Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving (Besluit activiteiten leefomgeving)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/168354, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn water, het Londen-protocol, de nitraatrichtlijn, het Ospar-verdrag, het PRTR-protocol, de PRTR-verordening, de richtlijn autowrakken, de richtlijn benzinedampterugwinning, de richtlijn duurzaam gebruik, de richtlijn geologische opslag van kooldioxide, de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn offshore veiligheid, de richtlijn opslag en distributie benzine, de richtlijn stedelijk afvalwater, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, de Seveso-richtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta, het werelderfgoedverdrag, het VN-Zeerechtverdrag en de artikelen 2.24, eerste lid, 4.3, eerste en tweede lid, 5.1, eerste en tweede lid, en 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 31, vierde lid, 48, zesde lid, en 49, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 19.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W14.17.0200/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524052, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
Bijlage I bij dit besluit bevat begrippen en definities voor de toepassing van dit besluit.
Artikel 1.2 (exclusieve economische zone)
Dit besluit is van toepassing in de exclusieve economische zone.
Artikel 1.3 (wederzijdse erkenning)
Met een erkenning, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een erkenning, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Artikel 2.1 (activiteiten)
De hoofdstukken 2 tot en met 5 gaan over milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk die daarbij worden verricht.
Artikel 2.2 (oogmerken)
Artikel 2.3 (bevoegd gezag gemeente)
Tenzij in de artikelen 2.5 tot en met 2.9 anders is bepaald, is voor een milieubelastende activiteit het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
Artikel 2.4 (bevoegd gezag waterschap)
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in beheer bij een waterschap is het dagelijks bestuur van het waterschap waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
Artikel 2.5 (bevoegd gezag provincie)
Voor het aanleggen en het gebruiken van een open bodemenergiesysteem, bedoeld in paragraaf 3.2.6, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
Artikel 2.6 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, een milieubelastende activiteit die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de territoriale zee die buiten een gemeente of provincie ligt, een milieubelastende activiteit die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de exclusieve economische zone, het exploiteren van een buisleiding met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 3.4.3, of een milieubelastende activiteit op een militair terrein of een terrein met een militair object, als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
Artikel 2.7 (bevoegd gezag Minister van Economische Zaken en Klimaat)
Voor het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk, bedoeld in paragraaf 3.10.1, is Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag:
Artikel 2.8 (bevoegd gezag Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)
[Gereserveerd]
Artikel 2.9 (bevoegd gezag algemene regels in combinatie met een omgevingsvergunning)
Voor een milieubelastende activiteit is het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die milieubelastende activiteit, bedoeld in de artikelen 4.6 tot en met 4.17 van het Omgevingsbesluit, ook het bevoegd gezag:
Artikel 2.10 (normadressaat)
Aan de afdelingen 2.6 en 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 2.11 (specifieke zorgplicht)
Artikel 2.12 (maatwerkregels)
Artikel 2.13 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 2.14 (afbakening mogelijkheid maatwerkregels over meldingen)
Een maatwerkregel waarmee wordt afgeweken van een bepaling over een melding uit hoofdstuk 4 kan alleen inhouden een aanvullend verbod om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag een activiteit te verrichten en kan worden gesteld vanwege:
Artikel 2.15 (afwijken van aanwijzing vergunningplichtige gevallen: aanvullende vergunningplichten)
Artikel 2.16 (afwijken van aanwijzing vergunningplichtige gevallen: vergunningvrije bodemenergiesystemen)
In afwijking van artikel 2.15, eerste lid, kan in de omgevingsverordening worden bepaald dat geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is vereist:
Artikel 2.17 (algemene gegevens bij een melding)
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
Artikel 2.18 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 2.19 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
Artikel 2.20 (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)
Artikel 2.21 (informeren over een ongewoon voorval)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 2.22 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:
Artikel 2.23 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de artikelen 2.21 en 2.22 niet versoepeld.
Artikel 3.1 (aanwijzing lozingsactiviteiten)
Het lozen van stoffen, water of warmte op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk is een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 2.1.
Artikel 3.2 (algemene regels voor lozen op een zuiveringtechnisch werk)
Artikel 3.3 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozen op een zuiveringtechnisch werk)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, geldt voor het lozen van afvalwater afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk op een zuiveringtechnisch werk, voor zover voor die milieubelastende activiteit het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, geldt om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten.
Artikel 3.4 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het aanwezig hebben van een stookinstallatie met een nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW.
Artikel 3.5 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.4.
Artikel 3.6 (algemene regels)
Artikel 3.7 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een natte koeltoren.
Artikel 3.8 (algemene regels)
Artikel 3.9 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het omzetten van elektrische energie in elektromagnetische stralingsenergie, als het elektrisch vermogen groter is dan 4 kW.
Artikel 3.10 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.9.
Artikel 3.11 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.12 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.11, voor zover het gaat om een windpark met 20 of meer windturbines.
Artikel 3.13 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.11, voor zover het gaat om een windpark met 3 tot 20 windturbines.
Artikel 3.14 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.11, wordt voldaan aan de regels over het opwekken van elektriciteit met een windturbine, bedoeld in paragraaf 4.30.
Artikel 3.15 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.16 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.17 (algemene regels)
Artikel 3.18 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
Artikel 3.19 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.20 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.18, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.21 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
Artikel 3.22 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.21, voor zover het gaat om het opslaan van:
Artikel 3.23 (algemene regels)
Artikel 3.24 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan in een opslagtank met een inhoud van meer dan 250 l of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 250 l, van:
Artikel 3.25 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.26 (algemene regels)
Artikel 3.27 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.28 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.27, voor zover het gaat om het opslaan in een opslagvoorziening, als daarin wordt opgeslagen:
Artikel 3.29 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.27, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.30 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.31 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.32 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.30, wordt voldaan aan de regels over het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in paragraaf 4.102.
Artikel 3.33 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.34 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.33, voor zover het gaat om het opslaan van:
Artikel 3.35 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.33, wordt voldaan aan de regels over het opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik, bedoeld in paragraaf 4.103.
Artikel 3.36 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van meer dan:
Artikel 3.37 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.36, voor zover het gaat om het opslaan van meer dan:
Artikel 3.38 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.36, wordt voldaan aan de regels over het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen, bedoeld in paragraaf 4.100, als ten hoogste 100.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 of ten hoogste 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7 wordt opgeslagen.
Artikel 3.39 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.40 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.41 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
Artikel 3.42 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.43 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.41, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.44 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in categorie 6.7 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
Artikel 3.45 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.46 (algemene regels)
Artikel 3.47 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
Artikel 3.48 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.47.
Artikel 3.49 (uitsluiten algemene regels en gegevens en bescheiden voor complexe bedrijven)
De bepalingen over het aanwijzen van algemene regels en het verstrekken van gegevens en bescheiden bij milieubelastende activiteiten in de afdelingen 3.4 tot en met 3.11 zijn niet van toepassing op een activiteit die is aangewezen in deze afdeling.
Artikel 3.50 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.51 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.52 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.50, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.53 (wijziging Seveso-richtlijn)
In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van bijlage I bij de Seveso-richtlijn voor de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Artikel 3.54 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.55 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.56 (algemene regels)
Artikel 3.57 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.58 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.59 (algemene regels)
Artikel 3.60 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.61 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.62 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.63 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.64 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.65 (algemene regels)
Artikel 3.66 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.67 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.68 (algemene regels)
Artikel 3.69 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.70 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.71 (algemene regels)
Artikel 3.72 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.73 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.74 (algemene regels)
Artikel 3.75 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.76 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.77 (algemene regels)
Artikel 3.78 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.79 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.80 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.78, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.81 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.82 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.83 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.84 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.85 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.86 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.84, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.87 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.88 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.89 (algemene regels)
Artikel 3.90 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.91 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.92 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.90, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.93 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.94 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.93.
Artikel 3.95 (algemene regels)
Artikel 3.96 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.97 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.98 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.97, voor zover het gaat om een gasdrukregelstation en gasdrukmeetstation met:
Artikel 3.99 (algemene regels)
Artikel 3.100 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.101 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.102 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.101, wordt voldaan aan de regels over een buisleiding met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 4.108.
Artikel 3.103 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.104 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.105 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om:
Artikel 3.106 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Artikel 3.107 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen vanwege geluidemissie)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het verwerken van metalen waarvan de niet in een gesloten gebouw ondergebrachte productieoppervlakte daarvoor ten minste 2.000 m2 is:
Artikel 3.108 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozen van koelwater)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het niet gaat om de activiteit, bedoeld in artikel 3.104.
Artikel 3.109 (algemene regels)
Artikel 3.110 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.111 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.112 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.113 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om:
Artikel 3.114 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van keramische producten door verhitting.
Artikel 3.115 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen vanwege geluidemissie)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
Artikel 3.116 (algemene regels)
Artikel 3.117 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.118 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.119 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.120 (algemene regels)
Artikel 3.121 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.122 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.123 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.124 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.125 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Artikel 3.126 (algemene regels)
Artikel 3.127 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.128 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.129 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.130 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
Artikel 3.131 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het maken of bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren.
Artikel 3.132 (algemene regels)
Artikel 3.133 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.134 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.135 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.136 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het blazen, expanderen of schuimen van kunststof met een blaasmiddel anders dan lucht, kooldioxide of stikstof.
Artikel 3.137 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om:
Artikel 3.138 (algemene regels)
Artikel 3.139 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.140 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.141 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.140.
Artikel 3.142 (algemene regels)
Artikel 3.143 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.144 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.145 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Artikel 3.146 (algemene regels)
Artikel 3.147 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.148 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.149 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.148.
Artikel 3.150 (algemene regels)
Artikel 3.151 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.152 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.153 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.152, voor zover het gaat om het opslaan van metaalschroot of autowrakken.
Artikel 3.154 (algemene regels)
Artikel 3.155 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.156 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.157 (algemene regels)
Artikel 3.158 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.159 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.160 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.159.
Artikel 3.161 (algemene regels)
Artikel 3.162 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.163 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.164 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.163, voor zover het gaat om het opslaan van metaalschroot of autowrakken.
Artikel 3.165 (algemene regels)
Artikel 3.166 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.167 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.168 (algemene regels)
Artikel 3.169 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.170 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.171 (algemene regels)
Artikel 3.172 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.173 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.174 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.173, voor zover het gaat om het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk met een capaciteit van meer dan 150.000 inwonerequivalenten.
Artikel 3.175 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.173, voor zover het gaat om het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk met een capaciteit tot en met 150.000 inwonerequivalenten.
Artikel 3.176 (algemene regels)
Artikel 3.177 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.178 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.179 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.180 (algemene regels)
Artikel 3.181 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.182 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.183 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.184 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.185 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: opslaan, herverpakken en opbulken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.186 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: demonteren bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.187 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: ontwateren en drogen bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van afvalwater)
Artikel 3.188 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verkleinen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.189 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: reinigen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.190 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: voorbereiden voor hergebruik van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het voorbereiden voor hergebruik van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van het voorbereiden voor hergebruik van onderdelen van voertuigwrakken, siervoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of tweedehands bouwmaterialen.
Artikel 3.191 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: composteren en vergisten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.192 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: recyclen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, vervaardigen van brandstoffen of opvulmateriaal uit bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen en voorbehandelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing)
Artikel 3.193 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verdichten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.194 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: scheiden van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.195 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: mengen van bedrijfsafvalstoffen)
Artikel 3.196 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: mengen van gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.197 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: verwijderen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen)
Artikel 3.198 (algemene regels)
Artikel 3.199 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.200 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.201 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, voor zover het gaat om:
Artikel 3.202 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.200, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het houden van:
Artikel 3.203 (algemene regels)
Artikel 3.204 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.205 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.206 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.205, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.207 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.208 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.209 (algemene regels)
Artikel 3.210 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.211 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.212 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.211, voor zover het gaat om het pasteuriseren van compost voor de champignonteelt.
Artikel 3.213 (algemene regels)
Artikel 3.214 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.215 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.216 (algemene regels)
Artikel 3.217 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.218 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.219 (algemene regels)
Artikel 3.220 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.221 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.222 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.223 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.221, wordt voldaan aan de regels over het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een PRTR-installatie voor intensieve aquacultuur, bedoeld in bijlage I, categorie 7, onder b, bij de PRTR-verordening.
Artikel 3.224 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.225 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.226 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.227 (algemene regels)
Artikel 3.228 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.229 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.230 (algemene regels)
Artikel 3.231 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.232 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.233 (algemene regels)
Artikel 3.234 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.235 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.236 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.235.
Artikel 3.237 (algemene regels)
Artikel 3.238 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.239 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.240 (algemene regels)
Artikel 3.241 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.242 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.243 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.242, voor zover het gaat om het gericht werken met biologische agentia, met uitzondering van biologische agentia die ingedeeld zijn of worden in groep 1 of groep 2 als gevolg van de indeling van risicogroepen van de richtlijn biologische agentia.
Artikel 3.244 (algemene regels)
Artikel 3.245 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.246 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.247 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.246, voor zover het gaat om ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013.
Artikel 3.248 (algemene regels)
[Gereserveerd]
Artikel 3.249 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.250 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.251 (algemene regels)
Artikel 3.252 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.253 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.254 (algemene regels)
Artikel 3.255 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.256 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.257 (algemene regels)
Artikel 3.258 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.259 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.260 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.261 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.259, wordt voldaan aan de regels over het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
Artikel 3.262 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.263 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een tandartspraktijk.
Artikel 3.264 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.263, wordt voldaan aan de regels over een tandartspraktijk, bedoeld in paragraaf 4.53.
Artikel 3.265 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.266 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.265, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.267 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.268 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.269 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.270 (algemene regels)
Artikel 3.271 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.272 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.273 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.272, voor zover het gaat om:
Artikel 3.274 (algemene regels)
Artikel 3.275 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.276 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.277 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.276, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van auto’s of motoren van auto’s of het assembleren van auto’s.
Artikel 3.278 (algemene regels)
Artikel 3.279 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.280 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.281 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.280, voor zover het gaat om het proefdraaien van straalmotoren of straalturbines.
Artikel 3.282 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.280, voor zover het gaat om het proefdraaien met testbanken van motoren, turbines of reactoren.
Artikel 3.283 (algemene regels)
Artikel 3.284 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.285 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.286 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.287 (algemene regels)
Artikel 3.288 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.289 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.290 (algemene regels)
Artikel 3.291 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.292 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.293 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen alleen vanwege mer-beoordeling)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.292, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het repareren van vliegtuigen.
Artikel 3.294 (algemene regels)
Artikel 3.295 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.296 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.297 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.296, voor zover het gaat om het tanken van voertuigen met:
Artikel 3.298 (algemene regels)
Artikel 3.299 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.300 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.301 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.302 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.300, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.303 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.304 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.305 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen vanwege geluidemissie)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.304, voor zover het gaat om het sporten of recreëren met voertuigen met een verbrandingsmotor in de buitenlucht.
Artikel 3.306 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.304, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.307 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.308 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.309 (algemene regels)
Artikel 3.310 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.311 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.312 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.311, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.313 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.314 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.315 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.314, wordt voldaan aan de regels over energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1.
Artikel 3.316 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.317 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.318 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.317, wordt voldaan aan de regels over energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1.
Artikel 3.319 (gegevens en bescheiden)
Artikel 3.320 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Artikel 3.321 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.322 (algemene regels)
Artikel 3.323 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire zeehaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.324 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 3.325 (algemene regels)
Artikel 3.326 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire luchthaven, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.327 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.326, als het gaat om het exploiteren van een militaire luchthaven waarvoor een luchthavenbesluit is vereist.
Artikel 3.328 (algemene regels)
Artikel 3.329 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een militaire kazerne, met inbegrip van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.330 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.329, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 3.331 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die stoffen en voorwerpen worden opgeslagen of bewerkt, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.332 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.331, als het gaat om het opslaan en bewerken van:
Artikel 3.333 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.331, wordt voldaan aan de regels over het opslaan of bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen, bedoeld in paragraaf 4.114.
Artikel 3.334 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het gebruik van ontplofbare stoffen of voorwerpen, die behoren tot ADR-klasse 1, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die stoffen of voorwerpen worden gebruikt, door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.335 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.334, als het gaat om het gebruik van ontplofbare stoffen en voorwerpen op:
Artikel 3.336 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.334, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een militaire schietbaan, bedoeld in paragraaf 4.115.
Artikel 3.337 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het houden van militaire oefeningen, met inbegrip van het exploiteren van het terrein, bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waar die oefeningen worden gehouden door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 3.338 (algemene regels)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.337, wordt voldaan aan de regels over het houden van militaire oefeningen, bedoeld in paragraaf 4.113.
Artikel 4.1 (toepassingsbereik: activiteiten)
Een paragraaf in dit hoofdstuk is alleen van toepassing voor zover dat in hoofdstuk 3 is bepaald.
Artikel 4.2 (toepassingsbereik)
Artikel 4.3 (wijziging Seveso-richtlijn)
In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van bijlagen I tot en met IV bij de Seveso-richtlijn voor de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Artikel 4.4 (uitbreiding normadressaat)
Artikel 4.5 (gegevens en bescheiden: als deze paragraaf van toepassing wordt)
Artikel 4.6 (gegevens en bescheiden: voor wijziging)
Artikel 4.7 (gegevens en bescheiden: na een zwaar ongeval)
Artikel 4.8 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift over deze paragraaf kan alleen aanvullende maatregelen bevatten.
Artikel 4.9 (algemene verplichtingen)
Artikel 4.10 (preventiebeleid)
Artikel 4.11 (veiligheidsbeheerssysteem)
Artikel 4.12 (bijwerken preventiebeleid en veiligheidsbeheerssysteem)
Artikel 4.13 (domino-effecten)
Artikel 4.14 (veiligheidsrapport: algemeen)
Artikel 4.15 (veiligheidsrapport: scenario’s voor mogelijke zware ongevallen)
Artikel 4.16 (veiligheidsrapport: risico’s voor omgeving en externe oorzaken)
Artikel 4.17 (veiligheidsrapport: rampenbestrijding en bedrijfsbrandweer)
Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:
Artikel 4.18 (veiligheidsrapport: veiligheid werknemers)
Het veiligheidsrapport bevat een beschrijving van:
Artikel 4.19 (bijwerken veiligheidsrapport)
Het veiligheidsrapport wordt bezien en zo nodig bijgewerkt:
Artikel 4.20 (gegevens en bescheiden: veiligheidsrapport)
Een opgesteld of bijgewerkt veiligheidsrapport of deel daarvan wordt onverwijld verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.21 (samenvoegen documenten)
Het preventiebeleid, het veiligheidsrapport en het veiligheidsdocument en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, kunnen worden samengevoegd in één document.
Artikel 4.22 (intern noodplan)
Artikel 4.23 (raadpleging werknemers en inzage)
Artikel 4.24 (actuele lijst van de gevaarlijke stoffen)
Artikel 4.25 (openbaarmaking van gegevens)
Artikel 4.26 (overgangsrecht: preventiebeleid)
Het preventiebeleid, bedoeld in artikel 4.10, is opgesteld binnen een jaar nadat artikel 4.10 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:
Artikel 4.27 (overgangsrecht: veiligheidsrapport)
Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, is opgesteld binnen twee jaar nadat artikel 4.14 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:
Artikel 4.28 (overgangsrecht: intern noodplan)
Het intern noodplan, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, is opgesteld en ingevoerd binnen twee jaar nadat artikel 4.22 van toepassing is geworden op de Seveso-inrichting, tenzij:
Artikel 4.29 (toepassingsbereik)
Artikel 4.30 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.29, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.31 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van de artikelen 4.34, 4.36, 4.45, 4.55 en 4.57.
Artikel 4.32 (lucht: toepassing emissiegrenswaarden)
Artikel 4.33 (lucht: afgassen afvoeren)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een gecontroleerde wijze door de schoorsteen afgevoerd waarvan de hoogte op berekeningen is gebaseerd.
Artikel 4.34 (lucht: emissie zwaveldioxide)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, de waarden, bedoeld in tabel 4.34, gemeten in een continue of periodieke meting.
Artikel 4.35 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van zwaveldioxide, bedoeld in artikel 4.34, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:
Artikel 4.36 (lucht: emissie stikstofoxiden)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden, de waarden, bedoeld in tabel 4.36, gemeten in een continue of periodieke meting.
Artikel 4.37 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk stikstofoxiden)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde, bedoeld in artikel 4.36, wordt verhoogd voor een bestaande grote stookinstallatie die wordt gestookt met aardgas en die niet kan voldoen aan de emissiegrenswaarde, bedoeld in artikel 4.36, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 100 mg/Nm3, tenzij het gaat om een gasturbine of gasmotor.
Artikel 4.38 (lucht: emissie koolmonoxide)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor koolmonoxide, de waarden, bedoeld in tabel 4.38, gemeten in een continue of periodieke meting.
Artikel 4.39 (lucht: emissie totaal stof)
Voor de emissie in de lucht zijn de emissiegrenswaarden voor totaal stof, de waarden, bedoeld in tabel 4.39, gemeten in een continue of periodieke meting.
Artikel 4.40 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.41 (lucht: meetplicht continu of periodiek meten)
Artikel 4.42 (lucht: continue meting)
Een continue meting als bedoeld in artikel 4.41 omvat ook de meting van:
Artikel 4.43 (lucht: bepalen zuurstofgehalte)
De resultaten van de metingen die zijn verricht, worden omgerekend tot een massaconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte als bedoeld in 4.32, vierde lid, volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Es: de berekende emissieconcentratie bij het genormaliseerde zuurstofgehalte;
Em: de gemeten emissieconcentratie;
Os: het genormaliseerde zuurstofgehalte;
Om: het gemeten zuurstofgehalte.
Artikel 4.44 (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)
Artikel 4.45 (lucht: gebruik grote stookinstallatie bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Artikel 4.46 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk bij uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.45 wordt versoepeld, bevat een verlenging van de periode, bedoeld in artikel 4.45, als:
Artikel 4.47 (informeren: uitvallen afgasreinigingsapparatuur)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt uiterlijk 48 uur na het uitvallen van de afgasreinigingsapparatuur en het niet na uiterlijk 24 uur weer normaal functioneren van deze apparatuur, waarbij de stookinstallatie geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of met een weinig vervuilende brandstof in bedrijf wordt gehouden, als bedoeld in artikel 4.46, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.48 (lucht: continue en periodieke meting)
Artikel 4.49 (informeren: periodieke meting)
Artikel 4.50 (lucht: parallelmeting)
Artikel 4.51 (informeren: parallelmeting)
Artikel 4.52 (lucht: ongeldige metingen)
Artikel 4.53 (lucht en water: kwaliteitsborging)
Artikel 4.54 (lucht: uitzondering emissiegrenswaarden)
Artikel 4.55 (lucht: gelijktijdig gebruik verschillende soorten brandstof)
Artikel 4.56 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk zwaveldioxide)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarde van zwaveldioxide, bedoeld in artikel 4.55, eerste lid, wordt verhoogd voor een bestaande grote stookinstallatie, bevat een emissiegrenswaarde van niet meer dan 500 mg/Nm3, als:
Artikel 4.57 (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht kan een grote stookinstallatie waar normaal laagzwavelige brandstof wordt verstookt, 240 uur in werking blijven, als door een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof als gevolg van een ernstig tekort aan die brandstoffen de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.34, niet kunnen worden nageleefd.
Artikel 4.58 (informeren: uitzondering geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een onderbreking van de voorziening met laagzwavelige brandstof door een ernstig tekort aan die brandstoffen, waardoor de emissiegrenswaarden niet kunnen worden nageleefd, als bedoeld in artikel 4.57.
Artikel 4.59 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk geen gebruik laagzwavelige brandstof)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee artikel 4.57 wordt versoepeld, bevat een verlenging van niet meer dan zes maanden als de omstandigheid, bedoeld in artikel 4.57, voortduurt en emissiegrenswaarden daardoor niet in acht kunnen worden genomen.
Artikel 4.60 (lucht: uitzondering stookinstallatie geen gebruik gasvormige brandstof)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht bij onvoorziene omstandigheden zijn de emissiegrenswaarden, bedoeld in artikel 4.34, 4.36, 4.38 en 4.39, ten hoogste 240 uur per incident niet van toepassing, als een grote stookinstallatie die normaal met gasvormige brandstof wordt gestookt, met een andere brandstof wordt gestookt wanneer door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan worden geleverd.
Artikel 4.61 (informeren: uitzondering geen gebruik gasvormige brandstof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het stoken met een andere brandstof dan een gasvormige brandstof, als door weersomstandigheden of storingen in de gastoevoer geen gas kan worden geleverd, als bedoeld in artikel 4.60.
Artikel 4.62 (energie: netto elektrisch rendement)
Artikel 4.63 (toepassingsbereik)
Artikel 4.64 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.63, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.65 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van:
Artikel 4.66 (bodem, water en lucht: voorkomen verbrandingsresiduen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem, een oppervlaktewaterlichaam en de lucht wordt bij het vervoer van de verbrandingsoven naar het opslagterrein en de tussentijdse opslag op dat terrein voorkomen dat verbrandingsresiduen in de bodem, een oppervlaktewaterlichaam en de lucht terechtkomen.
Artikel 4.67 (bodem en water: exploitatie afvalverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.68 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.69 (water: meetmethoden)
Artikel 4.70 (water: bemonsterplicht)
Artikel 4.71 (lucht en water: kwaliteitsborging)
Op de bekwaamheid van een laboratorium is NEN-EN-ISO/IEC 17025 van toepassing.
Artikel 4.72 (lucht: ontwerp verbrandingsinstallatie)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het milieu worden afgassen op een gecontroleerde wijze door de schoorsteen afgevoerd waarvan de hoogte op berekeningen is gebaseerd.
Artikel 4.73 (lucht: emissies afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.74 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide als bedoeld in artikel 4.73, eerste lid, wordt verhoogd, bevat een emissiegrenswaarde voor koolmonoxide van niet meer dan:
Artikel 4.75 (lucht: emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.76 (lucht: rekenmethode emissies andere afvalmeeverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.77 (lucht: emissies cementovens)
Artikel 4.78 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.79 (lucht: meetplicht continu meten)
Artikel 4.80 (lucht: continue meting)
Artikel 4.81 (lucht: meetplicht periodiek meten)
Artikel 4.82 (lucht: moment vaststellen tijd, temperatuur en zuurstofgehalte)
De verblijftijd, de minimumtemperatuur en het zuurstofgehalte van de afgassen wordt vastgesteld:
Artikel 4.83 (lucht: bepalen zuurstofgehalte voor omrekenen resultaten meting)
Artikel 4.84 (lucht: periodieke meting)
Artikel 4.85 (informeren: periodieke meting)
Artikel 4.86 (lucht: parallelmeting)
Artikel 4.87 (informeren: parallelmeting)
Artikel 4.88 (lucht: meetonzekerheid)
Artikel 4.89 (lucht: bepalen concentratie dioxinen en furanen)
Bij het bepalen van de totale concentratie van dioxinen en furanen worden de massaconcentraties van de dioxinen en dibenzofuranen, bedoeld in tabel 4.89, vermenigvuldigd met de toxische equivalentiefactoren, bedoeld in die tabel, voordat ze worden opgeteld.
Artikel 4.90 (lucht: berekening voldoen emissiegrenswaarden)
Artikel 4.91 (lucht: bepaling periodegemiddelden)
Artikel 4.92 (lucht: overschrijding emissiegrenswaarden)
Artikel 4.93 (lucht: automatisch systeem bij storing afgasreinigingsapparatuur)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht wordt bij het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie en een afvalmeeverbrandingsinstallatie een automatisch systeem gebruikt dat de toevoer van afvalstoffen voorkomt als uit continue metingen blijkt dat een emissie in de lucht als gevolg van storingen of defecten aan de afgasreinigingsapparatuur hoger is dan een emissiegrenswaarde.
Artikel 4.94 (energie)
Als dit technisch mogelijk is, wordt de warmte die door het proces van thermische behandeling in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt opgewekt, teruggewonnen.
Artikel 4.95 (energie: netto elektrisch rendement)
Artikel 4.96 (afval: in ontvangst nemen van afvalstoffen)
Artikel 4.97 (afval: tests eigenschappen afvalverbrandingsresiduen)
Voordat de methoden van verwijdering of recycling van de residuen worden vastgesteld, worden passende tests uitgevoerd om na te gaan welke de fysische en chemische eigenschappen en het verontreinigend vermogen van de residuen zijn. Die tests hebben betrekking op de totale oplosbare fractie en de oplosbare fractie zware metalen.
Artikel 4.98 (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.99 (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalverbrandingsinstallatie, hulpbrander)
Artikel 4.100 (afval: afvalverbrandingsresiduen en terugwinnen warmte afvalmeeverbrandingsinstallatie)
Artikel 4.101 (treffen gelijkwaardige maatregel)
Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.98, 4.99 of 4.100, is toestemming als bedoeld in artikel 4.7 van de wet niet vereist.
Artikel 4.102 (afval: beheer)
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen is het beheer van een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie in handen van een natuurlijk persoon die bekwaam is deze te beheren.
Artikel 4.103 (afval: ziekenhuisafval)
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt infectieus ziekenhuisafval rechtstreeks en in gesloten verpakking in de oven van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie geplaatst, zonder voorafgaande vermenging met andere categorieën van afvalstoffen volgens de bijlage bij de afvalbeschikking.
Artikel 4.104 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van titaandioxide.
Artikel 4.105 (informeren: omvang productie)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt jaarlijks voor 1 maart geïnformeerd over de omvang van de productie van titaandioxide over het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Artikel 4.106 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld.
Artikel 4.107 (water: geen afvalstoffen lozen)
De volgende afvalstoffen worden niet geloosd:
Artikel 4.108 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam bij sulfaatproces)
Voor het afvalwater afkomstig van een installatie waarin het sulfaatproces wordt toegepast dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.108.
Artikel 4.109 (water: emissiegrenswaarde lozing op een oppervlaktewaterlichaam bij chlorideproces)
Artikel 4.110 (water: meetmethoden)
Artikel 4.111 (water: bemonsterplicht)
Het afvalwater wordt ten minste elke zes maanden bemonsterd door een met het debiet evenredige steekproef over een periode van 24 uur, en geanalyseerd op:
Artikel 4.112 (lucht: emissie zuurdruppels)
Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht wordt de emissie van zuurdruppels in de lucht voorkomen.
Artikel 4.113 (lucht: emissies)
Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces en sulfaatproces zijn de emissiegrenswaarden voor titaandioxide, de waarden, bedoeld in tabel 4.113, gemeten in een continue, periodieke of eenmalige meting.
Artikel 4.114 (lucht: emissies bij maken via chlorideproces)
Voor de emissie in de lucht bij het maken van titaandioxide via het chlorideproces zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.114, gemeten in een continue, periodieke of eenmalige meting.
Artikel 4.115 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.116 (lucht: meetplicht)
Artikel 4.117 (lucht: eenmalige, periodieke en continue meting)
Artikel 4.118 (lucht en water: parallelmeting)
Artikel 4.119 (informeren: controle meetsysteem)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten hoogste vier weken na de controle, bedoeld in artikel 4.118, eerste lid, geïnformeerd over de resultaten daarvan.
Artikel 4.120 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van zwavel in een olieraffinaderij volgens het Clausproces of modificaties van het Clausproces.
Artikel 4.121 (lucht: omzettingsgraad geconcentreerd waterstofsulfide)
Artikel 4.122 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van asfalt of asfaltproducten.
Artikel 4.123 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.122, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.124 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met bitumen worden asfalt en asfaltproducten gemaakt boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.125 (water: lozingsroute)
Artikel 4.126 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.127 (lucht: emissies)
Artikel 4.128 (lucht: maatregelen)
Artikel 4.129 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.130 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.131 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.132 (lucht: berekening emissiegrenswaarde)
Artikel 4.133 (lucht: keuring op optimale verbranding)
Artikel 4.134 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van betonmortel.
Artikel 4.135 (melding: lozing)
Artikel 4.136 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.134, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.137 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het reinigen van met betonmortel verontreinigde onderdelen en voorzieningen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel worden verontreinigde onderdelen en voorzieningen gereinigd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.138 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met vliegas, poederkoolvliegas en gegranuleerde hoogovenslakken worden goederen gedoseerd en gemengd tot betonmortel boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.139 (water: opnieuw gebruiken spoelwater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt spoelwater opnieuw gebruikt.
Artikel 4.140 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.141 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.142 (water: emissiegrenswaarden lozing in een vuilwaterriool)
Artikel 4.143 (water: meetmethoden)
Artikel 4.144 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.145 (lucht: stuifgevoelige goederen)
Bijlage IV bevat een indeling van goederen in stuifklassen S1 tot en met S5.
Artikel 4.146 (lucht: in gesloten ruimte doseren en mengen van goederen tot betonmortel)
Met het oog op het voorkomen of het beperken van diffuse emissies in de lucht worden goederen ingedeeld in stuifklasse S1 in een gesloten ruimte gedoseerd en gemengd.
Artikel 4.147 (lucht: emissie totaal stof bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)
Artikel 4.148 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.149 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.150 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.151 (lucht: afvoeren emissies bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het doseren en mengen van goederen tot betonmortel emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.152 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het maken van producten met betonmortel.
Artikel 4.153 (melding: lozing)
Artikel 4.154 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.152, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.155 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het uitwassen van beton)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met betonmortel wordt beton uitgewassen boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.156 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het aanbrengen van ontkistingsmiddel op bekisting)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met ontkistingsmiddelen wordt ontkistingsmiddel op bekisting aangebracht boven een aaneengesloten bodemvoorziening, met uitzondering van het aanbrengen van bekisting bij een bouwplaats.
Artikel 4.157 (water: plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen)
Er worden alleen plantaardige of oplosmiddelvrije ontkistingsmiddelen gebruikt, tenzij dat redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 4.158 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.159 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, en voor chemisch zuurstofverbruik 200 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.160 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.161 (water: meetmethoden)
Artikel 4.162 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.163 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van de volgende grafische processen:
Artikel 4.164 (melding)
Artikel 4.165 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.163, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.166 (geen gebruik chroom en bepaalde reinigingsmiddelen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu worden:
Artikel 4.167 (externe veiligheid: destillatie oplosmiddelresten)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid worden oplosmiddelresten gedestilleerd in een brandcompartiment.
Artikel 4.168 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met inkten, verdunningsmiddelen, reinigingsmiddelen en toevoegingsmiddelen worden grafische processen boven een aaneengesloten bodemvoorziening uitgevoerd.
Artikel 4.169 (water: werkinstructie en voorzieningen afvalwater)
Artikel 4.170 (water: maatregelen bij zeefdrukken)
Artikel 4.171 (water: alleen naspoelwater lozen)
Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater wordt alleen het naspoelwater afkomstig van het polijsten, ontvetten of ontwikkelen van zeefdrukgaas of het strippen van een sjabloon geloosd.
Artikel 4.172 (water: lozingsroute naspoelwater)
Artikel 4.173 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.174 (lucht: emissie totaal stof bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.175 (lucht: meetmethoden bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.176 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.177 (lucht: eenmalige meting bij het bedrukken met vellenoffset)
Artikel 4.178 (lucht en geur: afvoeren emissies bij alle grafische processen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.179 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van lagen op metalen.
Artikel 4.180 (melding)
Artikel 4.181 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.179, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.182 (geen gebruik perfluoroctaansulfonaten en kwik)
Met het oog op het voorkomen dat zeer zorgwekkende stoffen in het milieu terechtkomen, worden geen perfluoroctaansulfonaten en kwik gebruikt.
Artikel 4.183 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het aanbrengen van anorganische deklagen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met emaille worden anorganische deklagen op metalen aangebracht boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.184 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het aanbrengen van conversielagen)
Artikel 4.185 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het elektrolytisch of stroomloos aanbrengen)
Artikel 4.186 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het thermisch aanbrengen)
Artikel 4.187 (water: werkinstructie en voorzieningen)
Artikel 4.188 (water: lozingsroute)
Artikel 4.189 (water: emissiegrenswaarden lozing in een vuilwaterriool)
Artikel 4.190 (water: meetmethoden)
Artikel 4.191 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.192 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.193 (lucht: aanbrengen van anorganische deklagen op metalen in gesloten ruimte)
Artikel 4.194 (lucht: diffuse emissies bij het aanbrengen van metaallagen op metalen)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt bij het aanbrengen van metaallagen op metalen de lucht afgezogen.
Artikel 4.195 (lucht: emissies bij het aanbrengen van anorganische deklagen op metalen)
Artikel 4.196 (lucht: emissies bij het aanbrengen van conversielagen op metalen)
Artikel 4.197 (lucht: emissies bij het elektrolytisch of stroomloos aanbrengen van metaallagen op metalen)
Artikel 4.198 (lucht: emissies bij het thermisch aanbrengen van metaallagen op metalen)
Artikel 4.199 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.200 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.201 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.202 (lucht en geur: afvoeren emissies bij het aanbrengen van lagen op metalen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden afgezogen emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.203 (toepassingsbereik)
Artikel 4.204 (melding)
Artikel 4.205 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.203, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.206 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met aluminium, lood, zink, tin, koper, nikkel, oplosmiddelen en harsen gebeurt het smeltproces en gietproces boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.207 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.208 (lucht: emissie totaal stof bij vormen en kernen van zand, koude regeneratie van zand en gietstukken)
Artikel 4.209 (lucht: emissie dioxines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen bij het smelten van metalen)
Met het oog op het voorkomen of het beperken van de emissie van dioxines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht worden bij het smelten van metalen alleen de volgende metalen gesmolten:
Artikel 4.210 (lucht: emissie lood en loodverbindingen bij het smelten van metalen)
Artikel 4.211 (lucht: emissies bij het maken van croningkernen en coldboxkernen voor het gieten van metalen)
Artikel 4.212 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.213 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij vormen en kernen van zand, koude regeneratie van zand en gietstukken)
Artikel 4.214 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het smelten van metalen)
Artikel 4.215 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het maken van croningkernen en coldboxkernen voor het gieten van metalen)
Artikel 4.216 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.217 (lucht en geur: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder worden afgezogen emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.218 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het stralen van metalen.
Artikel 4.219 (melding)
Artikel 4.220 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.218, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.221 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.222 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met vaste straalmiddelen, verfdeeltjes of metaaldeeltjes worden metalen gestraald boven een aaneengesloten bodemvoorziening als vaste straalmiddelen worden gebruikt.
Artikel 4.223 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van een vloeistofdichte bodemvoorziening niet geloosd.
Artikel 4.224 (water: lozingsroute)
Artikel 4.225 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.226 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.227 (lucht en geluid: gesloten ruimte)
Met het oog op het beperken van diffuse emissies in de lucht en het voorkomen of beperken van geluidhinder worden metalen in een gesloten ruimte gestraald.
Artikel 4.228 (lucht: emissies)
Artikel 4.229 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.230 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.231 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.232 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden de emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.233 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het schoonbranden van metalen.
Artikel 4.234 (melding)
Artikel 4.235 (niet lozen na schoonbranden van metalen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van het nabehandelen van de emissie die vrijkomt bij het schoonbranden van metalen in een gaswasser niet geloosd.
Artikel 4.236 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.237 (lucht: niet schoonbranden bij halogeenverbindingen)
Met het oog op het voorkomen van emissies in de lucht worden lood, geïsoleerde kabels, oliegekoelde transformatoren en metaaloppervlakken die zijn verontreinigd met halogeenverbindingen niet schoongebrand.
Artikel 4.238 (lucht: verwijderen andere materialen)
Met het oog op het voorkomen van emissies in de lucht worden metalen voorafgaand aan het schoonbranden vrijgemaakt van materialen die op andere wijze dan door schoonbranden kunnen worden verwijderd.
Artikel 4.239 (lucht: emissies)
Artikel 4.240 (lucht: maatregel elektrische oven)
Aan artikel 4.239, eerste lid, wordt in ieder geval voldaan als een elektrische oven wordt gebruikt en de hieruit afgezogen dampen via condensatie of absorptie worden behandeld en teruggeleid naar de oven zonder dat een emissie in de lucht optreedt.
Artikel 4.241 (lucht: maatregel kleine gasgestookte oven)
Aan artikel 4.239, eerste lid, wordt in ieder geval voldaan als een gasgestookte oven wordt gebruikt met een capaciteit voor het reinigen van producten van minder dan vijf ton, en:
Artikel 4.242 (lucht: maatregel grote gasgestookte oven)
Aan artikel 4.239, eerste lid, wordt in ieder geval voldaan als een gasgestookte oven wordt gebruikt met een capaciteit voor het reinigen van producten van ten minste die vijf ton en:
Artikel 4.243 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.244 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.245 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.246 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het etsen en beitsen van metalen.
Artikel 4.247 (melding)
Artikel 4.248 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.246 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.249 (geen gebruik perfluoroctaansulfonaten)
Met het oog op het beschermen van het milieu worden geen perfluoroctaansulfonaten gebruikt.
Artikel 4.250 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.251 (water: lozingsroute)
Artikel 4.252 (water: emissiegrenswaarden lozing in een vuilwaterriool na etsen of beitsen metalen)
Artikel 4.253 (water: meetmethoden)
Artikel 4.254 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.255 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.256 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.257 (lucht: emissies)
Artikel 4.258 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.259 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.260 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.261 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden de afgezogen emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.262 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lassen van metalen.
Artikel 4.263 (melding)
Artikel 4.264 (lucht: klassenindeling bij het lassen van metalen)
Artikel 4.265 (lucht en geluid: gesloten ruimte)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht en het voorkomen of beperken van geluidhinder worden metalen in een gesloten ruimte gelast.
Artikel 4.266 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.267 (lucht: emissies)
Artikel 4.268 (lucht: maatregelen totaal stof)
Aan artikel 4.267, eerste lid, wordt voor totaal stof in ieder geval voldaan als:
Artikel 4.269 (lucht: maatregelen chroom VI-verbindingen, beryllium en berylliumverbindingen)
Aan artikel 4.267, eerste lid, wordt voor chroom VI-verbindingen, berekend als chroom, en beryllium en berylliumverbindingen, berekend als beryllium, in ieder geval voldaan als:
Artikel 4.270 (lucht: maatregelen lood en loodverbindingen)
Aan artikel 4.267, eerste lid, wordt voor lood en loodverbindingen, berekend als lood, in ieder geval voldaan als:
Artikel 4.271 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.272 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.273 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.274 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.275 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het solderen van metalen.
Artikel 4.276 (melding)
Artikel 4.277 (stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.278 (lucht: gesloten ruimte)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht worden metalen in een gesloten ruimte gesoldeerd.
Artikel 4.279 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.280 (lucht: emissies)
Artikel 4.281 (lucht: maatregelen totaal stof)
Aan artikel 4.280, eerste lid, wordt voor totaal stof in ieder geval voldaan als:
Artikel 4.282 (lucht: maatregel cadmium en cadmiumverbindingen)
Aan artikel 4.280, eerste lid, wordt voor cadmium en cadmiumverbindingen, berekend als cadmium, in ieder geval voldaan als de afgezogen emissies afkomstig van hardsolderen met cadmiumhoudend soldeermiddel door een geschikte filtrerende afscheider worden gevoerd.
Artikel 4.283 (lucht: maatregelen stofklassen gA en gO)
Aan artikel 4.280, eerste lid, wordt voor gA en gO bij het solderen met vloeimiddelen die leidden tot gasvormige emissies in de lucht in ieder geval voldaan als:
Artikel 4.284 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.285 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.286 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.287 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.288 (toepassingsbereik)
Artikel 4.289 (melding)
Artikel 4.290 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.288 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.291 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olie en koelvloeistof wordt metaal spaanloos of verspanend bewerkt, thermisch bewerkt, of afgewerkt boven een aaneengesloten bodemvoorziening, als een apparaat met een oliecircuit of koelvloeistofcircuit wordt gebruikt.
Artikel 4.292 (water: droog reinigen en opnieuw gebruiken)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt bij het mechanisch bewerken van metalen:
Artikel 4.293 (water: lozingsroute)
Artikel 4.294 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.295 (water: meetmethoden)
Artikel 4.296 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.297 (lucht en geluid: gesloten ruimte)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht en het voorkomen of beperken van geluidhinder worden metalen in een gesloten ruimte mechanisch of thermisch bewerkt.
Artikel 4.298 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.299 (lucht: emissies bij het spaanloos of verspanend bewerken of het mechanisch afwerken van metalen)
Artikel 4.300 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.301 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.302 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.303 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.304 (toepassingsbereik)
Artikel 4.305 (melding)
Artikel 4.306 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.304, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.307 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olie en koelvloeistof wordt steen mechanisch bewerkt boven een aaneengesloten bodemvoorziening als een apparaat met een oliecircuit of koelvloeistofcircuit wordt gebruikt.
Artikel 4.308 (water: droog reinigen en opnieuw gebruiken)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt:
Artikel 4.309 (water: lozingsroute)
Artikel 4.310 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Artikel 4.311 (water: meetmethoden)
Artikel 4.312 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.313 (lucht en geluid: gesloten ruimte)
Artikel 4.314 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.315 (lucht: emissie totaal stof)
Artikel 4.316 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.317 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.318 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.319 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.320 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het mechanisch bewerken van rubber, kunststof, papier, karton, textiel, bont, leer, gips, kurk, hout of houtachtig materiaal.
Artikel 4.321 (melding)
Artikel 4.322 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.320, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.323 (water: droog reinigen en opnieuw gebruiken)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater bij het mechanisch bewerken van de materialen, bedoeld in artikel 4.320, wordt:
Artikel 4.324 (water: lozingsroute)
Artikel 4.325 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.326 (water: meetmethoden)
Artikel 4.327 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.328 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olie en koelvloeistof worden de materialen, bedoeld in artikel 4.320, mechanisch bewerkt boven een aaneengesloten bodemvoorziening als een apparaat met een oliecircuit of koelvloeistofcircuit wordt gebruikt.
Artikel 4.329 (lucht en geluid: gesloten ruimte)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht en het voorkomen of beperken van geluidhinder worden de materialen, bedoeld in artikel 4.320, in een gesloten ruimte mechanisch bewerkt.
Artikel 4.330 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.331 (lucht: emissie totaal stof)
Artikel 4.332 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.333 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.334 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.335 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.336 (toepassingsbereik)
Artikel 4.337 (melding)
Artikel 4.338 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.336 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.339 (geen gebruik perfluoroctaansulfonaten)
Met het oog op het beschermen van het milieu worden geen perfluoroctaansulfonaten gebruikt.
Artikel 4.340 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.341 (water: lozingsroute)
Artikel 4.342 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool na reinigen metalen)
Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van metalen dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.343 (water: emissiegrenswaarden lozing in een vuilwaterriool na verwijderen verflagen van hout)
Voor het afvalwater afkomstig van het verwijderen van verflagen van hout dat wordt geloosd in een vuilwaterriool zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.343, gemeten in een steekmonster of in een etmaalmonster.
Artikel 4.344 (water: meetmethoden)
Artikel 4.345 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.346 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.347 (lucht en geur: afvoeren emissies)
Artikel 4.348 (lucht: emissie totaal stof)
Artikel 4.349 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.350 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.351 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.352 (lucht: oplosmiddelarme producten en applicatiemethoden)
Artikel 4.353 (lucht: maatregelen bij reiniging)
Artikel 4.354 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden de afgezogen emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.355 (toepassingsbereik)
Artikel 4.356 (melding)
Artikel 4.357 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.358 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.355 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.359 (externe veiligheid: PGS 26)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.355, voldaan aan PGS 26, als voor het motorvoertuig, vaartuig, spoorvoertuig, apparaat of onderdeel daarvan CNG wordt gebruikt als brandstof.
Artikel 4.360 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olie en koelvloeistof worden onderdelen die deze stoffen bevatten onderhouden en gerepareerd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.361 (water: lozingsroute)
Artikel 4.362 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.363 (water: meetmethoden)
Artikel 4.364 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.365 (afval: aantal wrakken)
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen zijn op een locatie voor het onderhouden of repareren van motorvoertuigen niet meer dan vier wrakken van tweewielige motorvoertuigen en vier autowrakken of andere voertuigwrakken aanwezig.
Artikel 4.366 (afval: niet verwijderen of nuttig toepassen)
Artikel 4.367 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het proefdraaien van verbrandingsmotoren.
Artikel 4.368 (geluid: gesloten ruimte)
Met het oog op het voorkomen of beperken van geluidhinder vindt het proefdraaien van verbrandingsmotoren plaats in een gesloten ruimte.
Artikel 4.369 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het uitwendig reinigen van pleziervaartuigen.
Artikel 4.370 (melding)
Artikel 4.371 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.369, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.372 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden vaartuigen gereinigd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.373 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.374 (water: emissiegrenswaarde lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.375 (water: meetmethoden)
Artikel 4.376 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.377 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het verwerken van rubbercompounds.
Artikel 4.378 (melding)
Artikel 4.379 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.377, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.380 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olievloeistof en koelvloeistof worden rubbercompounds verwerkt boven een aaneengesloten bodemvoorziening, als een apparaat met een oliecircuit en koelvloeistofcircuit wordt gebruikt.
Artikel 4.381 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.382 (lucht: emissies)
Artikel 4.383 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.384 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.385 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.386 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het wegen of mengen van rubbercompounds emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.387 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof waarbij geen ander blaasmiddel wordt gebruikt dan lucht, kooldioxide of stikstof.
Artikel 4.388 (melding)
Artikel 4.389 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.387 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.390 (bodem: bodembeschermende voorziening bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met olie en koelvloeistof, wordt het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof, met uitzondering van het lassen van textiel, gedaan boven een aaneengesloten bodemvoorziening, als een apparaat met een oliecircuit of koelvloeistofcircuit wordt gebruikt.
Artikel 4.391 (lucht: diffuse emissies bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof, met uitzondering van het lassen van textiel, de lucht afgezogen.
Artikel 4.392 (lucht: emissies bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Artikel 4.393 (lucht: meetmethoden bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Artikel 4.394 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Er wordt gemeten of aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.392, wordt voldaan.
Artikel 4.395 (lucht: eenmalige meting bij het verhitten en vormgeven van thermoplastisch kunststof met uitzondering van het lassen van textiel)
Artikel 4.396 (lucht: afvoeren emissies bij het lassen van textiel)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het lassen van textiel emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.397 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het verwerken van polyesterhars waarbij meer dan 1 kg organische peroxides wordt opgeslagen.
Artikel 4.398 (melding)
Artikel 4.399 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.397, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.400 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.401 (geur: voorkomen of beperken geurhinder)
Artikel 4.402 (toepassingsbereik)
Artikel 4.403 (melding)
Artikel 4.404 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.402 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.405 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met alcohol en zuren worden levensmiddelen of wordt voeder gemaakt of bewerkt boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.406 (water: lozingsroute)
Artikel 4.407 (water: zuivering bij lozing in een vuilwaterriool)
Artikel 4.408 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.409 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.410 (lucht: stuifgevoelige goederen)
Bijlage IV bevat een indeling van goederen in stuifklassen S1 tot en met S5.
Artikel 4.411 (lucht: emissie totaal stof)
Artikel 4.412 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.413 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.414 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.415 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.416 (geur: onderzoek)
Voor het begin van de activiteit wordt een geuronderzoek verricht volgens NTA 9065.
Artikel 4.417 (gegevens en bescheiden: rapport geuronderzoek)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geuronderzoek, bedoeld in artikel 4.416, verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.418 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het regelen van aardgasdruk en het meten van hoeveelheid of kwaliteit van aardgas in een gasdrukregelstation of gasdrukmeetstation.
Artikel 4.419 (melding)
Artikel 4.420 (externe veiligheid: bedrijfsnoodplan)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een bedrijfsnoodplan of een veiligheidsbeheerssysteem ingevoerd met gegevens en bescheiden over:
Artikel 4.421 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.422 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.421, derde lid, gaat gelden, wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.423 (externe veiligheid: ontwerp en installatie)
Artikel 4.424 (externe veiligheid: drukbeheersing)
Artikel 4.425 (externe veiligheid: onderhoud)
Artikel 4.426 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine.
Artikel 4.427 (melding)
Artikel 4.428 (externe veiligheid: beoordeling)
Artikel 4.429 (informeren: buiten gebruik stellen)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het buiten gebruik stellen van een windturbine.
Artikel 4.430 (externe veiligheid: ontwerp)
Artikel 4.431 (overgangsrecht: ontwerp)
Artikel 4.432 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanwezig hebben van een koelinstallatie met kooldioxide, koolwaterstoffen of ammoniak.
Artikel 4.433 (melding)
Artikel 4.434 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.435 (externe veiligheid: koelinstallaties met kooldioxide of koolwaterstof)
Artikel 4.436 (externe veiligheid: koelinstallaties met ammoniak)
Artikel 4.437 (overgangsrecht: koelinstallatie met ammoniak bij sneeuwbaan of ijsbaan)
Artikel 4.436, derde lid, is niet van toepassing als de koelinstallatie voor 1 januari 2010 is geïnstalleerd.
Artikel 4.438 (toepassingsbereik)
Artikel 4.439 (melding)
Artikel 4.440 (toepassingsbereik coating voertuigen)
Als bij de coating van voertuigen het verbruik de ondergrens, bedoeld in tabel 4.438b, niet wordt overschreden, wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden en diffuse-emissiegrenswaarden voor de coating van voertuigen in tabel 4.438a.
Artikel 4.441 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.438, wordt voldaan aan de regels over het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1.
Artikel 4.442 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van artikel 4.447.
Artikel 4.443 (lucht: uitleg bij tabel 4.438b)
Artikel 4.444 (lucht: formule berekenen elektroforetisch coatingvlak)
Artikel 4.445 (lucht: wijziging installatie)
Artikel 4.446 (lucht: opstarten en stilleggen)
Bij het opstarten en stilleggen van de oplosmiddeleninstallatie worden voorzorgsmaatregelen genomen om de emissies van vluchtige organische stoffen tot een minimum te beperken.
Artikel 4.447 (lucht: emissiegrenswaarden)
Artikel 4.448 (lucht: uitzondering emissiegrenswaarde)
Artikel 4.449 (lucht: afwijking emissiegrenswaarde bij oplosmiddelenhergebruik)
Artikel 4.450 (lucht: voorwaarde emissiegrenswaarde bij VOS)
Artikel 4.451 (lucht: afbakening mogelijkheid maatwerk)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de emissiegrenswaarden of de diffuse emissiegrenswaarde als bedoeld in artikel 4.447 worden verhoogd, wordt alleen gesteld:
Artikel 4.452 (lucht: afwijking diffuse emissiegrenswaarde bestaande oplosmiddeleninstallatie)
In afwijking van tabel 4.438a is de diffuse emissiegrenswaarde voor een bestaande oplosmiddeleninstallatie:
Artikel 4.453 (lucht: uitzondering diffuse emissiegrenswaarde gesloten container)
De diffuse emissiegrenswaarde is niet van toepassing op oplosmiddelen die als bestanddeel van een mengsel in een gesloten container worden verkocht, bij:
Artikel 4.454 (lucht: uitzondering diffuse emissiegrenswaarde)
Artikel 4.455 (lucht: afwijking totale emissiegrenswaarde bestaande oplosmiddeleninstallatie)
In afwijking van tabel 4.438a is de totale emissiegrenswaarde voor een bestaande oplosmiddeleninstallatie bij het maken van geneesmiddelen 15% van de oplosmiddeleninput.
Artikel 4.456 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.457 (naleving bij continue meting)
Bij een continue meting wordt aan de emissiegrenswaarden, met uitzondering van de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.438a, voldaan, als onder normale bedrijfsomstandigheden:
Artikel 4.458 (lucht: naleving bij periodieke meting)
Bij een periodieke meting wordt aan de emissiegrenswaarden, met uitzondering van de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.438a, voldaan als bij die meting:
Artikel 4.459 (lucht: naleving bij emissiegrenswaarden, diffuse emissiegrenswaarden en totale emissiegrenswaarden)
Op basis van de totale massa organische koolstof die wordt uitgestoten, wordt bepaald of aan de emissiegrenswaarden, met uitzondering van de diffuse-emissiegrenswaarden, en de totale emissiegrenswaarden wordt voldaan.
Artikel 4.460 (lucht: gasvolumes)
Artikel 4.461 (lucht: referentiepunt reductieprogramma)
Het referentiepunt voor de emissiebeperking in een reductieprogramma komt zo goed mogelijk overeen met de emissie die het resultaat zou zijn als er geen beperkende maatregelen zouden worden genomen.
Artikel 4.462 (lucht: voldoen aan reductieprogramma)
Artikel 4.463 (lucht: afwijking tabel reductieprogramma bestaande installatie)
In afwijking van tabel 4.462 is het reductiepercentage van bestaande oplosmiddeleninstallaties bij:
Artikel 4.464 (lucht: aanpassen vermenigvuldigingsfactor reductieprogramma)
De vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in tabel 4.462, kan worden aangepast voor een individuele oplosmiddeleninstallatie bij een aangetoonde stijging van het rendement van een oplosmiddeleninstallatie.
Artikel 4.465 (lucht: gevaarlijke stoffen)
Artikel 4.466 (lucht: naleving bij gevaarlijke stoffen)
Op basis van de som van de massaconcentratie van de vluchtige organische stoffen die worden gebruikt, wordt bepaald of wordt voldaan aan de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.465.
Artikel 4.467 (lucht: oplosmiddelenboekhouding)
Artikel 4.468 (lucht: berekening oplosmiddelenverbruik in oplosmiddelenboekhouding)
Artikel 4.469 (lucht: berekening totale emissie in oplosmiddelenboekhouding)
Om vast te stellen of een totale emissiegrenswaarde wordt nageleefd wordt de totale emissie berekend volgens de formule:
E = F + 01.
Artikel 4.470 (lucht: berekening diffuse emissie in oplosmiddelenboekhouding)
Artikel 4.471 (lucht: symbolen voor naleving controle totale emissiegrenswaarde)
Onder de symbolen die worden genoemd in de artikelen 4.468, 4.469, en 4.470, wordt verstaan:
E: totale emissie;
F: diffuse emissie;
V: verbruik;
I: input;
I1: hoeveelheid organische oplosmiddelen die is aangekocht wel of niet in mengsels, die in het proces worden ingevoerd tijdens de termijn waarover de massabalans wordt bepaald;
I2: hoeveelheid oplosmiddelenhergebruik, waarbij teruggewonnen oplosmiddelen worden meegerekend als ze worden gebruikt om de activiteit te verrichten,
O: output;
O1: hoeveelheid vluchtige organische stoffen in de emissies via de schoorsteen;
O2: diffuse emissie van vluchtige organische stoffen in water, rekening houdend met de afvalwaterzuivering bij het berekenen van O5;
O3: diffuse emissie van vluchtige organische stoffen in ieder product, die achterblijft als verontreiniging of als residu in de producten die bij de activiteit zijn gemaakt;
O4: diffuse emissie van vluchtige organische stoffen in de lucht;
O5: organische oplosmiddelen en organische verbindingen die door chemische of fysische reacties verloren gaan, met inbegrip van hoeveelheden organische oplosmiddelen die door verbranding, een andere zuivering van afgassen of door afvalwaterzuivering vernietigd worden of door adsorptie opgevangen worden, als die niet bij O6, O7 of O8 worden meegerekend;
O6: organische oplosmiddelen in ingezameld afval;
O7: organische oplosmiddelen wel of niet in mengsels als product met handelswaarde voor de verkoop, met uitzondering van oplosmiddelen die vallen onder O3;
O8: hoeveelheid organische oplosmiddelen, met inbegrip van organische oplosmiddelen in mengsels, die voor hergebruik is teruggewonnen maar niet opnieuw bij de activiteit wordt gebruikt en die niet onder O7 valt;
O9: hoeveelheid vluchtige organische stoffen, die op andere wijze dan bedoeld onder O1 tot en met O8 vrijkomt.
Artikel 4.472 (toepassingsbereik)
Artikel 4.473 (externe veiligheid: PGS 16)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.472, voldaan aan PGS 16.
Artikel 4.474 (externe veiligheid: tanken in brandstofreservoir)
Artikel 4.475 (externe veiligheid: installatie en opslag)
Artikel 4.476 (overgangsrecht: installatie en opslag)
Artikel 4.477 (toepassingsbereik)
Artikel 4.478 (externe veiligheid: PGS 33)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.477, voldaan aan PGS 33.
Artikel 4.479 (externe veiligheid: tanken in brandstofreservoir)
Artikel 4.480 (externe veiligheid: installatie en opslag)
Artikel 4.481 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het tanken van motorvoertuigen met CNG met een installatie die een nominale druk heeft van ten minste 20.000 kPa.
Artikel 4.482 (melding)
Artikel 4.483 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.484 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.485 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.484, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.486 (externe veiligheid: PGS 25)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.481, voldaan aan PGS 25.
Artikel 4.487 (externe veiligheid: tanken in brandstofreservoir)
Artikel 4.488 (toepassingsbereik)
Artikel 4.489 (externe veiligheid: PGS 35)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.488, voldaan aan PGS 35.
Artikel 4.490 (externe veiligheid: tanken in brandstofreservoir)
Gasvormige waterstof wordt getankt in een brandstofreservoir dat is bevestigd aan een motorvoertuig en is bedoeld voor de berging van gasvormige waterstof en de aandrijving van een motorvoertuig.
Artikel 4.491 (toepassingsbereik)
Artikel 4.492 (melding)
Artikel 4.493 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.491, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.494 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.495 (externe veiligheid: PGS 28 en PGS 30)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.491, met uitzondering van het tanken van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, voldaan aan:
Artikel 4.496 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.497 (bodem: tanken met vulpistool)
Artikel 4.498 (water: lozingsroute)
Artikel 4.499 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.500 (water: meetmethoden)
Artikel 4.501 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.502 (toepassingsbereik)
Artikel 4.503 (melding)
Artikel 4.504 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.502, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.505 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.506 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de artikelen 4.518 tot en met 4.521 niet versoepeld.
Artikel 4.507 (externe veiligheid: PGS 28 en PGS 30)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.502, met uitzondering van het tanken van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, voldaan aan:
Artikel 4.508 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.509 (bodem: beoordeling vloeistofdichte bodemvoorziening)
Artikel 4.510 (bodem: geomembraanbaksysteem)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met vloeibare brandstoffen kan in afwijking van artikel 4.508 worden getankt boven een geomembraanbaksysteem, als:
Artikel 4.511 (bodem: beoordeling geomembraanbaksysteem)
Artikel 4.512 (bodem: tanken met vulpistool of slang)
Artikel 4.513 (bodem: aanwezigheid en afwezigheid personeel)
Artikel 4.514 (water: lozingsroute)
Artikel 4.515 (water: slibvangput en olieafscheider lozing in een vuilwaterriool)
Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater wordt het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool, voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.516 (water: meetmethoden)
Artikel 4.517 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.518 (lucht: verminderen uitstoot benzinedamp)
Artikel 4.519 (lucht: fase II-benzinedampterugwinningssysteem)
Artikel 4.520 (lucht: geen terugwinningssysteem bij kleinere bestaande tankstations)
Artikel 4.518, eerste lid, is niet van toepassing tot het moment waarop de infrastructuur van een tankstation sterk wordt gewijzigd of vernieuwd, voor een tankstation:
Artikel 4.521 (lucht: controle bij kleinere bestaande tankstations)
Tot het moment waarop de infrastructuur van een tankstation sterk wordt gewijzigd of vernieuwd wordt eenmaal per drie jaar gecontroleerd volgens testprocedure NEN-EN 16321-2 voor een tankstation:
Artikel 4.522 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van vloeibare brandstoffen in een bunkerstation.
Artikel 4.523 (melding)
Artikel 4.524 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.525 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.524, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.526 (externe veiligheid: overnachting en recreatief verblijf)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is overnachting door derden en recreatief verblijf niet toegestaan binnen 20 m vanaf het vulpunt van een bunkerstation en de zijden van een bunkerstation, als in het bunkerstation brandstoffen van ADR-klasse 3, met uitzondering van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, worden opgeslagen.
Artikel 4.527 (externe veiligheid en water: constructie ladingtanks bunkerstation)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam zijn de artikelen 21, 46 en 47 van bijlage 3.8 bij de Binnenvaartregeling van overeenkomstige toepassing op een bunkerstation waarop artikel 6 van het Binnenvaartbesluit niet van toepassing is.
Artikel 4.528 (overgangsrecht: afstand)
Artikel 4.524, eerste, tweede en derde lid, is niet van toepassing op bunkerstations die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.
Artikel 4.529 (toepassingsbereik)
Artikel 4.530 (melding)
Artikel 4.531 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.529, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.532 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.533 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.532, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.534 (externe veiligheid: overnachting en recreatief verblijf)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is overnachting door derden en recreatief verblijf niet toegestaan binnen 20 m vanaf de tankzuil waarmee brandstoffen van ADR-klasse 3, met uitzondering van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, worden getankt.
Artikel 4.535 (externe veiligheid en water: tankzuil)
Artikel 4.536 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.537 (bodem en oppervlaktewaterlichaam: tanken met vulpistool of slang)
Artikel 4.538 (overgangsrecht: afstand)
Artikel 4.532, eerste en tweede lid, is niet van toepassing op bunkerstations en op land geplaatste vaste tankzuilen die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.
Artikel 4.539 (toepassingsbereik)
Artikel 4.540 (melding)
Artikel 4.541 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.539, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.542 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.543 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.542, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.544 (externe veiligheid: overnachting en recreatief verblijf)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is overnachting door derden en recreatief verblijf niet toegestaan binnen 20 m vanaf de tankzuil waarmee brandstoffen van ADR-klasse 3, met uitzondering van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, worden getankt.
Artikel 4.545 (externe veiligheid: tankzuil)
Artikel 4.546 (externe veiligheid: niet tanken van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren)
Artikel 4.547 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.548 (bodem en oppervlaktewaterlichaam: tanken met vulpistool of slang)
Artikel 4.549 (water: lozingsroute)
Artikel 4.550 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of wordt dat afvalwater voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.551 (water: meetmethoden)
Artikel 4.552 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.553 (overgangsrecht: afstand)
Artikel 4.542, eerste en tweede lid, is niet van toepassing op bunkerstations en op land geplaatste vaste tankzuilen die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.
Artikel 4.554 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het wassen van motorvoertuigen of spoorvoertuigen.
Artikel 4.555 (melding)
Artikel 4.556 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.554, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.557 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.558 (water: lozingsroute)
Artikel 4.559 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.560 (water: meetmethoden)
Artikel 4.561 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.562 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van graffiti.
Artikel 4.563 (melding)
Artikel 4.564 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt graffiti verwijderd boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.565 (water: preventie verontreiniging)
Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater wordt alleen het naspoelwater afkomstig van het verwijderen van graffiti geloosd.
Artikel 4.566 (water: lozingsroute naspoelwater)
Artikel 4.567 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.568 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een natte koeltoren.
Artikel 4.569 (melding)
Artikel 4.570 (externe veiligheid: onderzoek risico’s legionellabesmetting)
Artikel 4.571 (externe veiligheid: legionella-beheersplan)
Artikel 4.572 (externe veiligheid: logboek)
Er wordt een logboek bijgehouden waarin gegevens worden opgenomen over:
Artikel 4.573 (toepassingsbereik)
Artikel 4.574 (melding)
Artikel 4.575 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.573, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.576 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.577 (water: lozingsroute)
Artikel 4.578 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.579 (water: meetmethoden)
Artikel 4.580 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.581 (lucht: diffuse emissies bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt bij het ontsteken van airbags en gordelspanners de lucht afgezogen.
Artikel 4.582 (lucht: emissie totaal stof bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Artikel 4.583 (lucht: meetmethoden bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Artikel 4.584 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Artikel 4.585 (lucht: eenmalige meting bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Artikel 4.586 (lucht: afvoeren emissies bij het ontsteken van airbags en gordelspanners)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het ontsteken van airbags en gordelspanners emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.587 (afval: zo spoedig mogelijk demonteren)
Artikel 4.588 (afval: overige activiteiten)
Artikel 4.589 (afval: opslag van stoffen en materialen uit wrakken)
Artikel 4.590 (afval: opslag van wrakken voor demontage)
Artikel 4.591 (afval: afvoeren van autowrakken)
Artikel 4.592 (afval: in ontvangst nemen van wrakken)
Artikel 4.593 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van autowrakken na demontage, op een andere locatie dan die waar de wrakken zijn gedemonteerd.
Artikel 4.594 (melding)
Artikel 4.595 (afval: activiteiten met autowrakken)
Artikel 4.596 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het in een zuiveringtechnisch werk:
Artikel 4.597 (melding)
Artikel 4.598 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.596 wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.599 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.600 (bodem: bassins, tanks en leidingen in de waterlijn)
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van de bodem met zware metalen, PAK’s en tolueen voldoet het ontwerpproces en aanlegproces van bassins, tanks en leidingen in de waterlijn vanaf het ontvangstwerk tot de selector of de beluchtingstank aan:
Artikel 4.601 (bodem: controle lekdichtheid zuiveringtechnisch werk)
Artikel 4.602 (bodem: constructie grondwatermonitoringssysteem)
Artikel 4.603 (bodem: meting)
Artikel 4.604 (gegevens en bescheiden: resultaten grondwateranalyse)
Ten minste een keer per twee kalenderjaren worden uiterlijk twee maanden na de laatste bemonsteringen de resultaten van de analyse, bedoeld in artikel 4.603, tweede lid, verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.605 (informeren: hogere meetwaarden grondwateranalyse)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt geïnformeerd over meetwaarden die meer dan 50% hoger zijn dan de achtergrondwaarde, bedoeld in artikel 4.603, vijfde lid.
Artikel 4.606 (water: exploitatie zuiveringtechnisch werk)
Artikel 4.607 (water: lozingsroute)
Artikel 4.608 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.609 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Artikel 4.610 (water: meetmethoden)
Artikel 4.611 (water: bemonsterplicht en analyseplicht)
Artikel 4.612 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift wordt artikel 4.611 niet versoepeld.
Artikel 4.613 (water: rekenmethode zuiveringsrendement)
Artikel 4.614 (gegevens en bescheiden: stedelijk afvalwater)
Ten minste binnen vier maanden na afloop van elk kalenderjaar worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:
Artikel 4.615 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.616 (geur: onderzoek)
Voor het begin van de activiteit wordt een geuronderzoek verricht volgens NTA 9065.
Artikel 4.617 (gegevens en bescheiden: rapport geuronderzoek)
Vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geuronderzoek, bedoeld in artikel 4.616, verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.618 (toepassingsbereik)
Artikel 4.619 (melding)
Artikel 4.620 (afval: werkinstructie acceptatie- en controleprocedure)
Artikel 4.621 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het bieden van gelegenheid om grove huishoudelijke afvalstoffen af te geven op een daarvoor ingerichte locatie.
Artikel 4.622 (melding)
Artikel 4.623 (afval: het ontvangen van grove huishoudelijke afvalstoffen)
Artikel 4.624 (afval: acceptatie- en controleprocedure ontvangen van afvalstoffen)
Artikel 4.625 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend product.
Artikel 4.626 (melding)
Artikel 4.627 (gezondheid: tegengaan verspreiding asbest)
Artikel 4.628 (afval: registratie)
Artikel 4.629 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op tandheelkundige bewerkingen waarbij amalgaam kan vrijkomen.
Artikel 4.630 (melding)
Artikel 4.631 (water: lozingsroute)
Artikel 4.632 (water: amalgaamafscheider voor lozing in een vuilwaterriool)
Met het oog op de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater wordt afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool geleid door een amalgaamafscheider volgens NEN-EN-ISO 11143.
Artikel 4.633 (water: meetmethoden)
Artikel 4.634 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een crematorium.
Artikel 4.635 (melding)
Artikel 4.636 (lucht: verbod verbranden metalen en kunststoffen)
Artikel 4.637 (lucht: emissie rookgassen en stikstofoxiden)
Artikel 4.638 (lucht: emissie kwik en kwikverbindingen)
Artikel 4.639 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.640 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.641 (lucht: meten en registratie temperatuur en zuurstofgehalte naverbrandingsruimte)
Artikel 4.642 (lucht: emissie totaal stof bij crematieoven voor dieren)
Artikel 4.643 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.644 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.645 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.646 (afval: inzamelen stof)
Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen wordt het afgevangen stof uit de filtrerende afscheider afgegeven aan een daarvoor erkende inzamelaar.
Artikel 4.647 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een laboratorium of een praktijkruimte voor chemisch, natuurkundig of medisch onderwijs waarop de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek van toepassing is.
Artikel 4.648 (melding)
Artikel 4.649 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.647, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.650 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met alcohol en zuren bevindt een laboratorium of een praktijkruimte zich boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.651 (water: lozingsroute)
Artikel 4.652 (water: werkinstructie en voorzieningen)
Artikel 4.653 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.654 (lucht: stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 4.655 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.656 (lucht: emissies)
Artikel 4.657 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.658 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.659 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.660 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.661 (gezondheid: voorkomen verspreiden ziektekiemen)
Met het oog op het voorkomen van het verspreiden van ziektekiemen worden bij het gericht werken met biologische agentia:
Artikel 4.662 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van een voorziening voor het landen of opstijgen van helikopters bij ziekenhuizen.
Artikel 4.663 (melding)
Artikel 4.664 (geluid: bronvermogen)
Artikel 4.665 (geluid: gebruik helikopter bij een ziekenhuis)
Artikel 4.666 (geluid: registratie vliegbewegingen)
Artikel 4.667 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het chemisch reinigen van textiel.
Artikel 4.668 (melding)
Artikel 4.669 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.667, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.670 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.671 (water: lozingsroute)
Artikel 4.672 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor tetrachlooretheen 0,1 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.673 (water: meetmethoden)
Artikel 4.674 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.675 (lucht: gebruik PER)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht worden alleen tetrachlooretheen of niet-gechloreerde alifatische koolwaterstoffen gebruikt.
Artikel 4.676 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een jachthaven waar pleziervaartuigen afmeren.
Artikel 4.677 (melding)
Artikel 4.678 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.679 (water: emissiegrenswaarde lozing bilgewater in een vuilwaterriool)
Voor het bilgewater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat bilgewater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.680 (water: emissiegrenswaarde lozing bilgewater op een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.681 (water: emissiegrenswaarde lozing huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam of op of in de bodem)
Artikel 4.682 (water: meetmethoden)
Artikel 4.683 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.684 (afval: in te nemen afvalstoffen)
Artikel 4.685 (afval: ontvangen en beheer van afvalstoffen)
Artikel 4.686 (afval: uitzondering)
De artikelen 4.684 en 4.685 zijn niet van toepassing op een jachthaven die gewoonlijk wordt aangedaan door zeegaande pleziervaartuigen en die is aangewezen op grond van artikel 6 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.
Artikel 4.687 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een schietbaan die ligt in een gebouw zonder open zijden en met een gesloten afdekking.
Artikel 4.688 (melding)
Artikel 4.689 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.687, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.690 (externe veiligheid: constructie gebouw)
Artikel 4.691 (externe veiligheid: kogelvanger)
Artikel 4.692 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.693 (lucht: diffuse emissies)
Met het oog op het voorkomen of beperken van diffuse emissies in de lucht wordt de lucht afgezogen.
Artikel 4.694 (lucht: emissie totaal stof)
Artikel 4.695 (lucht: meetmethoden)
Artikel 4.696 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht)
Artikel 4.697 (lucht: eenmalige meting)
Artikel 4.698 (lucht: afvoeren emissies)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.699 (toepassingsbereik)
Artikel 4.700 (melding)
Artikel 4.701 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.699, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.702 (externe veiligheid: constructie schietbaan)
Artikel 4.703 (externe veiligheid: constructie zandkogelvanger)
Een zandkogelvanger voldoet aan tabel 4.703.
Artikel 4.704 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.705 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een schietbaan die ligt in de buitenlucht waar met hagelgeweren op kleiduiven wordt geschoten.
Artikel 4.706 (melding)
Artikel 4.707 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.705, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.708 (externe veiligheid: constructie schietbaan)
Artikel 4.709 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.710 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanmaken en transporteren via vaste leidingen van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen.
Artikel 4.711 (melding)
Artikel 4.712 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.710 wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.713 (bescherming fysieke leefomgeving)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de fysieke leefomgeving wordt een gebruikte verpakking van gewasbeschermingsmiddelen of biociden na het legen onverwijld en grondig gereinigd, zodat niet meer dan 0,01% van het oorspronkelijk in de ongeopende verpakking aanwezige middel resteert.
Artikel 4.714 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen aangemaakt boven een aaneengesloten bodemvoorziening en zijn de vaste leidingen voor het transport ervan bovengronds gelegd.
Artikel 4.715 (water: opnieuw gebruiken)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen of het reinigen van verpakkingen opnieuw gebruikt.
Artikel 4.716 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen of het reinigen van verpakkingen niet geloosd.
Artikel 4.717 (water: preventie verontreiniging oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.718 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen op landbouwgronden.
Artikel 4.719 (melding)
Artikel 4.720 (bescherming fysieke leefomgeving)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de fysieke leefomgeving wordt een gebruikte verpakking van gewasbeschermingsmiddelen na het legen onverwijld en grondig gereinigd:
Artikel 4.721 (water: opnieuw gebruiken)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of bladmeststoffen opnieuw gebruikt.
Artikel 4.722 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of bladmeststoffen of het reinigen van verpakkingen niet geloosd.
Artikel 4.723 (water: preventie verontreiniging oppervlaktewaterlichaam)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt bij het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen of bladmeststoffen voldoende afstand gehouden tot een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 4.724 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het behandelen van geoogste gewassen met gewasbeschermingsmiddelen in dompelbaden of douche-installaties.
Artikel 4.725 (melding)
Artikel 4.726 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.724, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.727 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.728 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het afvalwater afkomstig van het behandelen van gewassen met gewasbeschermingsmiddelen in dompelbaden of douche-installaties niet geloosd.
Artikel 4.729 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van biologisch geteelde gewassen.
Artikel 4.730 (melding)
Artikel 4.731 (water: lozingsroutes)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van biologisch geteelde gewassen geloosd op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een vuilwaterriool.
Artikel 4.732 (water: emissiegrenswaarde lozen op oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van biologische geteelde gewassen dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, is de emissiegrenswaarde 100 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.733 (water: emissiegrenswaarde lozen in vuilwaterriool)
Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van biologisch geteelde gewassen, dat wordt geloosd in een vuilwaterriool, is de emissiegrenswaarde 300 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.734 (water: meetmethoden)
Artikel 4.735 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.736 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van niet-biologisch geteelde gewassen.
Artikel 4.737 (melding)
Artikel 4.738 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.739 (water: emissiegrenswaarde lozingen in vuilwaterriool)
Voor het afvalwater afkomstig van het reinigen van verpakkingen voor het opslaan van niet-biologisch geteelde gewassen, dat wordt geloosd in een vuilwaterriool, is de emissiegrenswaarde 300 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.740 (water: meetmethoden)
Artikel 4.741 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.742 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het spoelen van gewassen, met uitzondering van bloembollen, bloemknollen of biologisch geteelde gewassen.
Artikel 4.743 (melding)
Artikel 4.744 (bodem: slib gelijkmatig verspreiden)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem kan het slib dat ontstaat bij het spoelen van gewassen gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden waar de gewassen zijn geteeld.
Artikel 4.745 (water: opnieuw gebruiken spoelwater)
Artikel 4.746 (water: niet lozen voorspoelwater)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt voorspoelwater niet geloosd.
Artikel 4.747 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.748 (water: emissiegrenswaarde lozen in vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool, is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.749 (water: meetmethoden)
Artikel 4.750 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.751 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het spoelen van niet-biologisch geteelde bloembollen of bloemknollen.
Artikel 4.752 (melding)
Artikel 4.753 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.751, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.754 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt bij het spoelen een bezinkbassin gebruikt dat voldoet aan de Handreiking aanleg, beheer en monitoring bezinkbassins voor de bloembollensector.
Artikel 4.755 (water: opnieuw gebruiken spoelwater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging hiervan wordt bij het spoelen:
Artikel 4.756 (water: niet lozen spoelwater)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt voorspoelwater niet geloosd.
Artikel 4.757 (water: lozingsroute)
Artikel 4.758 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.759 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het spoelen van biologisch geteelde gewassen.
Artikel 4.760 (melding)
Artikel 4.761 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.762 (water: emissiegrenswaarde lozingen in vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool, is de emissiegrenswaarde 300 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.763 (water: emissiegrenswaarde lozingen op oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, is de emissiegrenswaarde 100 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.764 (water: meetmethoden)
Artikel 4.765 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.766 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het met water sorteren van niet-biologisch geteeld fruit.
Artikel 4.767 (melding)
Artikel 4.768 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.769 (water: lozingen in vuilwaterriool)
Artikel 4.770 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.771 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het met water sorteren van biologisch geteeld fruit.
Artikel 4.772 (melding)
Artikel 4.773 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.774 (water: emissiegrenswaarde lozingen op oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.774, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.775 (water: emissiegrenswaarde lozingen in vuilwaterriool)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde 300 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.776 (water: meetmethoden)
Artikel 4.777 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.778 (toepassingsbereik)
Artikel 4.779 (melding)
Artikel 4.780 (bodem: voorkomen uitspoeling bij substraatteelt op doorlatende ondergrond)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem bij het bemesten bij substraatteelt op een doorlatende ondergrond:
Artikel 4.781 (water: opnieuw gebruiken bij substraatteelt op niet-doorlatende ondergrond)
Artikel 4.782 (water: aardbeien op trayvelden op niet-doorlatende ondergrond)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater en het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij de teelt van aardbeien op trayvelden op een niet-doorlatende ondergrond:
Artikel 4.783 (water: niet lozen drainwater bij substraatteelt op niet-doorlatende ondergrond)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt drainwater afkomstig van substraatteelt op een niet-doorlatende ondergrond en afvalwater afkomstig uit een opvangvoorziening niet geloosd.
Artikel 4.784 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het op substraat telen in de openlucht van gewassen op stellingen of in een gotensysteem in de openlucht.
Artikel 4.785 (melding)
Artikel 4.786 (water: opnieuw gebruiken bij stellingen en goten)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het drainwater afkomstig van substraatteelt op een stelling of in een gotensysteem opgevangen en opnieuw gebruikt.
Artikel 4.787 (water: niet lozen drainwater)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt drainwater afkomstig van substraatteelt in de openlucht van gewassen op stellingen of in een gotensysteem niet geloosd.
Artikel 4.788 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het gebruiken van assimilatiebelichting in een kas.
Artikel 4.789 (melding)
Artikel 4.790 (lichthinder)
Artikel 4.791 (overgangsrecht)
Voor een kas die kleiner is dan 2.500 m2 is artikel 4.790, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, aanhef en onder a, tot en met 31 december 2020 niet van toepassing, en:
Artikel 4.792 (toepassingsbereik)
Artikel 4.793 (melding)
Artikel 4.794 (water: opnieuw gebruiken proceswater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging van het afvalwater wordt het proceswater opnieuw gebruikt.
Artikel 4.795 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.796 (water: emissiegrenswaarde lozingen op oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.796, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.797 (water: emissiegrenswaarde lozen proceswater in vuilwaterriool)
Voor afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde 300 mg/l voor onopgeloste stoffen, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.798 (water: meetmethoden)
Artikel 4.799 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.800 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het bereiden van natriumarm gietwater waarbij brijn ontstaat.
Artikel 4.801 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt brijn niet geloosd.
Artikel 4.802 (water: overgangsrecht)
Artikel 4.801 is tot en met 30 juni 2022 niet van toepassing op het lozen in de bodem bij het telen van gewassen in kassen als hiervoor op 31 december 2012 een ontheffing als bedoeld in artikel 3.90, zevende lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat tot de inwerkingtreding van dit besluit gold, was verleend.
Artikel 4.803 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het bereiden van drinkwater voor landbouwhuisdieren waarbij brijn ontstaat.
Artikel 4.804 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt brijn niet geloosd.
Artikel 4.805 (toepassingsbereik)
Artikel 4.806 (uitzonderingen emissiearme huisvesting: dieraantallen)
Artikel 4.807 (uitzonderingen emissiearme huisvesting: systemen)
Artikel 4.808 (melding)
Artikel 4.809 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.805, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.810 (registratie)
Er wordt elke maand een registratie bijgehouden van het aantal tijdens die maand in een dierenverblijf aanwezige landbouwhuisdieren.
Artikel 4.811 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.812 (water: opslag spuiwater)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt het spuiwater afkomstig van een luchtwassysteem in een lekdichte voorziening opgeslagen.
Artikel 4.813 (water: lozingsroute dierenverblijven en veewagens)
Artikel 4.814 (water: opnieuw gebruiken voorspoelwater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging hiervan wordt bij het reinigen en spoelen bij het melken:
Artikel 4.815 (water: lozingsroutes bij melken)
Artikel 4.816 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.817 (lucht: luchtemissies huisvestingssysteem)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht voldoet een huisvestingssysteem of aanvullende techniek aan de bij ministeriële regeling vastgestelde systeembeschrijving.
Artikel 4.818 (lucht: emissie ammoniak voor melkkoeien en kalfkoeien)
Artikel 4.819 (lucht: emissie ammoniak bij vleeskalveren)
Bij een huisvestingssysteem met inbegrip van een aanvullende techniek voor vleeskalveren jonger dan een jaar is de emissie van ammoniak, uitgedrukt in kilogram ammoniak per dierplaats per jaar, niet meer dan 2,5 kg.
Artikel 4.820 (lucht: emissie ammoniak bij varkens, kippen of kalkoenen)
Artikel 4.821 (lucht: emissiefactor ammoniak)
Artikel 4.822 (lucht: emissie fijnstof bij kippen, kalkoenen en eenden)
Artikel 4.823 (lucht: emissiefactor fijnstof)
Voor de toepassing van artikel 4.822 worden de bij ministeriële regeling vastgestelde emissiefactoren en verwijderingspercentages voor PM10 gebruikt.
Artikel 4.824 (lucht: meetplicht emissie ammoniak en PM10)
Artikel 4.825 (gegevens en bescheiden: rapport meetplicht ammoniak en PM10)
Uiterlijk twee jaar na de na ingebruikname van het huisvestingssysteem in een dierenverblijf of de aanvullende techniek wordt het rapport van de metingen, bedoeld in artikel 4.824, verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 4.826 (lucht: emissies luchtwassysteem)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht bij gebruik van een luchtwassysteem is:
Artikel 4.827 (werkinstructie luchtwassysteem)
Artikel 4.828 (lucht: opleveringsverklaring luchtwassysteem)
Artikel 4.829 (lucht: elektronische monitoring luchtwassysteem)
Artikel 4.830 (water: meten spuiwaterproductie)
Artikel 4.831 (overgangsrecht emissie ammoniak voor melkkoeien en kalfkoeien)
Artikel 4.832 (overgangsrecht emissie ammoniak vleeskalveren)
Artikel 4.833 (overgangsrecht intern salderen emissie ammoniak bij varkens, kippen of kalkoenen)
Artikel 4.820 is niet van toepassing op een huisvestingssysteem met inbegrip van een aanvullende techniek voor varkens, kippen of kalkoenen dat deel uitmaakt van een dierenverblijf dat voor 1 januari 2007 was opgericht, als de totale emissie van ammoniak van de op het perceel aanwezige huisvestingssystemen niet hoger is dan de totale emissies van ammoniak die de huisvestingssystemen op grond van artikel 4.820, eerste lid, berekend op basis van de emissiegrenswaarden, bedoeld in tabel 4.820, per afzonderlijk huisvestingssysteem zouden mogen veroorzaken.
Artikel 4.834 (overgangsrecht emissie fijnstof)
Artikel 4.835 (toepassingsbereik)
Artikel 4.836 (melding)
Artikel 4.837 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.835, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.838 (bodem: opslag)
Artikel 4.839 (water: lozingsroute)
Artikel 4.840 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.841 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen.
Artikel 4.842 (melding)
Artikel 4.843 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.841, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.844 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.845 (water: lozingsroute vrijkomende vloeistoffen)
Artikel 4.846 (water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen geloosd op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam als:
Artikel 4.847 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.848 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van gebruikt substraatmateriaal met een totaal volume van meer dan 3 m3.
Artikel 4.849 (melding)
Artikel 4.850 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.848, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.851 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt gebruikt substraatmateriaal opgeslagen op een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.852 (water: lozingsroute)
Artikel 4.853 (water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor de opslag van gebruikt substraatmateriaal geloosd op of in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam als:
Artikel 4.854 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.855 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin.
Artikel 4.856 (melding)
Artikel 4.857 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.855, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.858 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.859 (lucht: emissie ammoniak)
Met het oog op het beperken van emissies van ammoniak in de lucht is een mestbassin volledig afgedekt met uitzondering van de ontluchtingsopeningen voor het voorkomen van het ophopen van gas.
Artikel 4.860 (toepassingsbereik)
Artikel 4.861 (melding)
Artikel 4.862 (water: lozingsroute)
Artikel 4.863 (geur)
Met het oog op het beperken van geurhinder gebeurt het hygiëniseren van dierlijke meststoffen in een gesloten ruimte of een gesloten systeem.
Artikel 4.864 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het vergisten van dierlijke meststoffen met een capaciteit van niet meer dan 25.000 m3/jaar aan dierlijke meststoffen in een installatie die bestaat uit een vergistingstank en:
Artikel 4.865 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.864, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.866 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.867 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.866, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.868 (externe veiligheid: overnachting en recreatief verblijf)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is overnachting door derden en recreatief verblijf niet toegestaan binnen 50 m vanaf een gaszak of een opslagtank waarin vergistingsgas wordt opgeslagen of het aftappunt van een opslagtank waarin vloeibaar biogas wordt opgeslagen.
Artikel 4.869 (veiligheid bij bewerken vergistingsgas)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt kooldioxide die vrijkomt bij het bewerken van vergistingsgas bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.870 (externe veiligheid: visuele inspectie)
Artikel 4.871 (externe veiligheid en lucht: mestvergistingsinstallatie)
Artikel 4.872 (externe veiligheid en lucht: digestaat)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en emissies in de lucht:
Artikel 4.873 (externe veiligheid en lucht: plotselinge drukval leiding)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen van emissies in de lucht wordt bij vergistingsgas uit een mestvergistingsinstallatie die de locatie via een leiding verlaat die installatie zo afgesteld dat:
Artikel 4.874 (externe veiligheid en lucht: bemonstering en analyse vergistingsgas)
Artikel 4.875 (lucht: voldoen aan emissiegrenswaarden)
Artikel 4.876 (lucht: monitoring)
Artikel 4.877 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem bevinden de vergistingstank en de na-opslag van digestaat of het gedeelte voor de bewerking van vergistingsgas zich boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 4.878 (water: niet lozen)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt het afvalwater afkomstig van het bewerken van vergistingsgas niet geloosd.
Artikel 4.879 (toepassingsbereik)
Artikel 4.880 (melding)
Artikel 4.881 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.879 wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.882 (bodem: opslag groenafval)
Artikel 4.883 (water: beperken uitspoeling)
Met het oog op het beperken van uitspoeling van vermestende stoffen naar de bodem wordt een composteringshoop in de periode van 1 november tot 1 maart tegen inregenen beschermd. Een composteringshoop wordt regelmatig omgezet.
Artikel 4.884 (water: lozingsroutes bij composteren)
Artikel 4.885 (water: lozingsroutes bij opslaan)
Artikel 4.886 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.887 (toepassingsbereik)
Artikel 4.888 (melding)
Artikel 4.889 (aanwijzing modules: bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.887, wordt voldaan aan de regels over bodembeschermende voorzieningen, bedoeld in paragraaf 5.4.2.
Artikel 4.890 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.891 (water: wasplaats)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is er geen directe afvoer voor afvalwater en hemelwater van de wasplaats naar een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 4.892 (water: lozingsroutes uitwendig reinigen na gebruik gewasbeschermingsmiddelen)
Artikel 4.893 (water: lozingsroutes inwendig reinigen met gewasbeschermingsmiddelen)
Artikel 4.894 (water: lozingsroutes reinigen zonder gewasbeschermingsmiddelen)
Artikel 4.895 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.896 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van propaan of propeen in een opslagtank.
Artikel 4.897 (melding)
Artikel 4.898 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.899 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.900 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.899, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.901 (externe veiligheid: PGS 19)
Artikel 4.902 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, helium of lachgas in een opslagtank.
Artikel 4.903 (melding)
Artikel 4.904 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.905 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.906 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.905, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.907 (externe veiligheid: PGS 9)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.902, voldaan aan PGS 9.
Artikel 4.908 (externe veiligheid: vullen en drukvrij en gasvrij maken)
Artikel 4.909 (informeren en gegevens en bescheiden: drukvrij en gasvrij maken)
Artikel 4.910 (toepassingsbereik)
Artikel 4.911 (melding)
Artikel 4.912 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.913 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.910, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.914 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.915 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.914, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.916 (externe veiligheid: PGS 30 en 31)
Artikel 4.917 (externe veiligheid: installatiecertificaat)
Artikel 4.918 (bodem: bodembeschermende voorziening en lekdetectie)
Artikel 4.919 (bodem: aansluitpunt vulleiding of leegzuigleiding)
Artikel 4.920 (bodem: controle kathodische bescherming leiding van staal)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt de kathodische bescherming op een ondergrondse leiding van staal ten minste eenmaal per jaar beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 voor AS SIKB 6800.
Artikel 4.921 (bodem: controle water bij opslagtank van staal)
Artikel 4.922 (bodem: verwijderen water)
Artikel 4.923 (informeren: over inwendige keuring bij aantreffen water)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt voor het begin van de inwendige keuring, bedoeld in artikel 4.922, derde lid, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.924 (bodem: keuring bovengrondse opslagtank)
Artikel 4.925 (overgangsrecht: afstand)
Artikel 4.914, eerste lid, is niet van toepassing op opslagtanks die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2013.
Artikel 4.926 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan in een bovengrondse opslagtank van:
Artikel 4.927 (melding)
Artikel 4.928 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.926, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.929 (bodem: installatiecertificaat)
Artikel 4.930 (bodem: bodembeschermende voorziening en lekdetectie)
Artikel 4.931 (bodem: aansluitpunt vulleiding of leegzuigleiding)
Artikel 4.932 (bodem: overvullen voorkomen)
Artikel 4.933 (bodem: leegstromen opslagtank voorkomen)
Artikel 4.934 (bodem: controle kathodische bescherming stalen leiding)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt de kathodische bescherming op een ondergrondse leiding van staal, ten minste eenmaal per jaar beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 voor AS SIKB 6800.
Artikel 4.935 (bodem: controle water bij opslagtank van staal)
Artikel 4.936 (bodem: verwijderen water)
Artikel 4.937 (informeren: over inwendige keuring bij aantreffen water)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt voor het begin van de inwendige keuring, bedoeld in artikel 4.936, derde lid, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.938 (bodem: keuring bovengrondse opslagtank)
Artikel 4.939 (bodem: visuele keuring mobiele opslagtank)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden een mobiele bovengrondse opslagtank en de daarop aangesloten leidingen na verplaatsing visueel gekeurd op:
Artikel 4.940 (water: lozingsroute)
Artikel 4.941 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater afkomstig van de vloeistofdichte bodemvoorziening, bedoeld in artikel 4.940, eerste lid, dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.942 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het in een tankcontainer of een verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 250 l, opslaan van:
Artikel 4.943 (melding)
Artikel 4.944 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.942, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.945 (bodem: ADR)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem voldoet een tankcontainer die als opslagtank wordt gebruikt aan hoofdstuk 6.8 van de ADR en een verpakking die als opslagtank wordt gebruikt aan hoofdstuk 6.5 van de ADR.
Artikel 4.946 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem bevindt een tankcontainer of verpakking zich boven of in een lekbak.
Artikel 4.947 (bodem: aansluitpunt vulleiding of leegzuigleiding)
Artikel 4.948 (bodem: overvullen voorkomen)
Artikel 4.949 (bodem: leegstromen tankcontainer of verpakking voorkomen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt voorkomen dat een tankcontainer of verpakking kan leegstromen bij een breuk in een leiding of het falen van de installatie.
Artikel 4.950 (bodem: leidingen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem is een leiding die is aangesloten op een tankcontainer of verpakking vast aangelegd en zichtbaar.
Artikel 4.951 (externe veiligheid en bodem: aansluiting op een verpakking)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem is in een aansluiting op een tankcontainer of verpakking, zo dicht mogelijk bij de wand van de tankcontainer of verpakking een afsluiter geplaatst, die zo is uitgevoerd dat duidelijk zichtbaar is of de afsluiter is geopend of gesloten.
Artikel 4.952 (bodem: controle water bij tankcontainer of verpakking van staal)
Artikel 4.953 (bodem: verwijderen water)
Artikel 4.954 (informeren: over inwendige keuring bij aantreffen water)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt voor het begin van de inwendige keuring, bedoeld in artikel 4.953, derde lid, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.955 (bodem: visuele keuring tankcontainer of verpakking)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden een tankcontainer of verpakking en de daarop aangesloten leidingen na verplaatsing visueel gekeurd op:
Artikel 4.956 (water: lozingsroute)
Artikel 4.957 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater afkomstig van de vloeistofdichte bodemvoorziening, bedoeld in artikel 4.956, eerste lid, dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.958 (toepassingsbereik)
Artikel 4.959 (melding)
Artikel 4.960 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.961 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.958, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.962 (externe veiligheid: afstand bij opslaan brandstoffen)
Artikel 4.963 (externe veiligheid: afstand bij opslaan organische oplosmiddelen)
Artikel 4.964 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.962, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.965 (externe veiligheid: overnachting en recreatief verblijf)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is overnachting door derden en recreatief verblijf niet toegestaan binnen 20 m vanaf het vulpunt van een ondergrondse opslagtank waarin vloeibare brandstoffen voor het tanken van vaartuigen vanaf de wal worden opgeslagen.
Artikel 4.966 (externe veiligheid: PGS 28 en 31)
Artikel 4.967 (externe veiligheid en bodem: installatiecertificaat)
Artikel 4.968 (bodem: uitvoering opslagtank)
Artikel 4.969 (bodem: peilbuis bij enkelwandige opslagtank)
Artikel 4.970 (bodem: bemonsteren peilbuis)
Artikel 4.971 (informeren: aanwezigheid MTBE of ETBE)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten hoogste een week nadat de resultaten bekend zijn geworden van het onderzoek naar de aanwezigheid van methyl-tertiair-butylether en ethyl-tertiair-butylether geïnformeerd, als de geanalyseerde waarde hoger is dan 15 μg/l.
Artikel 4.972 (bodem: aansluitpunt vulleiding of leegzuigleiding)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt de kathodische bescherming op een ondergrondse opslagtank van staal en de daarop aangesloten leidingen van staal, ten minste eenmaal per jaar beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 6800.
Artikel 4.973 (bodem: stroomopdrukproef als geen kathodische bescherming)
Artikel 4.974 (bodem: controle water en bezinksel bij opslagtank van staal)
Artikel 4.975 (bodem: verwijderen water)
Artikel 4.976 (informeren: inwendige keuring bij aantreffen water)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt voor het begin van de inwendige keuring, bedoeld in artikel 4.975, derde lid, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.977 (bodem: keuring ondergrondse opslagtank)
Artikel 4.978 (bodem: verwijderen of onklaar maken van afgekeurde opslagtank)
Artikel 4.979 (informeren: afkeuring opslagtank)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het afkeuren van een ondergrondse opslagtank.
Artikel 4.980 (informeren en gegevens en bescheiden: verwijderen of onklaar maken tank)
Artikel 4.981 (lucht: terugvoeren damp bij een levering benzine)
Artikel 4.982 (overgangsrecht: afstand)
Artikel 4.962, eerste en tweede lid, is niet van toepassing op opslagtanks die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.
Artikel 4.983 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan in een ondergrondse opslagtank van:
Artikel 4.984 (melding)
Artikel 4.985 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.983, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.986 (bodem: installatiecertificaat)
Artikel 4.987 (bodem: uitvoering opslagtank)
Artikel 4.988 (bodem: peilbuis bij enkelwandige opslagtank)
Artikel 4.989 (bodem: bemonsteren peilbuis)
Artikel 4.990 (bodem: aansluitpunt vulleiding of leegzuigleiding)
Artikel 4.991 (bodem: controle kathodische bescherming)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt de kathodische bescherming op een ondergrondse opslagtank van staal en de daarop aangesloten leidingen van staal, ten minste eenmaal per jaar beoordeeld en goedgekeurd door een inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 6800.
Artikel 4.992 (bodem: stroomopdrukproef als geen kathodische bescherming)
Artikel 4.993 (bodem: controle water en bezinksel bij opslagtank van staal)
Artikel 4.994 (bodem: verwijderen water)
Artikel 4.995 (informeren: over inwendige keuring bij aantreffen water)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt voor het begin van de inwendige keuring, bedoeld in artikel 4.994, derde lid, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.996 (bodem: opslagtank met afgewerkte olie)
Artikel 4.997 (bodem: keuring ondergrondse opslagtank)
Artikel 4.998 (visuele keuring ondergrondse opslagtank van beton)
Artikel 4.999 (bodem: verwijderen of onklaar maken van afgekeurde opslagtank)
Artikel 4.1000 (informeren: afkeuring opslagtank)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over het afkeuren van een ondergrondse opslagtank.
Artikel 4.1001 (informeren en gegevens en bescheiden: verwijderen of onklaar maken opslagtank)
Artikel 4.1002 (water: lozingsroute)
Artikel 4.1003 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Voor het afvalwater afkomstig van de vloeistofdichte bodemvoorziening, bedoeld in artikel 4.1002, eerste lid, dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 4.1004 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking, met uitzondering van gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2.
Artikel 4.1005 (melding)
Artikel 4.1006 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.1007 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1004, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.1008 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.1009 (informeren: afstanden)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.1008, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.1010 (externe veiligheid: geen afstand bij afwezigheid brandbare stoffen)
Artikel 4.1008, eerste lid, is niet van toepassing als in de opslagvoorziening geen brandbare stoffen van ADR-klasse 3 of 4.1, 4.2 of 4.3 worden opgeslagen.
Artikel 4.1011 (externe veiligheid: brandwerende voorziening)
De brandwerende voorziening, bedoeld in artikel 4.1008, eerste en tweede lid, is ten minste 2 m hoog, strekt zich aan weerszijden van de opslagvoorziening ten minste 2 m uit en bezwijkt bij brand niet binnen 60 minuten.
Artikel 4.1012 (externe veiligheid: PGS 15)
Artikel 4.1013 (externe veiligheid: ruimte voor verkoop aan particulieren)
Artikel 4.1014 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.1015 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2 in verpakking.
Artikel 4.1016 (melding)
Artikel 4.1017 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.1018 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1015, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.1019 (externe veiligheid: PGS 8)
Artikel 4.1020 (bodem: bodembeschermende voorziening)
Artikel 4.1021 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen.
Artikel 4.1022 (melding)
Artikel 4.1023 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.1024 (externe veiligheid: PGS 7)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1021, voldaan aan PGS 7.
Artikel 4.1025 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het vullen van gasflessen met propaan of butaan.
Artikel 4.1026 (melding)
Artikel 4.1027 (melding: treffen gelijkwaardige maatregel)
Artikel 4.1028 (externe veiligheid: PGS 23)
Artikel 4.1029 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.
Artikel 4.1030 (melding)
Artikel 4.1031 (externe veiligheid: opslaan in een politiebureau en afstand)
Artikel 4.1032 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.1031, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.1033 (externe veiligheid: opslaan in theater)
Artikel 4.1034 (externe veiligheid: gegevens en wijze van opslaan)
Artikel 4.1035 (externe veiligheid: hoeveelheden in bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen)
Artikel 4.1036 (externe veiligheid: constructie, voorzieningen en interne afstanden)
Artikel 4.1037 (externe veiligheid: voorzieningen tegen brandoverslag)
Artikel 4.1038 (externe veiligheid: opslaan van vuurwerk van categorie F4)
Artikel 4.1039 (externe veiligheid: werkzaamheden aan vuurwerk van categorie F4)
Artikel 4.1040 (externe veiligheid: transportmiddelen bij vuurwerk van categorie F4)
Artikel 4.1041 (externe veiligheid: voorzieningen voor brandbestrijding)
Artikel 4.1042 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.1043 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.1042, tweede lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.1044 (externe veiligheid: scheidingsconstructie)
De scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 4.1042, vierde lid:
Artikel 4.1045 (externe veiligheid: opslaglocatie)
Artikel 4.1046 (externe veiligheid: ruimten voor verkoop aan particulieren)
Artikel 4.1047 (externe veiligheid: voorzieningen voor brandbeveiliging)
Artikel 4.1048 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 door een ander dan de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 4.1049 (melding)
Artikel 4.1050 (externe veiligheid: opslaan in brandcompartiment)
Artikel 4.1051 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.1052 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.1051, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.1053 (toepassingsbereik)
Artikel 4.1054 (melding)
Artikel 4.1055 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1053, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.1056 (water: voorkomen ontstaan afvalwater)
Met het oog op het beperken van de hoeveelheid afvalwater wordt het water dat eerder met de opgeslagen goederen in contact is geweest, gebruikt voor het bevochtigen van opgeslagen stuifgevoelige goederen.
Artikel 4.1057 (water: lozingsroutes bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen)
Artikel 4.1058 (water: lozingsroute bij opslaan van goederen waaruit kan lekken)
Artikel 4.1059 (water: emissiegrenswaarde lozing in een vuilwaterriool)
Artikel 4.1060 (water: emissiegrenswaarden lozing op een oppervlaktewaterlichaam)
Voor het afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam zijn de emissiegrenswaarden, de waarden, bedoeld in tabel 4.1060, gemeten in een steekmonster.
Artikel 4.1061 (water: meetmethoden)
Artikel 4.1062 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.1063 (bodem: bodembeschermende voorziening bij opslaan goederen waaruit stoffen kunnen lekken)
Artikel 4.1064 (bodem: bodembeschermende voorziening bij opslaan goederen waarbij stoffen kunnen uitlogen)
Artikel 4.1065 (lucht: plaats van opslaan en mengen stuifgevoelige goederen)
Met het oog op het beperken van emissies in de lucht worden goederen ingedeeld in stuifklassen S1 tot en met S4 opgeslagen en gemengd in een gesloten ruimte.
Artikel 4.1066 (lucht: geen overslag bij wind van stuifgevoelige goederen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de lucht vindt geen overslag plaats van:
Artikel 4.1067 (lucht: emissie totaal stof bij stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1068 (lucht: maatregelen bij opslaan, mengen en transport van stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1069 (lucht: maatregelen bij overslaan, laden en lossen van stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1070 (lucht: meetmethoden bij stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1071 (lucht: meetplicht en uitzondering meetplicht bij stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1072 (lucht: eenmalige meting bij stuifgevoelige goederen)
Artikel 4.1073 (lucht: afvoeren emissies bij het opslaan, overslaan en mengen van stuifgevoelige goederen)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid worden bij het opslaan, overslaan en mengen van goederen ingedeeld in stuifklassen S1 tot en met S4 emissies in de lucht bovendaks en omhoog gericht afgevoerd.
Artikel 4.1074 (toepassingsbereik)
Artikel 4.1075 (melding)
Artikel 4.1076 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1074, wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.1077 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de regels in deze paragraaf niet versoepeld, met uitzondering van artikel 4.1082.
Artikel 4.1078 (lucht: verminderen stralingshittereflectie bij een benzineopslagtank)
Artikel 4.1079 (lucht: afdichting voor vasthouden benzinedamp bij een benzineopslagtank)
Artikel 4.1080 (lucht: vast of drijvend dak bij een benzineopslagtank)
Artikel 4.1081 (lucht: vullen mobiele benzinetank bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1082 (lucht: concentratie dampen bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht is bij een benzineoverslaginstallatie de gemiddelde concentratie dampen in de afvoer van een benzinedampterugwinningseenheid of een dampverbrandingseenheid, gecorrigeerd voor de verdunning tijdens de behandeling, niet meer dan 0,15 g/Nm3 voor een uur.
Artikel 4.1083 (afbakening mogelijkheid maatwerk concentratie dampen)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift waarmee de concentratie dampen, bedoeld in artikel 4.1082, wordt verhoogd, bevat een concentratie van niet meer dan 35 g/Nm3.
Artikel 4.1084 (lucht: nauwkeurigheid meting bij een benzineoverslaginstallatie)
De nauwkeurigheid van de meting bij de benzineoverslaginstallatie is ten minste 95% van de gemeten waarde.
Artikel 4.1085 (lucht: meetplicht bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1086 (lucht: meetonzekerheid bij een benzineoverslaginstallatie)
Het totaal aan meetfouten als gevolg van de gebruikte apparatuur, het kalibratiegas en het toegepaste procedé bij een benzineoverslaginstallatie is niet meer dan 10% van de gemeten waarde.
Artikel 4.1087 (lucht: nauwkeurigheid apparatuur bij een benzineoverslaginstallatie)
De apparatuur die wordt gebruikt bij het meten bij een benzineoverslaginstallatie kan concentraties meten van niet meer dan 3 g/Nm3.
Artikel 4.1088 (lucht: niet vullen bij damplek bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1089 (lucht: normaal laaddebiet bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht is het normale laaddebiet van benzine per vularm op een benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie niet meer dan 2.500 l/m.
Artikel 4.1090 (lucht: tegendruk bij piekbelasting benzineterminal bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht geeft het dampopvangsysteem van het benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie, met inbegrip van de benzinedampterugwinningseenheid, een tegendruk van ten hoogste 55 millibar aan de voertuigzijde van de dampopvangadapter bij piekbelasting van een benzineterminal.
Artikel 4.1091 (lucht: vullen tankwagen bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1092 (lucht: terugvoeren damp bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht worden bij een benzineoverslaginstallatie dampen die worden opgeslagen in een benzineopslagtank met vast dak voor voorlopige dampopslag via een dampdichte leiding teruggevoerd naar de mobiele benzinetank van waaruit de benzine wordt geleverd.
Artikel 4.1093 (lucht: aanwezigheid benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht heeft een benzineterminal met een benzineoverslaginstallatie voor het vullen van tankwagens ten minste een benzinelaadportaal.
Artikel 4.1094 (lucht: aansluiting vularm en dampopvangslang bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1095 (lucht: overloopdetectie bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1096 (lucht: bedieningseenheid benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1097 (lucht: verbinding tankwagen aan benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie)
Artikel 4.1098 (lucht: verbindingssysteem benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht wordt bij het ontwerp van de vloeistoflaadvoorzieningen en dampopvangvoorzieningen aan een benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie uitgegaan van een verbindingssysteem dat voldoet aan de volgende eisen:
Artikel 4.1099 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het tegelijkertijd voor minder dan 24 uur opstellen van niet meer dan drie voertuigen, opleggers of aanhangers die zijn geladen met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c.
Artikel 4.1100 (melding)
Artikel 4.1101 (externe veiligheid: afstand)
Artikel 4.1102 (informeren: afstand)
Ten minste vier weken voordat artikel 4.1101, derde lid, gaat gelden wordt het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, daarover geïnformeerd.
Artikel 4.1103 (externe veiligheid: stoffen van ADR-klassen 1 en 6.2)
Artikel 4.1104 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het laden en lossen van schepen.
Artikel 4.1105 (melding)
Artikel 4.1106 (water: voorkomen verontreiniging oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 4.1107 (water: opslaan boven een oppervlaktewaterlichaam)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het opslaan van goederen in een schip worden goederen waaruit:
Artikel 4.1108 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een buisleiding met gevaarlijke stoffen.
Artikel 4.1109 (melding)
Artikel 4.1110 (externe veiligheid: preventiebeleid)
Artikel 4.1111 (externe veiligheid: veiligheidsbeheerssysteem)
Artikel 4.1112 (externe veiligheid: plaatsgebonden risico voor gebouwen en locaties)
Artikel 4.1113 (externe veiligheid: plaatsgebonden risico op 5 en 4 m)
Artikel 4.1114 (externe veiligheid: exploitatieverbod)
Een buisleiding wordt niet geëxploiteerd als niet wordt voldaan aan artikel 4.1110, 4.1111, 4.1112 of 4.1113.
Artikel 4.1115 (externe veiligheid: berekeningen en gegevens voorhanden)
Artikel 4.1116 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, testen, aanpassen, onderhouden, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk.
Artikel 4.1117 (melding)
Artikel 4.1118 (informeren: spoedreparatie)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt ten minste 48 uur voor het begin van een spoedreparatie met een verplaatsbaar mijnbouwwerk geïnformeerd.
Artikel 4.1119 (melding: affakkelen of afblazen)
Artikel 4.1120 (aanwijzing modules: eindonderzoek bodem en bodembeschermende voorzieningen, op land)
Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 4.1116 op land wordt voldaan aan de regels over:
Artikel 4.1121 (bodem: bodembeschermende voorziening, op land)
Artikel 4.1122 (lucht: voorkomen koolwaterstoffen)
Met het oog op het voorkomen van emissies van koolwaterstoffen in de lucht wordt een mijnbouwfakkel gebruikt met een minimaal rendement van 99%.
Artikel 4.1123 (water: lozingsroute, op land)
Artikel 4.1124 (water: lozing in een vuilwaterriool, op land)
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater en het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt afstromend hemelwater dat wordt geloosd in het vuilwaterriool voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider volgens NEN-EN 858-1 of NEN-EN 858-1/A1 en NEN-EN 858-2.
Artikel 4.1125 (water: meetmethoden)
Artikel 4.1126 (geurhinder, op land)
Met het oog op het voorkomen van geurhinder op land worden:
Artikel 4.1127 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater met een warmtevracht van 50 MW of minder.
Artikel 4.1128 (melding)
Artikel 4.1129 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.1130 (water: emissiegrenswaarde lozing op een oppervlaktewaterlichaam bij koelwaterdoorstroomsysteem)
Artikel 4.1131 (water: emissiegrenswaarde lozing op een oppervlaktewaterlichaam bij koelwatercirculatiesysteem)
Artikel 4.1132 (water: meetmethoden)
Artikel 4.1133 (water: rekenmethode warmtevracht)
De warmtevracht van koelwater wordt berekend als het product van:
Artikel 4.1134 (water: riooltekening)
Er is een tekening beschikbaar waarop is aangegeven:
Artikel 4.1135 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en gebruiken van een gesloten bodemenergiesysteem.
Artikel 4.1136 (melding)
Artikel 4.1137 (gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:
Artikel 4.1138 (registratieplicht en jaarlijks verstrekken van gegevens en bescheiden)
Artikel 4.1139 (energie: voorkomen negatieve interferentie)
Met het oog op het doelmatig functioneren van bodemenergiesystemen wordt negatieve interferentie voorkomen tussen het gesloten bodemenergiesysteem dat wordt aangelegd en de bodemenergiesystemen die al in de omgeving zijn aangelegd, of die nog niet zijn aangelegd maar waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 4.1140 (water: lozingsroutes)
Artikel 4.1141 (bodem: temperatuur circulatievloeistof)
De temperatuur van de circulatievloeistof in de leiding waarin de circulatievloeistof wordt teruggeleid naar de bodem, is ten minste –3 °C en ten hoogste 30 °C.
Artikel 4.1142 (bodem: werkzaamheden)
Een gesloten bodemenergiesysteem wordt ontworpen, aangelegd, onderhouden, gerepareerd en buiten gebruik gesteld door een persoon of onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor:
Artikel 4.1143 (energie: systeemeisen)
Artikel 4.1144 (energie: berekenen energierendement)
Het energierendement, uitgedrukt als SPF, wordt berekend volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Qw: de hoeveelheid warmte per jaar in MWh die door het gesloten bodemenergiesysteem wordt geleverd;
Qk: de hoeveelheid koude per jaar in MWh die door het systeem wordt geleverd;
E: de hoeveelheid elektriciteit per jaar in MWh die door het systeem wordt verbruikt;
G: de hoeveelheid gas per jaar in MWh die door het systeem wordt verbruikt.
Artikel 4.1145 (meetverplichting: warmte en koude)
De hoeveelheden warmte en koude die aan de bodem worden toegevoegd, worden gemeten met momentane metingen met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 5% die ten minste een keer per vijftien minuten worden verricht.
Artikel 4.1146 (gegevens en bescheiden voor het beëindigen van de activiteit)
Ten minste vier weken voor het beëindigen van de activiteit, bedoeld in artikel 4.1135, worden de volgende gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:
Artikel 4.1147 (bodem: buiten gebruik stellen gesloten bodemenergiesysteem)
Artikel 4.1148 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en gebruiken van een open bodemenergiesysteem.
Artikel 4.1149 (melding als er geen vergunningplicht is)
Het is verboden een activiteit als bedoeld in artikel 4.1148 te verrichten zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, als de activiteit niet meer als vergunningplichtig is aangewezen in de omgevingsverordening, bedoeld in artikel 2.16.
Artikel 4.1150 (registratieplicht en jaarlijks verstrekken gegevens en bescheiden)
Artikel 4.1151 (voorkomen negatieve interferentie)
Met het oog op het doelmatig functioneren van bodemenergiesystemen wordt negatieve interferentie voorkomen tussen het open bodemenergiesysteem dat wordt aangelegd en de bodemenergiesystemen die al in de omgeving zijn aangelegd, of die nog niet zijn aangelegd maar waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 4.1152 (bodem: temperatuur grondwater)
De temperatuur van het grondwater dat door een open bodemenergiesysteem in de bodem wordt teruggeleid is ten hoogste 25 °C.
Artikel 4.1153 (bodem: werkzaamheden)
Een open bodemenergiesysteem wordt ontworpen, aangelegd, onderhouden, gerepareerd en buiten gebruik gesteld door een persoon of onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor:
Artikel 4.1154 (energie: systeemeisen)
Artikel 4.1155 (energie: berekenen energierendement)
Het energierendement, uitgedrukt als SPF, wordt berekend volgens de formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Qw: de hoeveelheid warmte per jaar in MWh die door het open bodemenergiesysteem wordt geleverd;
Qk: de hoeveelheid koude per jaar in MWh die door het systeem wordt geleverd;
E: de hoeveelheid elektriciteit per jaar in MWh die door het systeem wordt verbruikt;
G: de hoeveelheid gas per jaar in MWh die door het systeem wordt verbruikt.
Artikel 4.1156 (meetverplichting: warmte en koude)
De hoeveelheden warmte en koude die aan de bodem worden toegevoegd, worden gemeten met momentane metingen met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 5%, die ten minste een keer per vijftien minuten worden verricht.
Artikel 4.1157 (bodem: buiten gebruik stellen open bodemenergiesysteem)
Artikel 4.1158 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het houden van militaire oefeningen door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 4.1159 (melding)
Artikel 4.1160 (veiligheid: gebruik oefenmunitie die projectielen veroorzaakt)
Artikel 4.1161 (veiligheid: gebruik oefenmunitie die geen projectielen veroorzaakt)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt oefenmunitie die geen projectielen veroorzaakt niet gebruikt binnen een afstand van 100 m ten opzichte van personen die niet aan de oefening deelnemen.
Artikel 4.1162 (veiligheid: gebruik springstoffen)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid worden explosieve ladingen niet ontstoken als:
Artikel 4.1163 (externe veiligheid: opslag ontplofbare stoffen)
Artikel 4.1164 (bodem en water: tanken brandstoffen)
Artikel 4.1165 (bodem en water: onderhoud voertuigen en vaartuigen)
Artikel 4.1166 (bodem: opslag gevaarlijke (afval)stoffen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem op een militair object of terrein zonder permanente bodembeschermende voorzieningen voor het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, in verpakking of gevaarlijke afvalstoffen in verpakking worden:
Artikel 4.1167 (bodem en water: opslag brandstoffen)
Artikel 4.1168 (bodem: preventie wassen voertuigen)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden motorvoertuigen niet gewassen buiten een daarvoor ingerichte voorziening.
Artikel 4.1169 (water: lozingsroute bij drinkwaterbereiding)
Artikel 4.1170 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen of voorwerpen van ADR-klasse 1 door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht.
Artikel 4.1171 (melding)
Artikel 4.1472 (externe veiligheid: opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is bij het opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1.1 of 1.2 of meer dan 50 kg NEM van ADR-klasse 1.3:
Artikel 4.1173 (externe veiligheid: opslaan, voorhanden hebben en onderhouden)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid voldoet het:
Artikel 4.1174 (externe veiligheid: opslaan stoffen van ADR-klassen 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid:
Artikel 4.1175 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een militaire schietbaan.
Artikel 4.1176 (melding)
Artikel 4.1177 (externe veiligheid: constructie binnenschietbaan)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid voldoet een schietbaan die ligt in een gebouw, zonder open zijden en met een gesloten afdekking, aan de voorschriften 2.6.1.20, 2.6.1.30, 2.6.3.10, 2.6.3.20, 2.6.4.10 en 2.6.4.30 van Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen.
Artikel 4.1178 (externe veiligheid: constructie buitenschietbaan)
Artikel 4.1179 (externe veiligheid: handgranaatbaan)
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid voldoet een baan voor het werpen met handgranaten aan de paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.5 en aan de voorschriften 3.1.6.100 en 3.1.7.20 van Ministeriële Publicatie 40-30, Voorschrift voor de inrichting en het gebruik van schietinrichtingen.
Artikel 4.1180 (bodem: uitvoeren bodem of vloer)
Artikel 4.1181 (bodem: opstellen kogelvanger)
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem met kogelresten is op een schietbaan die ligt in de buitenlucht of in een gebouw zonder afdekking of met een open zijde, de kogelvanger opgesteld boven een aaneengesloten bodemvoorziening, tenzij de kogelvanger een overkapping tegen inregenen heeft.
Artikel 5.1 (toepassingsbereik: activiteiten)
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing voor zover dat in de hoofdstukken 3, 4, 6 of 7 is bepaald.
Artikel 5.2 (gegevens en bescheiden: locatie gebruik bodembedreigende stoffen)
Artikel 5.3 (eindonderzoek bodem)
Artikel 5.4 (rapport van het eindonderzoek bodem)
Het rapport van het bodemonderzoek bevat:
Artikel 5.5 (gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit)
Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van de activiteit wordt een rapport van het bodemonderzoek verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
Artikel 5.6 (herstel van de bodemkwaliteit)
Artikel 5.7 (informeren: herstelwerkzaamheden)
Artikel 5.8 (verbod)
Het is verboden te handelen in strijd met artikel 5 van de PRTR-verordening.
Artikel 5.9 (rapportageplicht)
Artikel 5.10 (inhoud en kwaliteit PRTR-verslag)
Artikel 5.11 (geheimhouding)
Artikel 5.12 (meet- en registratiesysteem)
Artikel 5.13 (meten emissie fijnstof)
Artikel 5.14 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of een maatwerkvoorschrift wordt niet van de artikelen 5.8 tot en met 5.13 afgeweken.
Artikel 5.15 (energiebesparing)
Artikel 5.16 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift over artikel 5.15 kan alleen het toestaan van een gefaseerde uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, inhouden.
Artikel 5.17 (overgangsrecht: energiebesparende maatregelen)
De artikelen 5.15 en 5.16 zijn van toepassing tot en met 31 december 2020.
Artikel 5.18 (bodem: lekbak)
Artikel 5.19 (bodem: beoordeling vloeistofdichte bodemvoorziening)
Artikel 5.20 (bodem: logboek bodembeschermende voorziening)
Er wordt een logboek bijgehouden waarin de volgende gegevens worden opgenomen:
Artikel 5.21 (bodem: bewaren resultaten, beoordelingen en bewijzen)
Artikel 5.22 (overgangsrecht: beoordeling vloeistofdichte riolering)
Tot 1 januari 2022 is artikel 5.19, eerste en tweede lid, niet van toepassing op het vloeistofdichte deel van het vuilwaterriool dat is aangelegd voor 1 januari 2016.
Artikel 5.23 (informeren: emissie zeer zorgwekkende stof)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt elke vijf jaar geïnformeerd over:
Artikel 5.24 (vermijdings- en reductieprogramma)
Artikel 5.25 (concentratie zeer zorgwekkende stoffen in de lucht)
Artikel 5.26 (meetmethoden)
Op een berekening is standaardrekenmethode 3 Nieuw Nationaal Model van toepassing.
Artikel 5.27 (uitzondering toepassingsbereik)
Deze paragraaf is niet van toepassing op emissies in de lucht vanuit een ippc-installatie waarvoor BBT-conclusies zijn vastgesteld op grond van artikel 13, vijfde en zevende lid, van de richtlijn industriële emissies.
Artikel 5.28 (stofklassen)
Bijlage III bevat de onderverdeling van stoffen in stofklassen ERS, MVP1, MVP2, gA, gO, totaal stof, sO en sA.
Artikel 5.29 (emissierelevante parameter)
Artikel 5.30 (emissiegrenswaarden)
Artikel 5.31 (meetmethoden)
Artikel 5.32 (controleregime en meetplicht)
Artikel 5.33 (meetinstantie)
De meting wordt verricht door een laboratorium met een accreditatie volgens NEN-EN-ISO 17025 voor de norm die volgens artikel 5.31 van toepassing is op de stof die wordt gemeten.
Artikel 5.34 (omrekenen naar zuurstof)
De emissies van verbrandingsprocessen worden omgerekend naar afgas met een volumegehalte aan zuurstof van:
Artikel 5.35 (eenmalige meting)
Artikel 5.36 (continue meting)
Artikel 5.37 (berekening voldoen emissiegrenswaarden)
Artikel 5.38 (rapport)
Artikel 6.1 (activiteiten)
Artikel 6.2 (oogmerken)
Artikel 6.3 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam, een ontgrondingsactiviteit en een wateronttrekkingsactiviteit is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
Artikel 6.4 (bevoegd gezag Minister van Economische Zaken en Klimaat)
Voor een mijnbouwactiviteit is Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag:
Artikel 6.5 (normadressaat)
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 6.6 (specifieke zorgplicht)
Artikel 6.7 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 6.8 (algemene gegevens bij een melding)
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
Artikel 6.9 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 6.1, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 6.10 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
Artikel 6.11 (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)
Artikel 6.12 (informeren over een ongewoon voorval)
Het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 6.3 of 6.4, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 6.13 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 6.3 of 6.4:
Artikel 6.14 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift)
Met een maatwerkvoorschrift worden de artikelen 6.12 en 6.13 niet versoepeld.
Artikel 6.15 (verwijderen van werken en objecten)
Artikel 6.16 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten en lozingsactiviteiten)
Artikel 6.17 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 6.18 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterkering)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.16, eerste lid, die worden verricht in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk, voor zover het gaat om:
Artikel 6.19 (melding beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.20 (melding lozingsactiviteit)
Artikel 6.21 (gegevens en bescheiden)
Artikel 6.22 (water: bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen)
Het afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd, tenzij het gaat om:
Artikel 6.23 (water: werkinstructie bij reinigen en conserveren)
Artikel 6.24 (water: werkinstructie bij bouwen en slopen)
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 6.25 (water: beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam)
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 6.26 (water: meetmethode)
Op het meten van stof is NEN-ISO 9096 van toepassing.
Artikel 6.27 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten en ontgrondingsactiviteiten)
Artikel 6.28 (aanwijzing vergunningvrije gevallen: ontgrondingsactiviteiten)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteit, bedoeld in artikel 6.27, tweede lid, voor zover het gaat om:
Artikel 6.29 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, die worden verricht in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, voor zover het gaat om het aanleggen of in stand houden van een terreinophoging met een volume van meer dan 50 m3 per kadastraal perceel.
Artikel 6.30 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterkering)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, die worden verricht in een beperkingengebied met betrekking een waterkering in beheer bij het Rijk.
Artikel 6.31 (melding beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.32 (gegevens en bescheiden bij beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.33 (gegevens en bescheiden bij ontgrondingen voor het testen van materieel en het doen van onderzoek)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 6.28, eerste lid, onder f, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 6.3, ook gegevens en bescheiden verstrekt over:
Artikel 6.34 (aanwijzing wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.35 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: instroomvoorziening)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteit, bedoeld in artikel 6.34, tweede lid.
Artikel 6.36 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: onttrekken oppervlaktewater)
Artikel 6.37 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: onttrekken grondwater)
Artikel 6.38 (water: niet onttrekken)
Een wateronttrekkingsactiviteit, voor zover het gaat om het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, wordt niet verricht als het bevoegd gezag bij watertekort of dreigend watertekort een onttrekkingsverbod heeft ingesteld.
Artikel 6.39 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.40 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteit, bedoeld in artikel 6.39, tweede lid.
Artikel 6.41 (melding lozingsactiviteit)
Artikel 6.42 (gegevens en bescheiden over lozingsactiviteit)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 6.39, eerste lid, worden gegevens en bescheiden over de verwachte datum van het begin van de activiteit verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 6.3.
Artikel 6.43 (water: emissiegrenswaarden lozing huishoudelijk afvalwater)
Artikel 6.44 (water: meetmethoden)
Artikel 6.45 (aanwijzing mijnbouwactiviteiten)
Als mijnbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 6.1 worden aangewezen:
Artikel 6.46 (melding verkenningsonderzoek)
Artikel 6.47 (melding plaatsen mijnbouwinstallatie onder het wateroppervlak)
Artikel 6.48 (veiligheid: begeleiding verkenningsvaartuig)
Artikel 6.49 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.50 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.49, eerste lid.
Artikel 6.51 (water: preventie verontreiniging)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam worden bij het kweken van consumptievis, het kweken of houden van ongewervelde waterdieren of het telen van waterplanten geen stoffen aan het oppervlaktewaterlichaam toegevoegd.
Artikel 6.52 (PRTR-verslag)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 6.49, tweede lid, is paragraaf 5.3.1 over het PRTR-verslag van overeenkomstige toepassing, als het gaat om het exploiteren van een PRTR-installatie voor intensieve aquacultuur, bedoeld in bijlage I, categorie 7, onder b, bij de PRTR-verordening.
Artikel 6.53 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.54 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: uitstroomvoorziening)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteit, bedoeld in artikel 6.53, tweede lid.
Artikel 6.55 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozingsactiviteiten)
Artikel 6.56 (gegevens en bescheiden over een calamiteitenoefening)
Artikel 6.57 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 6.58 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.57, voor zover het gaat om het plaatsen, laten staan of laten liggen van materieel, materialen of vaste substanties in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam, tussen 1 oktober en 1 april.
Artikel 6.59 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterkering)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.57, voor zover het gaat om het in een beperkingengebied met betrekking tot een waterkering in beheer bij het Rijk:
Artikel 6.60 (melding)
Artikel 6.61 (gegevens en bescheiden)
Artikel 7.1 (activiteiten)
Artikel 7.2 (oogmerken)
Artikel 7.3 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een andere installatie dan een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk, een stortingsactiviteit op zee, een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam, een ontgrondingsactiviteit en een wateronttrekkingsactiviteit is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
Artikel 7.4 (bevoegd gezag Minister van Economische Zaken en Klimaat)
Voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk en een mijnbouwactiviteit is Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag:
Artikel 7.5 (normadressaat)
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 7.6 (specifieke zorgplicht)
Artikel 7.7 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 7.8 (algemene gegevens bij een melding)
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
Artikel 7.9 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 7.1, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 7.10 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
Artikel 7.11 (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)
Artikel 7.12 (informeren over een ongewoon voorval)
Het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 7.3 of 7.4, en het Kustwachtcentrum worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 7.13 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 7.3 of 7.4 en aan het Kustwachtcentrum:
Artikel 7.14 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift)
Met een maatwerkvoorschrift worden de artikelen 7.12 en 7.13 niet versoepeld.
Artikel 7.15 (verwijderen van werken en objecten)
Artikel 7.16 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten en lozingsactiviteiten)
Artikel 7.17 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.18 (melding beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.19 (melding lozingsactiviteiten)
Artikel 7.20 (gegevens en bescheiden)
Artikel 7.21 (water: bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen)
Het afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd, tenzij het gaat om:
Artikel 7.22 (water: werkinstructie bij reinigen en conserveren)
Artikel 7.23 (water: werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen)
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van de Noordzee bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:
Artikel 7.24 (water: beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam)
Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van de Noordzee bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.
Artikel 7.25 (water: meetmethode)
Op het meten van stof is NEN-ISO 9096 van toepassing.
Artikel 7.26 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten en ontgrondingsactiviteiten)
Artikel 7.27 (aanwijzing vergunningvrije gevallen: ontgrondingsactiviteiten)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteit, bedoeld in artikel 7.26, tweede lid, die wordt verricht in de Noordzee, voor zover het gaat om:
Artikel 7.28 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.29 (melding beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.30 (gegevens en bescheiden bij beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.31 (gegevens en bescheiden bij ontgrondingen voor het testen van materieel en het doen van onderzoek)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 7.27, eerste lid, onder f, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 7.3, ook gegevens en bescheiden verstrekt over:
Artikel 7.32 (informeren bij een waarneming van belang voor de archeologische monumentenzorg)
Als bij het verrichten van de activiteit waarnemingen worden gedaan waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat die van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, wordt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Artikel 7.33 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten)
Als beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 7.1 worden aangewezen het aanleggen, in stand houden of verwijderen van windparken in de Noordzee.
Artikel 7.34 (melding aanleg)
Artikel 7.35 (gegevens en bescheiden bij aanleg en verwijderen)
Artikel 7.36 (gegevens en bescheiden bij onderhoud)
Ten minste vier weken voor het onderhouden van een windpark worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 7.3, gegevens en bescheiden verstrekt over:
Artikel 7.37 (informeren bij een waarneming van belang voor de archeologische monumentenzorg)
Als bij het verrichten van de activiteit waarnemingen worden gedaan waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat die van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, wordt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daarover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Artikel 7.38 (veiligheid: uitvoeringsplan)
Artikel 7.39 (veiligheid: constructieve eisen windturbine)
Artikel 7.40 (veiligheid: veiligheidsvoorzieningen)
Artikel 7.41 (veiligheid: staat van onderhoud windpark)
Artikel 7.42 (informeren over gebrek)
Het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 7.3, wordt onverwijld geïnformeerd over een gebrek als bedoeld in artikel 7.41, tweede lid.
Artikel 7.43 (water: windparkexportkabels)
Artikel 7.44 (veiligheid: plan voor ongewone voorvallen)
Artikel 7.45 (water: verwijderen windpark)
Artikel 7.46 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten)
Als beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een installatie in een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 7.1 worden aangewezen activiteiten in het beperkingengebied met betrekking tot een installatie in de Noordzee.
Artikel 7.47 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteit installatie waterstaatswerk)
Artikel 7.48 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.49 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.48, tweede lid.
Artikel 7.50 (melding lozingsactiviteit)
Artikel 7.51 (gegevens en bescheiden)
Artikel 7.52 (water: emissiegrenswaarden lozing van huishoudelijk afvalwater)
Artikel 7.53 (water: meetmethoden)
Artikel 7.54 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.55 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.55, eerste lid.
Artikel 7.56 (water: preventie verontreiniging)
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de Noordzee worden bij het kweken van consumptievis, het kweken of houden van ongewervelde waterdieren of het telen van waterplanten geen stoffen aan de Noordzee toegevoegd.
Artikel 7.57 (PRTR-verslag)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 7.54, tweede lid, is paragraaf 5.3.1 over het PRTR-verslag van overeenkomstige toepassing, als het gaat om het exploiteren van een PRTR-installatie voor intensieve aquacultuur, bedoeld in bijlage I, categorie 7, onder b, bij de PRTR-verordening.
Artikel 7.58 (aanwijzing lozingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 7.59 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: beperkingengebiedactiviteit)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteit, bedoeld in artikel 7.58, tweede lid.
Artikel 7.60 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: lozingsactiviteiten)
Artikel 7.61 (gegevens en bescheiden bij een calamiteitenoefening)
Artikel 7.62 (aanwijzing stortingsactiviteiten)
Als stortingsactiviteit op zee als bedoeld in artikel 7.1 worden aangewezen alle stortingsactiviteiten op zee.
Artikel 7.63 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een stortingsactiviteit op zee te verrichten, geldt niet voor een stortingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.62, die wordt verricht in de Noordzee, voor zover het gaat om een activiteit die wordt verricht vanaf een schip dat in gebruik is voor de uitvoering van een militaire taak.
Artikel 7.64 (gegevens en bescheiden)
Artikel 7.65 (afval: ontvangst gevaarlijke afvalstoffen)
Gevaarlijke afvalstoffen worden niet in ontvangst genomen zonder omschrijving en begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer.
Artikel 7.66 (aanwijzing mijnbouwactiviteiten)
Als mijnbouwactiviteiten als bedoeld in artikel 7.1 worden aangewezen:
Artikel 7.67 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een mijnbouwactiviteit te verrichten, geldt voor de mijnbouwactiviteiten, bedoeld in artikel 7.66, voor zover het gaat om:
Artikel 7.68 (melding plaatsen mijnbouwinstallatie onder wateroppervlak)
Artikel 7.69 (melding verkenningsonderzoek)
Artikel 7.70 (veiligheid: begeleiding verkenningsvaartuig)
Artikel 8.1 (activiteiten)
Dit hoofdstuk gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk.
Artikel 8.2 (oogmerken)
De regels in afdeling 8.2 zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en werking van een weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die weg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die weg kan behoren.
Artikel 8.3 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Tenzij in artikel 8.4 anders is bepaald, is voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
Artikel 8.4 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag)
Voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk die wordt verricht op dezelfde locatie als een activiteit als bedoeld in afdeling 3.3 waarvoor een door gedeputeerde staten verleende omgevingsvergunning geldt, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag:
Artikel 8.5 (normadressaat)
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 8.6 (specifieke zorgplicht)
Artikel 8.7 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 8.8 (algemene gegevens bij een melding)
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
Artikel 8.9 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 8.1, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 8.10 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
Artikel 8.11 (informeren over een ongewoon voorval)
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 8.1, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 8.12 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 8.1:
Artikel 8.13 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift)
Met een maatwerkvoorschrift worden de artikelen 8.11 en 8.12 niet versoepeld.
Artikel 8.14 (verwijderen van werken en objecten)
Artikel 8.15 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 8.16 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Artikel 8.17 (melding)
Artikel 8.18 (gegevens en bescheiden: start van de werkzaamheden)
Artikel 8.19 (aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten)
Artikel 8.20 (melding)
Artikel 8.21 (gegevens en bescheiden: start van de werkzaamheden)
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 8.1:
Artikel 8.22 (gegevens en bescheiden: uitgevoerde werkzaamheden)
Ten minste binnen twee maanden na afloop van de activiteit worden revisietekeningen met x-, y- en z- coördinaten en maatvoering vanuit vaste punten verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 8.1.
Artikel 8.23 (ontgravingen)
Artikel 8.24 (ligging van de kabel of leiding)
Artikel 8.25 (wegkruisingen)
Artikel 8.26 (gestuurd boren en persen)
Artikel 8.27 (afstanden bij boren)
Artikel 8.28 (mantelbuizen)
Artikel 13.1 (activiteiten)
Dit hoofdstuk gaat over:
Artikel 13.2 (oogmerk)
De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.
Artikel 13.3 (bevoegd gezag gemeente)
Tenzij in de artikelen 13.4 of 13.5 anders is bepaald, is voor een rijksmonumentenactiviteit of een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 13.4 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een rijksmonumentenactiviteit of een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de territoriale zee die buiten een gemeente ligt, is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 13.5 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag)
Voor een rijksmonumentenactiviteit of een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft, die wordt verricht op dezelfde locatie als een activiteit als bedoeld in afdeling 3.3 waarvoor een door gedeputeerde staten verleende omgevingsvergunning geldt, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 13.6 (maatwerkregels)
Artikel 13.7 (afbakening mogelijkheid maatwerkregel)
Artikel 13.8 (maatwerkvoorschriften)
Een maatwerkvoorschrift kan over een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft worden gesteld over artikel 13.11.
Artikel 13.9 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)
Artikel 13.10 (normadressaat)
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 13.11 (specifieke zorgplicht)
Degene die een rijksmonumentenactiviteit of een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.
Artikel 13.12 (verbod)
Het is verboden:
Artikel 13.13 (archeologische toevalsvondst in de Noordzee buiten de aansluitende zone)
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 13.1, onder c, in de exclusieve economische zone, met uitzondering van de aansluitende zone, is artikel 5.10 van de Erfgoedwet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14.1 (activiteiten)
Dit hoofdstuk gaat over activiteiten die werelderfgoed betreffen.
Artikel 14.2 (oogmerk)
De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed.
Artikel 14.3 (bevoegd gezag gemeente)
Tenzij in de artikelen 14.4 of 14.5 anders is bepaald, is voor een activiteit die werelderfgoed betreft het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 14.4 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een activiteit die werelderfgoed betreft die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de territoriale zee die buiten een gemeente ligt, is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 14.5 (eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag)
Voor een activiteit die werelderfgoed betreft, die wordt verricht op dezelfde locatie als een activiteit als bedoeld in afdeling 3.3 waarvoor een door gedeputeerde staten verleende omgevingsvergunning geldt, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag dat een maatwerkvoorschrift kan stellen.
Artikel 14.6 (maatwerkregels)
Artikel 14.7 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 14.8 (normadressaat)
Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 14.9 (specifieke zorgplicht)
Degene die een activiteit verricht die werelderfgoed betreft en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van werelderfgoed of een onderdeel daarvan, is, voor zover dit de uitzonderlijke universele waarde raakt, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.
Artikel 16.1 (activiteiten)
Dit hoofdstuk gaat over:
Artikel 16.2 (oogmerken)
Artikel 16.3 (aanwijzing wateronttrekkingsactiviteiten)
Als wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 16.1 worden aangewezen wateronttrekkingsactiviteiten voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar water of voor de openbare drinkwatervoorziening, voor zover het gaat om:
Artikel 16.4 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een wateronttrekkingsactiviteit te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.3.
Artikel 16.5 (afwijken van aanwijzing vergunningplichtige gevallen)
In de omgevingsverordening kan met het oog op het doelmatig waterbeheer worden afgeweken van de aanwijzing van de vergunningplichtig gevallen bedoeld in artikel 16.4, voor zover het gaat om wateronttrekkingsactiviteiten voor industriële toepassingen.
Artikel 16.6 (aanwijzing ontgrondingsactiviteiten)
Als ontgrondingsactiviteiten als bedoeld in artikel 16.1 worden aangewezen ontgrondingsactiviteiten op land, in regionale wateren en in een winterbed van een rivier in beheer bij het Rijk.
Artikel 16.7 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.6, voor zover het gaat om het ontgronden voor:
Artikel 16.8 (aanwijzing vergunningvrije gevallen zonder afwijkmogelijkheid)
Artikel 16.9 (afwijken van aanwijzing vergunningvrije gevallen)
Artikel 17.1 (activiteiten)
Dit hoofdstuk gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam dat deel uitmaakt van de binnenwateren als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.
Artikel 17.2 (oogmerken)
De regels in afdeling 17.2 zijn gesteld met het oog op:
Artikel 17.3 (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat)
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
Artikel 17.4 (bevoegd gezag waterschap)
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap is het dagelijks bestuur van het waterschap waarbinnen de activiteit wordt verricht het bevoegd gezag:
Artikel 17.5 (normadressaat)
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 17.6 (specifieke zorgplicht)
Artikel 17.7 (maatwerkregels)
Artikel 17.8 (maatwerkvoorschriften)
Artikel 17.9 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 17.3 en 17.4, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 17.10 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)
Artikel 17.11 (gegevens en bescheiden op verzoek van het bevoegd gezag)
Artikel 17.12 (informeren over een ongewoon voorval)
Het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 17.3 en 17.4, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Artikel 17.13 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 17.3 en 17.4:
Artikel 17.14 (afbakening mogelijkheid maatwerk)
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de artikelen 17.11 en 17.12 niet versoepeld.
Artikel 17.15 (aanwijzing lozingsactiviteiten)
Als lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 17.1 wordt aangewezen het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van een pleziervaartuig.
Artikel 17.16 (water: geen toiletwater lozen)
Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt vanaf een pleziervaartuig geen toiletwater geloosd.
Artikel 18.1 (grenswaarden afvalwater)
Artikel 18.2 (inwerkingtreding)
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 18.3 (citeertitel)
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit activiteiten leefomgeving.