Part of Smart Yellow Suite

WGK003284
Boek 7: Internationale rechtshulp in strafzaken (Modernisering Strafvordering; VPS)

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Justitie en Veiligheid
Datum uitgave 21 mei 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herstructurering van de Europese en internationale rechtshulp en samenwerking

Samenvatting

Behalve een paar knelpunten met betrekking tot de bepalingen over internationale rechthulp, geven ook een aantal ontwikkelingen in EU-verband aanleiding tot het herzien van deze bepalingen. In overleg met het OM wordt bezien hoe deze bepalingen beter, flexibeler en eenvoudiger kunnen aansluiten bij de rest van het Wetboek van Strafvordering.

Documenten

stb-2017-246 (PDF)

Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de regeling van internationale samenwerking in strafzaken die is opgenomen in het Wetboek van Strafvordering te moderniseren, de toepassing ervan te vereenvoudigen en te voorzien van waarborgen voor een evenwichtige uitvoering, teneinde de mogelijkheden tot het verlenen van rechtshulp te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 552a, achtste lid, wordt onder vernummering van het negende lid tot tiende lid een lid ingevoegd, luidende:

9.
Indien het beklag, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op de uitvoering van een verzoek om rechtshulp van een vreemde staat, beslist het gerecht binnen dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift.
B

Na artikel 552d, derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

4.
Indien het beklag ingevolge artikel 552a betrekking heeft op de uitvoering van een verzoek om rechtshulp van een vreemde staat, beslist de Hoge Raad binnen negentig dagen na indiening van de schriftuur. Artikel 447 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor indiening van middelen van cassatie veertien dagen bedraagt.
C

De artikelen 552h tot en met 552hhh vervallen.

D

Het opschrift van het Vijfde Boek komt te luiden: Vijfde Boek. Internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking.

E

Titel 1 van het Vijfde Boek komt te luiden:

F

Titel 2 van het Vijfde Boek komt te luiden:

G

Onder vernummering van de Titel 3 van het Vijfde Boek tot Titel 7, en onder vernummering van de artikelen 5:3:1 tot en met 5:3:20 tot de artikelen 5.7.1 tot en met 5.7.20, wordt na Titel 2 een titel ingevoegd, luidende:

H

Onder vernummering van Titel 4 van het Vijfde Boek tot Titel 8, en onder vernummering van de artikelen 5:4:1 tot en met 5:4:17 tot de artikelen 5.8.1 tot en met 5.8.17, wordt na Titel 3 een Titel ingevoegd, luidende:

I

Na Titel 4 van het Vijfde Boek worden twee titels ingevoegd, luidende:

J

In artikel 5.7.1, onder c, wordt «artikel 5:3:3» vervangen door: artikel 5.7.3.

K

In artikel 5.7.8, tweede lid, onder a en b, wordt «artikel 5:3:7» vervangen door: artikel 5.7.7.

L

Artikel 5.7.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

M

In artikel 5.7.11, eerste lid, wordt «artikel 5:3:8» vervangen door: 5.7.8.

N

In artikel 5.7.14, eerste lid, wordt «artikel 5:3:3» vervangen door: artikel 5.7.3 en «artikel 5:3:9» door: artikel 5.7.9.

O

In artikel 5.7.15, eerste lid, onder a, wordt «artikel 5:3:12» vervangen door: artikel 5.7.12.

P

In artikel 5.7.18, eerste lid, wordt «artikel 5:3:16» vervangen door: artikel 5.7.16.

Q

Artikel 5.8.1 wordt als volgt gewijzigd:

R

In artikel 5.8.5, onder b, wordt «artikel 5:4:3» vervangen door: artikel 5.8.3.

S

In artikel 5.8.6, derde lid, wordt «artikel 5:4:3, onder b,» vervangen door: artikel 5.8.3, onder b, .

T

In artikel 5.8.7, eerste lid, wordt «artikel 5:4:6, eerste lid,» vervangen door: artikel 5.8.6, eerste lid, .

U

Artikel 5.8.8 wordt als volgt gewijzigd:

2.
Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat het Europees beschermingsbevel heeft gewijzigd, en het gewijzigde verbod of de gewijzigde beperking ressorteren niet onder de in artikel 5.8.3, onder a, bedoelde verboden of beperkingen, of indien met het Europees beschermingsbevel overeenkomstig artikel 5.8.3, onder b, verstrekte informatie onvolledig is of niet binnen de door de officier van justitie overeenkomstig artikel 5.8.4, vierde lid, is aangevuld, dan weigert de officier van justitie voor zover nodig dit verbod of deze beperking te handhaven.
V

Artikel 5.8.9 wordt als volgt gewijzigd:

W

In artikel 5.8.11, eerste lid, onder b, wordt «artikel 5:4:3, onder a» vervangen door: artikel 5.8.3, onder a, .

X

In artikel 5.8.12, eerste tot en met derde lid, wordt «artikel 5:4:11, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 5.8.11, eerste lid .

Y

In artikel 5.8.15 wordt «artikel 5:4:3» vervangen door: artikel 5.8.3 .

Artikel 5.1.1 (verzoeken om rechtshulp)

Artikel 5.1.2 (verzoek om rechtshulp aan het buitenland)

Artikel 5.1.3 (vereisten verzoek om rechtshulp aan het buitenland)

Een verzoek om rechtshulp kan slechts aan de autoriteiten van een vreemde staat worden gericht indien is voldaan aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden voor toepassing van de in het verzoek om rechtshulp gevraagde bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten, alsmede hetgeen van toepassing is bij of krachtens de Wet politiegegevens.

Artikel 5.1.3a

Artikel 5.1.4 (inwilliging van een verzoek tot rechtshulp)

Artikel 5.1.5 (weigeringsgronden)

Artikel 5.1.6 (uitvoering van een verzoek tot rechtshulp)

Artikel 5.1.7 (zelfstandige inwilliging en uitvoering door opsporingsambtenaren)

Artikel 5.1.8 (inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen)

Artikel 5.1.9 (videoconferentie)

Artikel 5.1.10 (overdracht resultaten uitvoering rechtshulpverzoek aan het buitenland)

Artikel 5.1.11 (rechtsmiddel tegen inbeslagneming ter uitvoering van een rechtshulpverzoek en overdracht stukken en voorwerpen)

Artikel 5.1.12 (directe doorgeleiding telecommunicatie)

Artikel 5.1.13 (opnemen telecommunicatie van gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt)

Artikel 5.1.14 (uitreiking van stukken)

Artikel 5.1.15 (toepasselijke bepalingen onderzoek)

Artikel 5.1.16 (weigeringsgronden)

Artikel 5.2.1 (instelling gemeenschappelijk onderzoeksteam)

Artikel 5.2.2 (uitoefening bevoegdheden)

De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken landen geldende verdragen.

Artikel 5.2.3 (bewijskracht)

Stukken die buitenlandse leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, hebben opgesteld betreffende ambtshandelingen ter zake van opsporing en vervolging die zij in het kader van het onderzoek van het onderzoeksteam in het buitenland hebben verricht, hebben in Nederland de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige, door Nederlandse ambtenaren in Nederland verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij naar het recht van de staat waaruit de buitenlandse leden afkomstig zijn, hebben.

Artikel 5.2.4 (overdracht resultaten onderzoek)

Artikel 5.2.5 (rechtstreeks doorgeleiden telecommunicatie)

Artikel 5.3.1 (voorstel tot overdracht strafvervolging aan Minister)

Artikel 5.3.2 (beslissing Minister over overdracht)

Artikel 5.3.3 (voorzetting zaak na voorstel tot overdracht)

Artikel 5.3.4 (kennisgeving aan de officier van justitie)

Onze Minister van Veiligheid en Justitie geeft de officier van justitie, die een voorstel als bedoeld in artikel 5.3.1 heeft gedaan, schriftelijk kennis van de beslissing die hij terzake heeft genomen alsmede van door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde staat naar aanleiding van het verzoek tot strafvervolging dat op voorstel van de officier van justitie is gedaan.

Artikel 5.3.5 (rechtstreeks verzoek aan buitenlandse autoriteit)

Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in de rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten van verzoeken tot strafvervolging, is de officier van justitie bevoegd, indien hij het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht dat een vreemde staat een strafvervolging instelt tegen een verdachte ter zake van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij is belast, aan buitenlandse justitiële autoriteiten verzoeken tot strafvervolging te doen. De artikelen 5.3.1, tweede tot en met zevende lid, 5.3.2, derde lid, en 5.3.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.6 (doorsturen verzoek aan Minister)

De officier van justitie die rechtstreeks van een buitenlandse autoriteit een verzoek ontvangt tot het instellen van een strafvervolging, brengt, voor zover het toepasselijke verdrag niet reeds uitdrukkelijk in die wijze van toezending voorziet, dat verzoek met de daarbij gevoegde stukken, onder overlegging van zijn advies, ter kennis van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 5.3.7 (afwijzing verzoek tot overname)

Artikel 5.3.8 (toezending verzoek tot overname aan officier van justitie)

Artikel 5.3.9 (advies van officier van justitie)

Artikel 5.3.10 (beslissing van Minister van Veiligheid en Justitie)

Artikel 5.3.11 (verzoek om nadere informatie)

Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan uitnodigen binnen een door hem te stellen termijn nadere inlichtingen te verschaffen, indien daaraan met het oog op de beslissing omtrent het verzoek behoefte bestaat.

Artikel 5.3.12 (intrekking inwilliging)

Artikel 5.3.13 (kennisgeving aan officier van justitie)

Artikel 5.3.14 (geen bevoegdheid tot strafvervolging)

Een persoon te wiens aanzien in Nederland geen bevoegdheid tot strafvervolging bestaat, kan niettemin worden aangehouden, voor zover een verdrag zulks toestaat. De artikelen 52 tot en met 93 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3.15 (bewijskracht buitenlandse stukken)

Artikel 5.3.16 (overname strafvervolging bij terrorisme)

Artikel 5.3.17 (zelfstandige bevoegdheid tot overname officier van justitie)

Artikel 5.3.18 (verzoek tot instellen strafvervolging)

Artikel 5.3.19 (verzoek om nadere informatie)

Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie het internationaal gerecht waarvan het verzoek is uitgegaan in de gelegenheid stellen tot het verschaffen van nadere inlichtingen binnen een door hem te stellen termijn.

Artikel 5.3.20 (advies van officier van justitie)

Tenzij Onze Minister van Veiligheid en Justitie reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek tot strafvervolging niet voor inwilliging in aanmerking komt, zendt hij het verzoek met de daarbij gevoegde stukken voor advies aan de officier van justitie bij het landelijk parket.

Artikel 5.3.21 (beslissing Minister van Veiligheid en Justitie)

Artikel 5.3.22 (schakelbepaling)

De artikelen 5.3.12 en 5.3.15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing bij de overname van strafvervolging van een internationaal gerecht.

Artikel 5.5.1 (buitenlands bevel tot beslag)

Artikel 5.5.2 (bijbehorend certificaat)

Artikel 5.5.3 (erkenning en tenuitvoerlegging)

Artikel 5.5.4 (opschorting tenuitvoerlegging)

Artikel 5.5.5 (schakelbepaling)

Artikel 5.5.6 (schakelbepaling)

Artikel 5.5.7 (voortduring beslag)

Artikel 5.5.8 (overdracht inbeslaggenomen voorwerpen)

De officier van justitie is bevoegd uitvoering te geven aan een verzoek als bedoeld in artikel 5.5.2, tweede lid, onderdeel a, en met toepassing van de artikelen 5.1.10 en 5.1.11 in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. Artikel 5.5.3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.5.9 (bevel tot inbeslagneming in andere lidstaat)

De officier van justitie kan een bevel uitvaardigen strekkende tot inbeslagneming als bedoeld in artikel 94, eerste of tweede lid, of artikel 94a, tweede lid, van voorwerpen welke zich bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, en dit bevel zenden aan de autoriteiten van die andere lidstaat met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging ervan in die lidstaat.

Artikel 5.5.10 (certificaat)

Artikel 5.5.11 (toezending aan andere lidstaat)

Artikel 5.5.12 (mogelijkheid tot beklag)

Artikel 5.5.13 (intrekking bevel)

De officier van justitie kan het bevel te allen tijde intrekken. Indien hij een bevel intrekt, stelt hij de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat hiervan onverwijld in kennis.

ARTIKEL II

Artikel 9, tweede lid, van de Wet tot instelling van het Internationaal Tribunaal voor vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië 1991, komt te luiden:

2.
De artikelen 5.1.4, 5.1.6 tot en met 5.1.11 en 5.1.14, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 51, eerste en vierde lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Artikel 9, tweede lid, van de Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon, komt te luiden:

2.
De artikelen 5.1.4, 5.1.6 tot en met 5.1.11 en 5.1.14, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 51, eerste en vierde lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet restmechanismen straftribunalen, komt te luiden:

2.
De artikelen 5.1.4, 5.1.6 tot en met 5.1.11 en 5.1.14, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 51, eerste en vierde lid, van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

Artikel 53, tweede lid, van de Overleveringswet, komt te luiden:

2.
Op het verhoor zijn de artikelen 5.1.8 en 5.1.9 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 4, eerste tot en met derde lid, van de EU-rechtshulpovereenkomst 2000 van toepassing.

ARTIKEL VI

Op de inwilliging en de uitvoering van een verzoek om rechtshulp dat wordt ontvangen vóór inwerkingtreding van deze wet, is de wettelijke regeling van toepassing zoals die luidt op het moment van ontvangst van het verzoek om rechtshulp.

ARTIKEL VII

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel) Kamerstuknummer 34 611 tot wet is wordt verheven en die wet eerder in werking treedt dan deze wet, vervalt artikel I, onderdeel H van deze wet.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.