Besluit van 16 juni 2015, houdende nieuwe nadere regels betreffende toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen en nadere regels betreffende wooncoöperaties (Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 maart 2015, nr. 2015-0000176563, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, 18a, vierde lid, 19, zesde lid, 20, vijfde lid, 21, tweede lid, onderdelen d en e, en vierde en vijfde lid, 21a, tweede en derde lid, 21c, eerste en tweede lid, 21f, 25, tweede lid, 26, eerste lid, aanhef en onderdeel i, en tweede lid, 27, eerste en vijfde lid, 30, derde lid, 31, vierde lid, 35, eerste en tweede lid, 36, eerste lid, 36a, vijfde lid, 38, vierde lid, 41a, tweede lid, 41b, derde lid, 41c, tweede en derde lid, 41d, 42, tweede lid, tweede volzin, 43, derde lid, 44, zesde lid, 44a, tweede lid, 44c, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, f en g, en vierde lid, 45, eerste lid, tweede lid, onderdeel f, onder 2°, en zesde lid, 46, tweede lid, eerste volzin, 47, eerste lid, onderdeel f, en tweede, vierde en vijfde lid, 48, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 49, zesde en zevende lid, 50, derde lid, 50a, eerste en tweede lid, 50b, derde lid, 50c, tweede lid, 53, vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 54, eerste lid, 55a, tweede lid, 55b, derde lid, 56, 57, eerste lid, 58, tweede lid, 61, vierde lid, 61c, 61lb en 104a, tweede lid, van de Woningwet, artikel II, twaalfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, alsmede de artikelen 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 45 van de Comptabiliteitswet 2001, 21, derde lid, van de Drinkwaterwet, 6.6, eerste lid, van de Waterwet, 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, 63 van de Wet inrichting landelijk gebied, 8.1a, derde lid, en 10.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart, 5.16a, eerste en tweede lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, 1.3, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 31a, vijfde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, 3.37, 4.1, vierde lid, 4.3, eerste lid, en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, 1, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, 37h van de Wet waardering onroerende zaken en 162 van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2015, nr. W04.15.0089/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 16 juni 2015, nr. 2015-000335173, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Artikel 2
Artikel 3
De toegelaten instelling die een woongelegenheid aan een lid van de wooncoöperatie vervreemdt, reserveert voor dat lid of de wooncoöperatie een bedrag ter hoogte van de door die toegelaten instelling voorziene uitgaven aan onderhoud aan die woongelegenheid in de eerste vijf jaar na die vervreemding.
Artikel 4
Een toegelaten instelling vervreemdt geen woongelegenheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, eerste volzin, gedurende de eenmalige periode die aanvangt op het tijdstip van indiening van het verzoek, bedoeld in die volzin, en eindigt hetzij op het tijdstip van oprichting van de wooncoöperatie, hetzij zes maanden na die indiening ingeval de wooncoöperatie niet binnen die zes maanden is opgericht.
Artikel 5
Het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, gaat in elk geval vergezeld van:
Artikel 6
Onze Minister beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, binnen zes weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van de wet. Indien een college van burgemeester en wethouders of een bewonersorganisatie zijn of haar zodanige zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, beslist Onze Minister binnen zes weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 19, tweede lid, tweede volzin, van de wet.
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 9
Artikel 10
Artikel 11
Onze Minister willigt een verzoek als bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van de wet uitsluitend in, indien de betrokken samenwerkingsvennootschap uitsluitend is opgericht:
Artikel 12
Een ontheffing als bedoeld in artikel 21a, derde lid, van de wet wordt uitsluitend verleend, indien dat naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is:
Artikel 13
Artikel 14
Artikel 15
Onze Minister betrekt bij een besluit tot het nemen waarvan hij ingevolge de wet of dit besluit bevoegd is, behalve de op grond van de bij de wet of in het bepaalde bij of krachtens dit besluit gegeven daarop betrekking hebbende voorschriften, de daarover uitgebrachte zienswijzen en adviezen en de uitkomsten van daarover gevoerd overleg. Hij kan daarnaast bij die besluiten het belang van de volkshuisvesting betrekken, indien dat naar zijn oordeel naast die voorschriften, zienswijzen, adviezen of uitkomsten in het geding is.
Artikel 16
Artikel 17
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met het oog op de toepassing van de artikelen 21a, tweede lid, tweede volzin, en 47, vierde lid, van de wet, artikel II, tiende lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, en de artikelen 63, eerste lid, en 69, derde lid, en kunnen stukken worden aangewezen uit welke blijkt dat de toegelaten instelling beoogt een aanvang met bepaalde werkzaamheden te maken.
Artikel 18
Op verzoek van Onze Minister verstrekt de borgingsvoorziening hem inlichtingen over haar werkzaamheden ten aanzien van het door toegelaten instellingen aantrekken van leningen, voor zover dat naar zijn oordeel in verband met het door de Staat der Nederlanden faciliteren van de borgingsvoorziening noodzakelijk is.
Artikel 19
Artikel 20
De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister op zijn verzoek de gegevens die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om ten aanzien van de beoogde bestuurder of commissaris te kunnen beoordelen of sprake is van een fiscaal-bestuursrechtelijk antecedent als bedoeld in bijlage 2, onder 5, bij dit besluit.
Artikel 21
Artikel 22
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt ten aanzien van een onroerende zaak, vanaf het tijdstip dat die zaak voorwerp wordt van een besluit tot vervreemding daarvan als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet tot het tijdstip dat daaropvolgende vervreemdingen van die zaak geen gevolgen voor de bij dat besluit of die vervreemdingen betrokkenen meer kunnen hebben, door die betrokkenen steeds uitgegaan van hetzij de getaxeerde markt- of leegwaarde van die zaak, hetzij de WOZ-waarde van die zaak, in de gevallen dat die keuze blijkens deze paragraaf mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 23
Artikel 24
De goedkeuring, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, is niet vereist, voor zover het betrokken besluit van het bestuur betreft:
Artikel 25
Artikel 26
Artikel 27
Artikel 28
Artikel 29
Artikel 30
Artikel 31
Artikel 32
Artikel 33
Artikel 34
Artikel 35
Artikel 36
De categorieën van personen, bedoeld in artikel 41c, tweede lid, eerste volzin, van de wet, zijn:
Artikel 37
Artikel 38
Artikel 39
Artikel 40
Artikel 41
Artikel 44c, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel b, van de wet, die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel h, van de wet, alsmede, voor zover daarmee verband houdende, op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel i, van de wet.
Artikel 42
Artikel 44c, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de wet is niet van toepassing, indien de werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang bestaan uit herstructurering die plaatsvindt op grond die de toegelaten instelling voor 1 januari 2015 heeft verworven, in welk geval de mededeling, bedoeld in artikel 44c, eerste lid, onderdeel f, van de wet, dient te zijn gedaan onverwijld na de toepassing van onderdeel a van dat lid.
Artikel 43
Artikel 44
Artikel 45
Artikel 46
Een verbonden onderneming voldoet in een kalenderjaar aan artikel 45, eerste lid, tweede volzin, van de wet, indien zij over dat jaar een percentage van haar omzet genereert uit werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, dat ten minste gelijk is aan het percentage van haar aandelen dat een toegelaten instelling in haar houdt.
Artikel 47
Tot diensten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel c, van de wet behoren niet:
Artikel 48
Artikel 49
Artikel 50
De toegelaten instelling kan met betrekking tot ten hoogste 10% van het bruto-vloeroppervlak van haar gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, overeenkomsten van huur en verhuur aangaan met anderen dan die, bedoeld in artikel 48, zesde lid, van de wet. Tot het bruto-vloeroppervlak, bedoeld in de eerste volzin, behoort mede het vloeroppervlak van de bij die gebouwen behorende overdekte parkeervoorzieningen en de oppervlakte van de bij die gebouwen behorende overige parkeervoorzieningen.
Artikel 51
Artikel 52
Artikel 53
Tot de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 45, tweede lid, onderdeel i, en 47, eerste lid, onderdeel g, van de wet, behoren niet transacties die zijn gericht op het wijzigen van eigendomsverhoudingen en zakelijke rechten zonder dat er sprake is van feitelijke overdracht van bezit, behalve indien die transacties noodzakelijk zijn om werkzaamheden als bedoeld in de andere onderdelen van die artikelleden te kunnen verrichten.
Artikel 54
Artikel 55
Artikel 56
Artikel 57
De categorieën van personen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, eerste volzin, van de wet, zijn:
Artikel 58
Artikel 59
Artikel 60
Artikel 61
Artikel 62
Artikel 63
Artikel 64
Artikel 65
Artikel 66
Artikel 67
Artikel 68
Artikel 69
Artikel 70
Artikel 71
Artikel 72
De administratie van de toegelaten instelling wordt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 66 tot en met 71 ingericht. In die administratie wordt elke overdracht van financiële middelen vanuit de niet-daeb-tak van de toegelaten instelling aan haar daeb-tak afzonderlijk verantwoord.
Artikel 73
Artikel 74
Artikel 75
Artikel 76
Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen administratieve scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.
Artikel 77
Artikel 78
Onze Minister keurt een voorgenomen administratieve scheiding niet goed, indien:
Artikel 79
Artikel 80
Artikel 81
Artikel 82
Artikel 83
Artikel 84
Artikel 85
Artikel 86
Artikel 87
Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen juridische scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.
Artikel 88
Artikel 89
Op de goedkeuring van de juridische scheiding is artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, d en e, en derde,lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister op verzoek van de toegelaten instelling een hoger percentage dan dat, genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdeel d, kan vaststellen, indien de toegelaten instelling bij dat verzoek aantoont dat zonder toepassing van dat hogere percentage de financiële continuïteit van de toegelaten instelling respectievelijk de woningvennootschap onvoldoende gewaarborgd is.
Artikel 90
Artikel 91
Indien toegelaten instellingen beogen met elkaar te fuseren, dienen zij gezamenlijk een verzoek in om goedkeuring daarvan, en verrichten zij gezamenlijk alle daartoe vereiste andere voorbereidingshandelingen.
Artikel 92
De fuserende toegelaten instelling informeert zo spoedig mogelijk de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij haar woonplaats heeft, van die waar zij feitelijk werkzaam is, van die waar de fuserende toegelaten instelling na de voorgenomen fusie haar woonplaats zal hebben en van die waar zij na die fusie feitelijk werkzaam zal zijn over haar fusievoornemens, haar motieven daarvoor en de verwachte gevolgen van die fusie voor de huurders van haar woongelegenheden en gebouwen, voor de bijdragen van toegelaten instellingen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en voor de overige belanghebbenden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin.
Artikel 93
Artikel 94
Artikel 95
Artikel 96
Artikel 97
Op verzoek van Onze Minister verstrekt de fuserende toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen fusie, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.
Artikel 98
Artikel 99
De verkrijgende toegelaten instelling doet onverwijld een gewaarmerkt afschrift van de notariële akte waarbij de fusie is geschied en, indien de fusie gepaard is gegaan met een wijziging van de statuten van de fuserende toegelaten instelling, van de notariële akte waarin die wijziging is vervat, aan Onze Minister toekomen.
Artikel 100
Artikel 101
Het percentage, bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet, is een bij ministeriële regeling te bepalen percentage.
Artikel 102
Artikel 103
Het reglement, bedoeld in artikel 55a, tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld door het bestuur. Het is onderworpen aan de goedkeuring van de raad van toezicht en Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de tweede volzin.
Artikel 104
Artikel 105
Artikel 106
Artikel 107
Artikel 108
Artikel 109
Het reglement, bedoeld in artikel 55b, derde lid, van de wet, is het voorbeeldreglement van Aedes vereniging van woningcorporaties.
Artikel 110
Artikel 111
Artikel 112
Artikel 113
Artikel 114
Artikel 115
Artikel 116
De bijdrage, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de wet, bedraagt de som van:
Artikel 117
Artikel 118
Artikel 119
Voor zover een mandaat als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet de betrokken in dat lid bedoelde bevoegdheid betreft:
Artikel 120
De autoriteit oefent toezicht uit op de juiste toepassing van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, voor zover het de in bijlage 1 bij die wet opgenomen rechtspersonen of instellingen betreft met betrekking tot welke Onze Minister Onze Minister wie het aangaat is in de zin van artikel 1.1, onderdeel o, onder 5°, van die wet.
Artikel 121
Artikel 122
Onze Minister stelt de betrokken raden van toezicht en besturen van dochtermaatschappijen op de hoogte van:
Artikel 123
Artikel 124
Voor zover gemeenten bevoegdheden die hen ingevolge dit besluit toekomen hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de bepalingen van dit besluit die op die bevoegdheden betrekking hebben van overeenkomstige toepassing op dat samenwerkingsverband.
Artikel 125
Artikel 126
Artikel 127
Artikel 128
Het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting wordt ingetrokken.
Artikel 129
Met ingang van 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de eerste vijf volle kalenderjaren na het tijdstip waarop dit besluit in werking is getreden wordt dit besluit als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, vervalt: , genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel b.
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
- de dubbele punt aan het slot van de aanhef;
- de aanduiding «a.» voor onderdeel a;
- van onderdeel a (oud) de zinsnede «ten aanzien van ten minste 80% van haar woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet, en» en
- onderdeel b.
- «De bedragen, genoemd» telkens vervangen door «Het bedrag, genoemd»;
- «worden» telkens vervangen door «wordt»;
- «de bedragen zoals die» vervangen door «het bedrag zoals dat» en
- «zijn gewijzigd» vervangen door: is gewijzigd.
C
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
D
In de artikelen 59, eerste en tweede lid, en 62, eerste lid, onderdeel a, wordt «de betrokken inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid,» vervangen door: de inkomensgrens.
E
In artikel 86, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, vervalt: , genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel a.
F
In artikel 126, tweede lid, onderdeel d, vervalt: , genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel b,.
Artikel 130
In de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt onder «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties», onder 1, «artikel 70» vervangen door «artikel 19» en «rechtpersonen» vervangen door: rechtspersonen.
Artikel 131
In de bijlage bij artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht accountantsorganisaties wordt «artikelen 70c, tweede lid, onderdeel h, en 71g, eerste lid,» vervangen door: artikelen 35 tot en met 36a.
Artikel 132
In bijlage A bij het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, A1-lijst, onder «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:» vervalt: – Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting;.
Artikel 133
In de artikelen 3.1a, 3.1b en 6.2, vijfde en zesde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit vervalt telkens: onder c,.
Artikel 134
In artikel 1.1, eerste lid, begripsomschrijving van gebouw, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening vervalt: onder c,.
Artikel 135
In de bijlage bij het Besluit Bibob, onder «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)» vervalt: – Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.
Artikel 136
In artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bodemkwaliteit vervalt: onder c,.
Artikel 137
In artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving van gebouw, van het Besluit burgerluchthavens wordt na «artikel 1» ingevoegd: , eerste lid,.
Artikel 138
In artikel 1, begripsomschrijving van gebouw, van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vervalt: onder c,.
Artikel 139
In artikel 1, onderdeel g, van het Besluit inrichting landelijk gebied vervalt: onderdeel c,.
Artikel 140
In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit lozing afvalwater huishoudens vervalt: onderdeel c,.
Artikel 141
In artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving van gebouw, van het Besluit militaire luchthavens vervalt: onder c,.
Artikel 142
Het Besluit ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel e, wordt «het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector» vervangen door: € 200.000.
B
In artikel 3.1.2, vierde lid, wordt «het bedrag, genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector» vervangen door: € 200.000.
Artikel 143
- de toegelaten instellingen, bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.
Artikel 144
In artikel 13, tweede lid, van het Besluit verstrekking financiële informatie aan ondernemingsraden 1985 wordt «artikel 59» vervangen door «artikel 19» en wordt na «volkshuisvesting» ingevoegd: 2015.
Artikel 145
In de artikelen 19, tweede lid, en 34, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit vervalt: onder c,.
Artikel 146
In artikel 10, onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt «artikel 70l van de Woningwet» vervangen door: het bepaalde bij en krachtens de artikelen 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede, derde en vijfde lid, 49, zesde lid, en 58, tweede lid, van de Woningwet, en artikel II, twaalfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting.
Artikel 147
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Bij dat koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan terugwerken tot en met een bij dat koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor die artikelen of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 148
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.