak)
Artikel 16.110 (griffierecht verzoek)
Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die een belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht, in verband met de behandeling van het verzoek naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die de belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht, naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken voor:
Artikel 16.113 (schakelbepaling)
Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak)
Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak)
Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)
Artikel 16.117 (hoger beroep)
Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen)
Geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht.
Artikel 16.119 (griffierecht)
In afwijking van artikel 8:114, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht houdt de uitspraak ook in dat het bestuursorgaan aan de belanghebbende die een hogerberoepschrift heeft ingediend, het door hem betaalde griffierecht vergoedt als het hoger beroep ongegrond wordt verklaard.
Artikel 16.120 (proceskosten)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 16.121 (uitspraaktermijn)
De hogerberoepsrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de termijn waarbinnen andere partijen dan de indiener van het hogerberoepschrift een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep konden geven.
Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)
Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)
Artikel 16.124 (akte van toedeling)
Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst)
Artikel 16.126 (bedenkingen)
De wederpartij kan zijn bedenkingen tegen de registratie van de pachtovereenkomst schriftelijk inbrengen bij gedeputeerde staten binnen twee weken na de dagtekening van de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 16.125, vierde lid.
Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer)
Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer)
Als aan artikel 16.127 geen gevolg is gegeven, hoeft in het ruilbesluit met het bestaan van de pachtovereenkomst geen rekening te worden gehouden.
Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster)
Zodra het ruilbesluit onherroepelijk is, doen gedeputeerde staten hiervan mededeling door toezending van het ruilbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.
Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen)
Gedeputeerde staten delen zo spoedig mogelijk nadat het ruilbesluit onherroepelijk is geworden, aan de grondkamer mee welke pachtverhoudingen gehandhaafd, opgeheven of nieuw gevestigd zijn, onder vermelding van:
Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst)
Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer)
Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer)
Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling)
Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten)
Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte)
Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte)
Artikel 16.138 (kennisgeving overeenkomst kostenverhaal)
Van een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.13, eerste lid, wordt binnen twee weken na het aangaan daarvan door het bevoegd gezag:
Artikel 18.3 (toedeling mede-handhavingstaak)
Artikel 2.0 (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)
De Aanvullingswet geluid Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.4, onderdeel E, wordt «artikel 21.6, vierde lid» vervangen door «artikel 21.6, tweede lid».
B
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.0a (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
In artikel 2.6, onderdeel A, subonderdeel 1, onder b, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet wordt «19.9 in verbinding met 19.3, tweede lid, 19.4, eerste en tweede lid,» vervangen door «19.9 in verbinding met 19.3, tweede lid,».
Artikel 2.0b (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)
De Aanvullingswet natuur Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, onderdeel AB, wordt de voorgestelde afdeling 10.3A vernummerd tot 10.4 en wordt het voorgestelde artikel 10.28a vernummerd tot 10.29.
B
In artikel 1.1, onderdeel AK, vervalt in het voorgestelde artikel 18.15a, eerste lid, «, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, of artikel 5.34, tweede lid».
C
Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:
- artikel 1.1, onderdeel T, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan de artikelen 1.1, onderdelen D, onder 1, onder b, I, ACc, AS, AT, 2.1, 2.3, tweede, derde en vierde lid, onder a en b, 3.5, onder B, onder 2, en 3.9, onder B, onder 2, onder a, van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Artikel 2.1 (Algemene wet bestuursrecht)
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
- artikel 12.18.
B
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
- artikel 11.3.
- artikel 12.7
- artikel 12.18.
Artikel 2.2 (Burgerlijk Wetboek)
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In boek 6 wordt in artikel 176, tweede lid, onder a, «artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet» vervangen door «artikel 5.1 lid 2 aanhef en onder b van de Omgevingswet».
B
Boek 7 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Bij de berekening van de schade wordt niet gelet op veranderingen die kennelijk tot stand zijn gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.3.
De in artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting bestaat evenmin, voor zover het verpachte is gelegen in een gebied waarvoor een gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van de Omgevingswet is vastgesteld en de verpachter vanwege een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1 lid 1 onder b van de Omgevingswet in overeenstemming met de regels die hoofdstuk 9 van die wet daaraan stelt, overgaat tot de vervreemding van het verpachte aan de gemeente onderscheidenlijk de provincie of de Staat.Artikel 2.3 (Financiële-verhoudingswet)
Onder vernummering van onderdeel d tot onderdeel c, vervalt artikel 17a, zesde lid, onderdeel c, van de Financiële-verhoudingswet.
Artikel 2.4 (Gemeentewet)
In artikel 222, eerste lid, wordt «artikel 12.8, eerste lid, van de Omgevingswet» vervangen door «artikel 13.18 van de Omgevingswet».
Artikel 2.4a (Invoeringswet Omgevingswet)
De Invoeringswet Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
- een besluit op grond van artikel 12, tweede lid, van de Woningwet,.
Artikel 2.5 (Kadasterwet)
Artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
- het op verzoek leveren van bijstand in de uitoefening van bevoegdheden over landinrichting als bedoeld in hoofdstuk 12 van de Omgevingswet of de uitvoering van ander beleid gericht op de verbetering van het landelijk gebied, voor zover het betreft inrichting, gebruik en beheer daarvan.
Artikel 2.6 (onteigeningswet)
De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1 tot en met 4, 155 en 156 en de titels I, II, IIa, IIb, IIc, IV, V, Va, VI, VII, VIIa en VIII vervallen.
B
Artikel 73, vierde lid, tweede zin, komt te luiden:
Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen waarmee het onteigende is bezwaard, gaan met ingang van de dag van de inbezitneming op hem over.C
Artikel 74, eerste lid, komt te luiden:
1.
Zodra mogelijk na de onteigening, biedt degene die de onteigening bevolen heeft aan de onteigende gerechtelijk een schadevergoeding aan, of, als onder degene die de onteigening bevolen heeft, beslag op de schadeloosstelling is gelegd, consigneert die het bedrag dat zonder het beslag aan de beslagene had moeten worden uitbetaald volgens de Wet op de consignatie van gelden.Artikel 2.6a (Spoorwegwet)
In artikel 87, eerste lid, vervalt «alsmede overtreding (...) hoofdspoorwegen».
Artikel 2.7 (Vorderingswet)
In artikel 15, tweede lid, van de Vorderingswet wordt «de artikelen 40–45 van de Onteigeningswet» vervangen door «paragraaf 15.3.1 van de Omgevingswet».
Artikel 2.8 (Wet algemene regels herindeling)
In artikel 34, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling wordt «besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten» vervangen door «voorkeursrechtbeschikkingen als bedoeld in artikel 9.1 van de Omgevingswet».
Artikel 2.9 (Wet op belastingen van rechtsverkeer)
Artikel 15, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer komt te luiden:
- krachtens de Wet inrichting landelijk gebied en afdeling 12.4 en artikel 12.47 in samenhang met artikel 12.44 van de Omgevingswet;
Artikel 2.10 (Wet op de economische delicten)
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel 4°, vervallen de zinsneden met betrekking tot de Wet agrarisch grondverkeer en de Wet inrichting landelijk gebied.
B
In artikel 1a, onderdeel 3°, wordt de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet als volgt gewijzigd:
C
In artikel 6, derde lid, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet «10.6 tot en met 10.10,» vervangen door «10.6 tot en met 10.10f,».
Artikel 2.11 (Wet op het financieel toezicht)
Artikel 6:2, achtste lid, van de Wet op het financieel toezicht vervalt.
Artikel 3.1 (Wet agrarisch grondverkeer)
De Wet agrarisch grondverkeer wordt ingetrokken.
Artikel 3.2 (Wet inrichting landelijk gebied)
De Wet inrichting landelijk gebied wordt ingetrokken.
Artikel 3.3 (Wet voorkeursrecht gemeenten)
De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt ingetrokken.
Artikel 4.1 (besluiten tot aanwijzing van gronden, rechtsgedingen en schadevergoeding Wet voorkeursrecht gemeenten)
Artikel 4.2 (gelijkstelling voorkeursrechten Wvg)
Artikel 4.3 (registratie voorkeursrechten)
Artikel 4.4 (procedures onteigeningswet)
Artikel 4.5 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.6 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.7 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.8 (schade gedoogplicht inrichting en onteigening)
Als voor de inwerkingtreding van deze wet schade is ontstaan als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in:
blijft het oude recht van toepassing op een vordering tot schadevergoeding die is gedaan binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet en bij toewijzing van die vordering, tot de schade volledig is vergoed.
Artikel 4.9 (financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied)
Zolang nog geen gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet is vastgesteld, kan het college van burgemeester en wethouders in een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.22, eerste lid, van de Omgevingswet ook bepalingen opnemen over financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied op basis van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 4a.1 (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)
Als het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen (Aanvullingswet geluid Omgevingswet) (Kamerstukken 35 054) tot wet is of wordt verheven en
- artikel 11.3.
- artikel 12.7
- artikel 12.18.
Artikel 4a.2 (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
Als het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34 864) tot wet is of wordt verheven en artikel 1.1, onder B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 1.1, onder C en D, van deze wet, wordt artikel 1.1 van deze wet als volgt gewijzigd:
Artikel 4a.3 (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)
Als het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet) (Kamerstukken 34 985) tot wet is of wordt verheven en
- «4.3, eerste lid, aanhef en onder g en k, en vierde lid» wordt vervangen door «4.3, eerste lid, aanhef en onder g, k en p, en vierde lid».
- de verordening governance van de energie-unie,.
Artikel 4a.4 (Wijziging Crisis- en herstelwet)
Als het bij koninklijke boodschap van 5 september 2018 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik (Kamerstukken 35 013) tot wet is of wordt verheven en eerder in werking treedt dan de artikelen 1.1, onder L, en 2.4a, onder 2, onder a, van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
Artikel 5.1 (inwerkingtreding)
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 5.2 (citeertitel)
Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.