Besluit van 10 juli 2015, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 mei 2015, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 647474;
Gelet op de artikelen 3, achtste lid, 14, derde lid, 30, derde lid, 30a, derde lid, 30b, tweede lid, 30c, vierde lid, 31, zevende lid, 37, eerste lid, 60 en 66, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 juni 2015, nr. W03.15.0160/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2015, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 663989;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1 vervalt de definitie van minderjarigheid.
B
Artikel 3.1 komt te luiden:
Artikel 3.1
1.
Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, alsmede het indienen van een aanvraag tot het wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 28 van de Wet heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij:- de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister een herhaalde aanvraag betreft; of
- de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.
Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij:- de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief niet-ontvankelijk is verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet of definitief als kennelijk ongegrond of als ongegrond is afgewezen met toepassing van artikel 30b of 31 van de Wet, en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
- een eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet en geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
- de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel of anderszins, hetzij aan internationale strafhoven of tribunalen;
- de vreemdeling die de aanvraag heeft ingediend, wordt overgeleverd of uitgeleverd aan een derde land; of
- de vreemdeling een eerste opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet.
3.
De uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid zijn niet van toepassing, indien uitzetting zou leiden tot een schending van het Vluchtelingenverdrag, Unierechtelijke verplichtingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.4.
Bij de beoordeling of sprake is van een aanvraag die louter is ingediend teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, worden alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder met name:- de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet kenbaar heeft gemaakt in het licht van zijn verklaringen hieromtrent;
- de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen dan wel zijn aanvraag kenbaar heeft gemaakt;
- of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem ter zake van een inreisverbod gesignaleerd staat;
- de gestelde nationaliteit in het licht van de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b van de Wet;
- de onderbouwing van de aanvraag.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop wordt beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid en de wijze waarop een beslissing hieromtrent bekend wordt gemaakt.C
In artikel 3.1a, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
- de aanvraag met toepassing van artikel 30 van de Wet niet in behandeling is genomen;.
D
Artikel 3.6a, tweede lid, komt te luiden:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet, niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Wet of buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c van de Wet.E
Na artikel 3.105b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.105ba
1.
Bij ministeriële regeling kan een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.2.
De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.3.
Onze Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw.F
Artikel 3.106a wordt als volgt gewijzigd:
- er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
4.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met derde lid.G
Na artikel 3.106a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.106b
1.
Een derde land kan voor een vreemdeling alleen als een veilig land van herkomst worden aangemerkt wanneer hij:- ofwel de nationaliteit van dat land heeft, ofwel staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had; en
- niet heeft onderbouwd dat het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd ten aanzien van de vraag of hij voor internationale bescherming in aanmerking komt.
2.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.H
Voor artikel 3.108 wordt in paragraaf 2 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.107b
1.
Wanneer een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming als bedoeld in artikel 2, onder b, van de Procedurerichtlijn doet bij Onze Minister of bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, vindt de registratie plaats binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan.2.
Wanneer het verzoek wordt gedaan bij een andere autoriteit, dient de registratie plaats te vinden binnen zes werkdagen nadat het verzoek is gedaan.I
Na artikel 3.108a worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.108b
1.
Voorafgaand aan of tijdens het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt beoordeeld of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn.2.
Indien de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft, wordt gedurende het onderzoek passende steun geboden.Artikel 3.108c
1.
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt door de vreemdeling onverwijld ingediend nadat hij op een door Onze Minister te bepalen wijze te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen.2.
De vreemdeling wordt in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, ingelicht over:- de te volgen procedure;
- zijn rechten en verplichtingen tijdens de procedure;
- de gevolgen die kunnen ontstaan indien hij zijn verplichtingen niet nakomt of niet met Onze Minister samenwerkt;
- de geldende termijnen;
- de middelen waarover hij beschikt om te voldoen aan zijn verplichting tot het naar voren brengen van de in artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Wet bedoelde elementen, en
- de gevolgen van een intrekking van zijn aanvraag.
J
Artikel 3.109 wordt als volgt gewijzigd:
K
Na artikel 3.109 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.109a
1.
De vreemdeling kan gebruik maken van de diensten van een tolk tijdens de in deze paragraaf bedoelde gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd.2.
De vreemdeling kan tijdens de procedure, indien gewenst, contact opnemen met de UNHCR of met een andere organisatie die juridisch advies of andere ondersteuning biedt.3.
De vreemdeling en degene die hem vertegenwoordigt hebben toegang tot de informatie in het dossier op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.4.
Het derde lid is niet van toepassing wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de persoon of personen op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad.Artikel 3.109b
1.
Indien een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland, aan de grens te kennen geeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet te willen indienen, vindt behandeling van de aanvraag in een grensprocedure plaats zolang redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierop kan worden besloten met toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Wet.2.
Indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt behandeld in een grensprocedure, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 3.109, eerste lid, het onderzoek na een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen aanvangen, mits de vreemdeling te kennen heeft gegeven hier prijs op te stellen.3.
Indien naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is van een aanvraag waarop vermoedelijk zal worden besloten tot toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Wet, wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet onder opheffing van de maatregel, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Wet.4.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, wordt het onderzoek naar de aanvraag opgeschort.5.
Indien het onderzoek naar de aanvraag is opgeschort als bedoeld in het vierde lid, wordt ten minste een dag voor hervatting van het onderzoek daarvan mededeling gedaan aan de vreemdeling.6.
Het onderzoek wordt hervat op het punt waarop het is afgebroken.7.
Aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden niet behandeld in de grensprocedure.Artikel 3.109c
1.
Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Wet, zijn de artikelen 3.109, eerste, tweede, zesde en zevende lid, en 3.110 tot en met 3.118 niet van toepassing.2.
Het schriftelijk voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt meegedeeld door uitreiking of toezending daarvan.3.
De vreemdeling brengt zijn zienswijze op het in het tweede lid bedoelde voornemen schriftelijk naar voren uiterlijk binnen twee weken. Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen wordt de zienswijze uiterlijk binnen een week schriftelijk naar voren gebracht.4.
De termijn, bedoeld in het derde lid, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het voornemen is uitgereikt of toegezonden.5.
De schriftelijke zienswijze is tijdig bij Onze Minister ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.6.
Onze Minister houdt rekening met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Het ontbreken van de schriftelijke zienswijze, na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze schriftelijk naar voren kan brengen, staat aan het geven van de beschikking niet in de weg.7.
De beschikking wordt bekendgemaakt door uitreiking of toezending ervan.Artikel 3.109d
1.
De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de aanwijzing van een persoon die hem bijstaat en vertegenwoordigt.2.
Onze Minister kan in het kader van de behandeling van de aanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, besluiten om door middel van een medisch onderzoek zijn gestelde minderjarigheid vast te stellen, wanneer Onze Minister, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of andere relevante aanwijzingen zijn, twijfels heeft over diens leeftijd. Voor dit onderzoek is de schriftelijke toestemming van de vreemdeling vereist. Als het onderzoek deze twijfels niet wegneemt, wordt ervan uitgegaan dat de aanvrager minderjarig is.3.
Indien een alleenstaande minderjarige vreemdeling weigert het in het eerste lid bedoelde medisch onderzoek te ondergaan, wordt de beslissing tot afwijzing van de aanvraag niet enkel op die weigering gebaseerd.4.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een alleenstaande minderjarige vreemdeling, wordt zijn wettelijk vertegenwoordiger, juridische adviseur of andere raadsman in de gelegenheid gesteld om bij het nader gehoor aanwezig te zijn.5.
De wettelijk vertegenwoordiger, juridische adviseur of andere raadsman is bij het gehoor aanwezig en wordt in de gelegenheid gesteld aan het einde van het nader gehoor vragen te stellen of opmerkingen te maken.6.
De aanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uitsluitend met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet niet-ontvankelijk worden verklaard indien dit in het belang van de minderjarige is.Artikel 3.109e
1.
Indien Onze Minister het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, relevant acht, biedt hij ook een medisch onderzoek aan naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Dit onderzoek wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars. De vreemdeling wordt ervan in kennis gesteld dat hij op eigen initiatief en kosten een dergelijk onderzoek kan regelen.2.
Het medisch onderzoek wordt niet uitgevoerd dan met toestemming van de vreemdeling.3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het medisch onderzoek, bedoeld in het eerste lid.4.
Indien de vreemdeling op eigen initiatief een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade heeft laten verrichten, betrekt Onze Minister de resultaten ervan bij de beoordeling van de aanvraag.5.
De resultaten van de in het eerste en vierde lid bedoelde medische onderzoeken worden door Onze Minister beoordeeld samen met de andere elementen van de aanvraag.6.
Indien de vreemdeling een medisch onderzoek weigert of belemmert, dan wel geen inzage in het medisch onderzoek verleent aan Onze Minister, kan Onze Minister niettemin op de aanvraag beslissen.L
In artikel 3.110, tweede lid, wordt na «veertien» ingevoegd:, zestien of tweeëntwintig.
M
Artikel 3.111 komt te vervallen.
N
Artikel 3.113 wordt als volgt gewijzigd:
3.
Indien Onze Minister voornemens is de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a van de Wet, wordt de vreemdeling tijdens het nader gehoor in de gelegenheid gesteld zijn standpunt uiteen te zetten over de toepassing van de in artikel 30a, eerste lid, van de Wet bedoelde gronden op zijn specifieke omstandigheden.4.
Van het nader gehoor wordt een schriftelijk verslag gemaakt. Een afschrift van het verslag van nader gehoor wordt op de derde dag aan de vreemdeling ter kennis gebracht.5.
De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de vierde dag opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag van het nader gehoor en nadere gegevens te verstrekken. De vreemdeling wordt daartoe volledig geïnformeerd over de inhoud van het verslag, zo nodig met bijstand van een tolk. De vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Het verslag van nader gehoor vermeldt deze termijn.6.
Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, worden de redenen voor deze weigering in zijn dossier opgenomen. Die weigering belet Onze Minister niet om een beslissing op de aanvraag te nemen.9.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gesteld omtrent het afnemen van het nader gehoor.O
Artikel 3.115 wordt als volgt gewijzigd:
- indien Onze Minister een medisch onderzoek heeft aangeboden als bedoeld in artikel 3.109e; of
- indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor, dan wel is verdwenen of vertrokken zonder toestemming van Onze Minister.
6.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de veertiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de zestiende dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, maakt Onze Minister de beschikking uiterlijk op de tweeëntwintigste dag bekend door uitreiking of toezending ervan.P
In artikel 3.116, eerste lid, onderdeel a, wordt «3.113, tweede en derde lid» vervangen door: 3.113, tweede en vierde lid.
Q
Artikel 3.117 wordt als volgt gewijzigd:
4.
Het verslag van het nader gehoor vermeldt de termijn waarbinnen de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld te voldoen aan het in artikel 3.113, vijfde lid, bepaalde.10.
Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59a, is artikel 3.109c van overeenkomstige toepassing.R
Artikel 3.118 wordt als volgt gewijzigd:
S
Artikel 3.118a komt te vervallen.
T
Artikel 3.118b wordt als volgt gewijzigd:
U
In artikel 3.121 vervalt «en» aan het slot van onderdeel a en wordt, onder vervanging van de punt door «, en» aan het slot van onderdeel b, een onderdeel toegevoegd luidende:
- de toepassing van artikel 30c van de Wet.
V
Na artikel 3.121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.121a
1.
Indien de aanvraag wordt afgewezen, voor wat betreft de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, wordt dit feitelijk en juridisch gemotiveerd.2.
Indien de aanvraag mede is gedaan namens personen die ten laste van de aanvrager komen en de aanvraag op dezelfde gronden gebaseerd is, kan één beslissing worden genomen die geldt voor alle personen, tenzij dat handelen zou leiden tot de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een aanvrager die zijn belangen zou kunnen schaden, met name in gevallen van vervolging op grond van gender, seksuele geaardheid, genderidentiteit of leeftijd.3.
Indien een vreemdeling niet wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridisch adviseur of een andere raadsman, wordt hij in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die begrijpt, in kennis gesteld van de beslissing. Daarbij wordt ook informatie verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten.W
Artikel 5.1a wordt als volgt gewijzigd:
- Een vreemdeling als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, van de Wet kan in bewaring worden gesteld omdat het belang van de openbare orde zulks vordert, indien een van de gronden als bedoeld in artikel 59b, eerste lid van de Wet zich voordoet. Artikel 5.1c is van toepassing.
- Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, zesde lid, van de Wet.
X
Artikel 5.1b wordt als volgt gewijzigd:
- aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond.
Y
Na artikel 5.1b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.1c
1.
De grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet, is aanwezig, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen.2.
De grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, is aanwezig, indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen.3.
Bij de beoordeling of sprake is van een aanvraag die louter is ingediend teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen als bedoeld artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, ten derde, van de Wet worden alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder met name:- of de vreemdeling eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet heeft gedaan;
- de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet kenbaar heeft gemaakt in het licht van zijn verklaringen hieromtrent;
- de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen dan wel zijn aanvraag kenbaar heeft gemaakt;
- of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem ter zake van een inreisverbod gesignaleerd staat;
- de gestelde nationaliteit in het licht van de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b van de Wet,
- de onderbouwing van de aanvraag.
4.
De grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet, is in ieder geval aanwezig, indien er is sprake van een aanvraagprocedure waarin vermoedelijk artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.Z
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien:- de bewaring van de vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Wet wordt voorgezet op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Wet, of andersom;
- de vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan het besluit om hem opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59 van de Wet, reeds in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a of 59b van de Wet;
- de vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan het besluit om hem opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b van de Wet, reeds in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 of 59a van de Wet; of
- het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht.
AA
Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde of zesde lid, van de Wet en in situaties waarin de bewaring van de vreemdeling op een andere wettelijke grondslag wordt voortgezet.BB
In artikel 5.4 wordt «artikel 59 of 59a» vervangen door: artikel 59, 59a of 59b.
CC
In artikel 5.5 wordt «59, eerste lid» vervangen door: 59, 59a of 59b.
DD
Artikel 6.1e, tweede lid, komt te luiden:
2.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Wet, niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Wet, is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j of k van de Wet of buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c van de Wet.EE
Na artikel 7.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 7.3
1.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op een beroep gericht tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, is het de vreemdeling toegestaan de uitspraak op dit verzoek hier te lande af te wachten.2.
Van het eerste lid kan worden afgeweken indien uitzetting niet achterwege wordt gelaten op de in artikel 3.1, tweede lid, onder a en e bedoelde gronden.Artikel 7.4
1.
Aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling wiens beroep geen reële kans van slagen heeft wordt alleen kosteloze rechtsbijstand onthouden, indien de vertegenwoordiger van de minderjarige overeenkomstig het nationale recht over juridische kwalificaties beschikt.2.
Indien een rechterlijke instantie oordeelt over het recht van een alleenstaande minderjarige vreemdeling om in afwachting van de beslissing op beroep in Nederland te blijven, dient de alleenstaande minderjarige vreemdeling tenminste over tolkdiensten en rechtsbijstand te beschikken en minstens een week de tijd te hebben om het daartoe strekkende verzoek op te stellen.Artikel 3.1
Artikel 3.105ba
Artikel 3.106b
Artikel 3.107b
Artikel 3.108b
Artikel 3.108c
Artikel 3.109a
Artikel 3.109b
Artikel 3.109c
Artikel 3.109d
Artikel 3.109e
Artikel 3.121a
Artikel 5.1c
Artikel 7.3
Artikel 7.4
ARTIKEL II
Artikel 5a van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 20 juli 2015.