(Besluit van 3 juli 2018, houdende regels over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en de uitoefening van taken en bevoegdheden (Besluit kwaliteit leefomgeving)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/167239, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op het biodiversiteitsverdrag, het Europees landschapsverdrag, de grondwaterrichtlijn, de habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn mariene strategie, de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, de kaderrichtlijn water, het Londen-protocol, de monitoringsmechanisme-verordening, de nec-richtlijn, het Ospar-verdrag, het PRTR-Protocol, de PRTR-verordening, de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn luchtkwaliteit, de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn overstromingsrisico’s, de richtlijn prioritaire stoffen, de richtlijn stedelijk afvalwater, de richtlijn storten afvalstoffen, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, de Seveso-richtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta, het VN-gehandicaptenverdrag, het VN-Zeerechtverdrag, de vogelrichtlijn, het werelderfgoedverdrag, de zwemwaterrichtlijn, en de artikelen 1.5, tweede lid, 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, 2.15, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, 2.24, eerste lid, 2.26, eerste lid en derde lid, aanhef en onder a tot en met h, 2.27, aanhef en onder a tot en met d en onder e, onder 1°, 2.28, aanhef en onder a, b, c, e en f, 2.30, aanhef en onder a, b en c, 2.31, eerste en tweede lid, 2.32, tweede lid, 2.39, vierde lid, 2.41, tweede lid, 2.42, eerste en tweede lid, 3.10, tweede lid, aanhef en onder b, 5.18, eerste lid, 5.22, 5.23, 5.24, eerste tot en met vierde lid, 5.26, eerste lid, 5.27, 5.28, 5.31, eerste lid, 5.34, eerste en tweede lid, 5.38, derde lid, 5.40, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, aanhef en onder a, 5.42, eerste en derde lid, 16.88, eerste lid, 19.14, eerste lid, 20.1, derde lid, 20.2, eerste en derde lid, 20.6, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, en onder b, 20.7, aanhef en onder a tot en met d, 20.10, eerste lid, aanhef en onder a, 20.11, aanhef en onder a tot en met c, 20.14, derde lid, aanhef en onder b, 20.16, eerste lid, en 20.17, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Omgevingswet en de artikelen 8.48, derde lid, en 17.5a, tweede lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W14.17.0199/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524061, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
Bijlage I bij dit besluit bevat begrippen en definities voor de toepassing van dit besluit.
Artikel 1.2 (exclusieve economische zone)
De artikelen 1.1, 3.1, 3.15 en 4.8 tot en met 4.10, afdeling 4.4, hoofdstuk 8, met uitzondering van de afdelingen 8.1 en 8.3 en artikel 8.17, en de artikelen 10.14, 10.16 en 10.37 zijn ook van toepassing op de exclusieve economische zone.
Artikel 2.1 (omgevingswaarden luchtkwaliteit)
Artikel 2.2 (toepassingsbereik omgevingswaarden luchtkwaliteit)
De omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht, bedoeld in de artikelen 2.3 tot en met 2.7, zijn niet van toepassing op een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (PbEG 1989, L 393) waartoe het publiek gewoonlijk geen toegang heeft.
Artikel 2.3 (omgevingswaarden zwaveldioxide)
Artikel 2.4 (omgevingswaarden stikstofdioxide en stikstofoxiden)
Artikel 2.5 (omgevingswaarden fijnstof)
Artikel 2.6 (omgevingswaarden benzeen, lood en koolmonoxide)
Artikel 2.7 (omgevingswaarden ozon)
Artikel 2.8 (omgevingswaarden richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht)
Artikel 2.9 (omgevingswaarden waterkwaliteit)
Artikel 2.10 (omgevingswaarden goede chemische toestand krw-oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 2.11 (omgevingswaarde goede ecologische toestand krw-oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 2.12 (uitzonderingsmogelijkheid goed ecologisch potentieel krw-oppervlaktewaterlichaam)
Artikel 2.13 (omgevingswaarde goede kwantitatieve toestand grondwaterlichaam)
Artikel 2.14 (omgevingswaarden goede chemische toestand grondwaterlichaam)
Artikel 2.15 (omgevingswaarde krw-oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water)
Artikel 2.16 (strengste eis bij samenloop)
De strengste eis gericht op de bescherming van de waterkwaliteit is van toepassing als voor een krw-oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam gelijktijdig meer dan een van de volgende omgevingswaarde, andere doelstellingen of andere eisen gelden:
Artikel 2.17 (uitzonderingsmogelijkheden omgevingswaarden en goed ecologisch potentieel)
Artikel 2.18 (uitzonderingsmogelijkheid termijn omgevingswaarden)
Artikel 2.19 (omgevingswaarde zwemlocatie)
Artikel 2.20 (uitzonderingsmogelijkheid omgevingswaarde)
In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, en in overeenstemming met artikel 5, vierde lid, van de zwemwaterrichtlijn mag een zwemlocatie zich tijdelijk in de klasse slecht bevinden als aan het begin van het badseizoen:
Artikel 3.1 (initiële beoordeling, omschrijving goede milieutoestand en milieudoelen)
Ter voorbereiding van het programma, bedoeld in artikel 4.8, stelt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor de Nederlandse mariene wateren vast:
Artikel 3.2 (aanwijzing zwemlocaties)
Artikel 3.3 (niet aanwijzen zwemlocatie)
Artikel 3.4 (duur badseizoen)
Gedeputeerde staten stellen per zwemlocatie het begin en het einde van het badseizoen vast.
Artikel 3.5 (veiligheidsonderzoek en het treffen van maatregelen)
Artikel 3.6 (zwemwaterprofiel)
Artikel 3.7 (zwemwaterbeheersmaatregelen bij proliferatie van cyanobacteriën, macroalgen en marien fytoplankton)
Artikel 3.8 (zwemwaterbeheersmaatregelen bij zwemwaterverontreinigingen)
Als de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam naar aanleiding van de monitoring, bedoeld in artikel 10.21, derde lid, een zwemwaterverontreiniging als bedoeld in artikel 10.21, eerste lid, aanhef en onder c, vaststelt, dragen zowel de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam als gedeputeerde staten er zorg voor dat passende zwemwaterbeheersmaatregelen worden getroffen.
Artikel 3.9 (zwemwaterbeheersmaatregelen bij onverwachte omstandigheden)
De beheerder van het oppervlaktewaterlichaam treft als dit nodig is tijdig passende zwemwaterbeheersmaatregelen als hij op de hoogte is van onverwachte situaties die negatieve gevolgen hebben of redelijkerwijs kunnen hebben voor de kwaliteit van de zwemlocatie en de gezondheid van zwemmers.
Artikel 3.10 (periode voor treffen zwemwaterbeheersmaatregelen)
De artikelen 3.7 tot en met 3.9 gelden alleen gedurende het badseizoen.
Artikel 3.11 (procedures kortstondige zwemwaterverontreiniging)
De beheerder van het oppervlaktewaterlichaam stelt in overeenstemming met bijlage II bij de zwemwaterrichtlijn procedures vast voor de voorspelling en aanpak van een kortstondige zwemwaterverontreiniging, zijnde een microbiologische besmetting als bedoeld in bijlage I, kolom A, bij de zwemwaterrichtlijn met duidelijk aantoonbare oorzaken waarvan normaliter niet wordt verwacht dat zij de zwemwaterkwaliteit langer zal aantasten dan 72 uur vanaf het begin van de aantasting.
Artikel 3.12 (aanwijzing rijkswateren peilbesluit)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt in ieder geval peilbesluiten als bedoeld in artikel 2.41, tweede lid, van de wet vast voor de volgende oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan:
Artikel 3.13 (vrijstelling legger)
Van de verplichting tot vaststelling van een legger, bedoeld in artikel 2.39, eerste lid, van de wet, zijn de volgende waterstaatswerken of delen daarvan vrijgesteld:
Artikel 3.14 (rangorde bij waterschaarste)
Artikel 3.15 (calamiteitenplannen)
Het door de beheerder vast te stellen calamiteitenplan, bedoeld in artikel 19.14 van de wet, bevat in ieder geval:
Artikel 3.16 (ontwerp, bouw en onderhoud van openbare riolen)
Het gemeentebestuur draagt er zorg voor dat een openbaar vuilwaterriool zo wordt ontworpen, gebouwd en onderhouden dat:
Artikel 3.17 (ontwerp en bouw van zuiveringtechnische werken)
Artikel 4.1 (bestuursorgaan voor programma’s bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde)
In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, van de wet stellen de volgende bestuursorganen een programma vast als aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan de daarbij bedoelde omgevingswaarden:
Artikel 4.2 (eisen aan programma’s bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde)
Artikel 4.3 (waterbeheerprogramma)
Een waterbeheerprogramma bevat:
Artikel 4.4 (regionaal waterprogramma)
Artikel 4.5 (overzicht toestandsklasse regionaal waterprogramma)
Een regionaal waterprogramma bevat een overzicht van de toestandsklasse per stof en kwaliteitselement van elk krw-oppervlaktewaterlichaam en grondwaterlichaam, waarop het programma betrekking heeft, bepaald over de voorgaande programmaperiode.
Artikel 4.6 (stroomgebiedsbeheerplan)
Een stroomgebiedsbeheerplan bevat:
Artikel 4.7 (overstromingsrisicobeheerplan)
Artikel 4.8 (programma van maatregelen mariene strategie)
Artikel 4.9 (maritiem ruimtelijk plan)
Artikel 4.10 (nationaal waterprogramma)
Artikel 4.11 (overzicht toestandsklasse nationaal waterprogramma)
Het nationale waterprogramma bevat een overzicht van de toestandsklasse per stof en kwaliteitselement van elk krw-oppervlaktewaterlichaam, waarop het programma betrekking heeft, bepaald over de voorgaande programmaperiode.
Artikel 4.12 (waterprogramma's: vrijstellingen en uitzonderingen)
Artikel 4.13 (omgevingswaarden krw-oppervlaktewater en waterprogramma’s)
Artikel 4.14 (omgevingswaarde grondwater en waterprogramma’s)
Tenzij een uitzonderingsmogelijkheid als bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, 2.17, tweede tot en met vijfde lid, 2.18, of 4.16, tweede of derde lid, van toepassing is, wordt met de uitvoering van een regionaal waterprogramma voor elk van de daarin op grond van artikel 4.4, tweede lid, aanhef en onder b, aangewezen grondwaterlichamen voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.13, eerste lid, en 2.14, eerste lid.
Artikel 4.15 (geen achteruitgang toestand)
Artikel 4.16 (uitzonderingsmogelijkheden geen achteruitgang)
Artikel 4.17 (ombuiging significante en stijgende trends)
Artikel 4.18 (bijzondere plicht ombuiging significante en stijgende trends)
Artikel 4.19 (geen bacteriële besmetting schelpdierwater)
Met de uitvoering van een waterbeheerprogramma, een regionaal waterprogramma of het nationale waterprogramma wordt voor elk van de daarin op grond van artikel 4.10, tweede lid, aanhef en onder c, als schelpdierwater aangewezen krw-oppervlaktewaterlichamen, bereikt dat geen bacteriële besmetting aanwezig is in een mate die schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
Artikel 4.20 (omgevingswaarden krw-oppervlaktewater voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en waterprogramma’s)
Tenzij een uitzonderingsmogelijkheid als bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, 2.17, tweede tot en met vijfde lid, 2.18, of 4.16, tweede of derde lid, van toepassing is, wordt met de uitvoering van een waterbeheerprogramma, een regionaal waterprogramma en het nationale waterprogramma voor elk van de daarin op grond van de artikelen 4.4, tweede lid, aanhef en onder c, of 4.10, tweede lid, aanhef en onder b, aangewezen waterwinlocaties gelegen in een krw-oppervlaktewaterlichaam, voldaan aan de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid.
Artikel 4.21 (verbetering van de kwaliteit en geen achteruitgang kwaliteit vanwege vermindering zuiveringsinspanning)
Artikel 4.22 (plandrempel)
Artikel 4.23 (actieplan geluid gemeente)
Artikel 4.24 (actieplan geluid provincie)
Artikel 4.25 (actieplan geluid Rijk)
Artikel 4.26 (beheerplan Natura 2000)
Een beheerplan Natura 2000 als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, of artikel 3.9, derde lid, van de wet bevat, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming, in ieder geval een beschrijving van de voor het Natura 2000-gebied:
Artikel 5.1 (toepassingsbereik)
Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet.
Artikel 5.2 (veiligheidsrisico’s van branden, rampen en crises)
Artikel 5.3 (toepassingsbereik gebouwen en locaties)
Artikel 5.4 (toepassingsbereik activiteiten)
Artikel 5.5 (functionele binding)
De artikelen 5.7 en 5.11, eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op het plaatsgebonden risico van een activiteit voor beperkt kwetsbare en kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties die een functionele binding hebben met die activiteit.
Artikel 5.6 (plaatsgebonden risico)
Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit.
Artikel 5.7 (plaatsgebonden risico: kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen)
In een omgevingsplan wordt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van een activiteit in acht genomen van ten hoogste een op de miljoen per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties.
Artikel 5.8 (plaatsgebonden risico: afstanden)
Artikel 5.9 (plaatsgebonden risico: tot waar afstanden gelden)
Artikel 5.10 (plaatsgebonden risico: tijdelijke afwijking kwetsbare gebouwen en locaties)
Artikel 5.11 (plaatsgebonden risico: beperkt kwetsbare gebouwen en locaties)
Artikel 5.12 (aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s: categorieën)
Artikel 5.13 (aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s: begrenzing)
Artikel 5.14 (aandachtsgebieden en brand- en explosievoorschriftengebieden)
Artikel 5.15 (aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s: groepsrisico)
Artikel 5.16 (risicogebied externe veiligheid: aanwijzing en werking)
Artikel 5.17 (risicogebied externe veiligheid: beperkingen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een risicogebied externe veiligheid:
Artikel 5.18 (belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen)
Een belemmeringengebied buisleiding is de locatie aan weerszijden van een buisleiding als bedoeld in artikel 3.101 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gemeten vanuit het hart van de buisleiding tot een afstand van:
Artikel 5.19 (belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen: beperkingen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een belemmeringengebied buisleiding:
Artikel 5.20 (vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik)
Deze paragraaf is ook van toepassing op het toelaten van het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, in verband met het externe veiligheidsrisico voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties die zijn toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit.
Artikel 5.21 (vuurwerk: afstanden)
Artikel 5.22 (vuurwerk: tot waar afstanden gelden)
Artikel 5.23 (explosieaandachtsgebieden vuurwerk)
Explosieaandachtsgebieden vuurwerk om de activiteit, bedoeld in artikel 5.20, zijn de locaties die worden begrensd door de afstanden, bedoeld in bijlage VIII, onder A en B.
Artikel 5.24 (explosieaandachtsgebieden vuurwerk: beperkingen)
Artikel 5.25 (explosieaandachtsgebieden vuurwerk: afwijking)
Artikel 5.26 (toepassingsbereik ontplofbare stoffen voor civiel gebruik)
Artikel 5.27 (ontplofbare stoffen voor civiel gebruik: afstanden voor opslaan)
Artikel 5.28 (civiele explosieaandachtsgebieden)
Civiele explosieaandachtsgebieden A, B en C om de activiteiten, bedoeld in artikel 5.26, zijn:
Artikel 5.29 (civiele explosieaandachtsgebieden: beperkingen)
Artikel 5.30 (civiele explosieaandachtsgebieden: eerbiedigende werking)
Artikel 5.31 (toepassingsbereik opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen en voorwerpen op militaire objecten)
De artikelen 5.32 tot en met 5.34 zijn van toepassing op het toelaten van het opslaan en bewerken van stoffen en voorwerpen van ADR-klasse 1 door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, bedoeld in artikel 3.332 van het Besluit activiteiten leefomgeving, in verband met het externe veiligheidsrisico voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties die zijn toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit.
Artikel 5.32 (militaire explosieaandachtsgebieden)
Militaire explosieaandachtsgebieden A, B en C om de activiteit, bedoeld in artikel 5.31, zijn:
Artikel 5.33 (militaire explosieaandachtsgebieden: beperkingen)
Artikel 5.34 (militaire explosieaandachtsgebieden: eerbiedigende werking)
Artikel 5.35 (infrastructuur rond Seveso-inrichtingen)
Bij het toelaten van een autoweg, autosnelweg of hoofdspoorweg worden de gevolgen van het exploiteren van een Seveso-inrichting, bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor de veiligheid van weggebruikers en passagiers betrokken.
Artikel 5.36 (eerbiedigende werking)
De bepalingen in de paragrafen 5.1.3.2, 5.1.3.3, 5.1.3.4 en 5.1.3.5 zijn niet van toepassing voor zover activiteiten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die bepalingen.
Artikel 5.37 (weging van het waterbelang)
Artikel 5.38 (geen belemmeringen voor primaire waterkeringen)
Artikel 5.39 (aanwijzing kustfundament)
Het kustfundament is de locatie die is weergegeven op de kaarten in bijlage XI en waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd.
Artikel 5.40 (bouwen binnen het kustfundament)
Artikel 5.41 (aanwijzing rivierbed grote rivieren)
Artikel 5.42 (aanwijzing reserveringsgebieden grote rivieren)
Artikel 5.43 (algemene criteria toelaten activiteiten)
Artikel 5.44 (kleine, tijdelijke en noodzakelijke activiteiten rivierbed)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, kan het omgevingsplan in ieder geval de volgende activiteiten toelaten:
Artikel 5.45 (activiteiten bergend deel rivierbed)
Artikel 5.46 (activiteiten stroomvoerend deel rivierbed)
Artikel 5.47 (geen grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op de reserveringsgebieden voor de lange termijn voor de Rijntakken of de Maas, laat het omgevingsplan geen grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen toe die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren.
Artikel 5.48 (aanwijzing IJsselmeergebied)
Het IJsselmeergebied is de locatie, bestaande uit de oppervlaktewaterlichamen, genoemd in artikel 3.12, onder e, waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd.
Artikel 5.49 (beperkingen landaanwinning en bouwwerken)
Artikel 5.50 (luchtkwaliteit wegtunnels, auto(snel)wegen)
Artikel 5.51 (luchtkwaliteit in aandachtsgebieden)
Artikel 5.52 (uitgezonderde locaties luchtkwaliteit)
De artikelen 5.50 en 5.51 zijn niet van toepassing voor zover het gaat om de verhoging van de concentratie in de buitenlucht van stikstofdioxide of van PM10 op:
Artikel 5.53 (niet in betekenende mate luchtkwaliteit)
Artikel 5.54 (standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit)
Het toelaten van activiteiten leidt in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 μg/m3 of minder als bedoeld in artikel 5.53 voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:
Artikel 5.55 (toepassingsbereik)
Artikel 5.56 (geluidgevoelige gebouwen)
Artikel 5.57 (geluidgevoelige ruimten)
Artikel 5.58 (meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit)
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
Artikel 5.59 (geluid door activiteiten – rekening houden met en aanvaardbaarheid)
Artikel 5.60 (waar waarden gelden)
Een omgevingsplan bepaalt dat de waarden voor het geluid door een activiteit:
Artikel 5.61 (functionele binding)
Als een omgevingsplan waarden bevat over het geluid door een activiteit, bepaalt het omgevingsplan dat die waarden niet van toepassing zijn op het geluid door die activiteit op een geluidgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 5.62 (voormalige functionele binding)
Als een omgevingsplan waarden bevat over het geluid door een activiteit:
kan het omgevingsplan bepalen dat die waarden niet van toepassing zijn op het geluid door die activiteit op een geluidgevoelig gebouw dat eerder functioneel verbonden was met die activiteit.
Artikel 5.63 (toepassingsbereik)
Deze subparagraaf is van toepassing op het geluid op een geluidgevoelig gebouw door activiteiten, met uitzondering van:
Artikel 5.64 (verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.65 (standaardwaarden en grenswaarden voor geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen)
Artikel 5.66 (flexibiliteit – afwijken van standaardwaarden tot grenswaarden)
Artikel 5.67 (flexibiliteit – waarden maximaal geluidniveau in de dagperiode)
Een omgevingsplan kan, gelet op de aard of locatie van de activiteit, voor de periode van 7.00 tot 19.00 uur voor geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige ruimten binnen in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwen een maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van die activiteit bevatten.
Artikel 5.68 (flexibiliteit – waarden gelden niet bij festiviteiten)
In afwijking van artikel 5.65 kan een omgevingsplan bepalen dat de waarden die het omgevingsplan bevat, niet van toepassing zijn op bepaalde dagen of dagdelen in verband met de viering van:
Artikel 5.69 (flexibiliteit – afwijken van waar waarden gelden)
In afwijking van artikel 5.60 kan een omgevingsplan bepalen dat de waarden voor het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw gelden op een locatie die dichter bij de activiteit is gelegen dan:
Artikel 5.70 (flexibiliteit – geen waarden)
In afwijking van artikel 5.65 kan een omgevingsplan, gelet op de aard of locatie van de activiteit, geheel of gedeeltelijk geen waarden bevatten.
Artikel 5.71 (flexibiliteit – andere regels dan waarden)
Een omgevingsplan kan in plaats van de waarden, bedoeld in artikel 5.65, andere regels bevatten.
Artikel 5.72 (beperking flexibiliteit militaire terreinen)
Artikel 5.73 (uitzonderingen geluidbronnen)
Artikel 5.74 (windturbines en windparken)
Artikel 5.75 (windturbines en windparken – verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.76 (civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)
Artikel 5.77 (civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen – verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.78 (spoorwegemplacementen)
[Gereserveerd]
Artikel 5.79 (toepassingsbereik)
Artikel 5.80 (trillinggevoelige gebouwen)
Een trillinggevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:
Artikel 5.81 (trillinggevoelige ruimten)
Een trillinggevoelige ruimte is een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een:
Artikel 5.82 (meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit)
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
Artikel 5.83 (trillingen door activiteiten – rekening houden met en aanvaardbaarheid)
Artikel 5.84 (functionele binding)
Als een omgevingsplan waarden bevat over trillingen door een activiteit, bepaalt het omgevingsplan dat die waarden niet van toepassing zijn op trillingen door die activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 5.85 (voormalige functionele binding)
Als een omgevingsplan waarden bevat over trillingen door een activiteit:
kan het omgevingsplan bepalen dat die waarden niet van toepassing zijn op de trilling door die activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw dat eerder functioneel verbonden was met die activiteit.
Artikel 5.86 (verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.87 (standaardwaarden continue en herhaald voorkomende trillingen)
Artikel 5.88 (afwijken van standaardwaarden activiteit op bedrijventerrein tot aan grenswaarde)
Artikel 5.89 (afwijken van standaardwaarde en grenswaarde)
Als zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen, kan een omgevingsplan hogere waarden bevatten dan:
Artikel 5.90 (toepassingsbereik)
Artikel 5.91 (geurgevoelige gebouwen)
Artikel 5.92 (geur door activiteiten – rekening houden met en aanvaardbaarheid)
Artikel 5.93 (waar waarden gelden)
Artikel 5.94 (tot waar afstanden gelden)
Artikel 5.95 (functionele binding)
Artikel 5.96 (voormalige functionele binding)
Artikel 5.97 (bebouwingscontour geur)
Artikel 5.98 (toepassingsbereik)
Deze subparagraaf is van toepassing op de geur op een geurgevoelig gebouw door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk, bedoeld in artikel 3.173 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.99 (verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.100 (grenswaarde exploitatie van zuiveringtechnisch werk)
Artikel 5.101 (flexibiliteit – afwijken van grenswaarden bij cumulatie of lokale omstandigheden)
Een omgevingsplan kan, gelet op de aard of locatie van de activiteit of cumulatie, een waarde bevatten die lager is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 5.100, eerste of tweede lid.
Artikel 5.102 (flexibiliteit – afwijken van grenswaarden bij zwaarwegende maatschappelijke belangen)
Een omgevingsplan kan, als zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen, een waarde bevatten die hoger is dan de voor dat zuiveringtechnische werk geldende grenswaarden, bedoeld in artikel 5.100, eerste of tweede lid.
Artikel 5.103 (geen grenswaarde bij specifieke geurgevoelige gebouwen)
Een omgevingsplan dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk toelaat bepaalt dat de waarden die op grond van de artikelen 5.100, eerste lid, 5.101 en 5.102 in het omgevingsplan zijn opgenomen en de afstanden of andere regels die, in voorkomend geval, in aanvulling op die waarden in het omgevingsplan zijn opgenomen voor de geur door die activiteit, niet van toepassing zijn op de geur door de exploitatie van een zuiveringtechnisch werk waarvoor tot 1 januari 2011 een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was op geurgevoelige gebouwen die:
Artikel 5.104 (begripsbepalingen)
Voor de toepassing van deze subparagraaf wordt verstaan onder:
Artikel 5.105 (toepassingsbereik)
Deze subparagraaf is van toepassing op de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren, voor zover die activiteit wordt verricht in een dierenverblijf.
Artikel 5.106 (verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.107 (vanaf waar afstanden gelden)
Een afstand als bedoeld in deze subparagraaf geldt vanaf het emissiepunt van een dierenverblijf.
Artikel 5.108 (concentratiegebieden)
Artikel 5.109 (geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor – standaardwaarde en grenswaarde)
Artikel 5.110 (geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor – afstand tot geurgevoelig gebouw met functionele binding of geen functionele binding meer op of na 19 maart 2000)
Artikel 5.111 (geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor – afstand tot ruimte-voor-ruimtewoning)
Artikel 5.112 (geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor, met uitzondering van fokteven van nertsen – afstand en ondergrens afstand tot geurgevoelig gebouw)
Artikel 5.113 (geur fokteven van nertsen – afstand en ondergrens afstand tot geurgevoelig gebouw)
Artikel 5.114 (geur fokteven van nertsen – afstand en ondergrens afstand tot geurgevoelig gebouw met functionele binding of geen functionele binding meer op of na 19 maart 2000)
Artikel 5.115 (geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor – afstand tot ruimte-voor-ruimtewoning)
Artikel 5.116 (geur landbouwhuisdieren met en zonder geuremissiefactor – afstand gevel dierenverblijf tot geurgevoelig gebouw)
Artikel 5.117 (flexibiliteit – afwijken van grenswaarde en afwijken van ondergrens afstand)
Als zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen, kan in afwijking van:
Artikel 5.118 (verhouding met aanvaardbaarheid)
Artikel 5.119 (vanaf waar de afstanden gelden)
De afstanden, bedoeld in deze subparagraaf, gelden vanaf de begrenzing van de activiteit.
Artikel 5.120 (geur opslaan van vaste mest, champost en dikke fractie – afstand)
Artikel 5.121 (geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal – afstand)
Artikel 5.122 (geur opslaan kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen – afstand)
Artikel 5.123 (geur opslaan drijfmest, digestaat en dunne fractie – afstand)
Artikel 5.124 (geur exploiteren mestvergistingsinstallatie – afstand)
Artikel 5.125 (geur composteren of opslaan van groenafval – afstand)
Artikel 5.126 (andere afstand bij bestaande situatie)
Artikel 5.127 (flexibiliteit – afwijken van afstanden)
In een omgevingsplan kan een afstand in acht worden genomen die kleiner is dan de afstand, bedoeld in de artikelen 5.120, tweede lid, 5.121, tweede lid, 5.122, tweede lid, 5.123, tweede lid, 5.124, tweede lid, of 5.125, tweede lid.
Artikel 5.128 (eerbiedigende werking)
De bepaling in paragraaf 5.1.5.2 is niet van toepassing voor zover activiteiten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die bepaling.
Artikel 5.129 (behoud vrije horizon)
Een omgevingsplan laat geen activiteiten toe die een belemmering vormen voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee.
Artikel 5.130 (behoud cultureel erfgoed)
Artikel 5.131 (behoud werelderfgoed)
In het omgevingsplan wordt rekening gehouden met het belang van het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed.
Artikel 5.132 (eerbiedigende werking)
De bepalingen in de paragrafen 5.1.6.2 en 5.1.6.3 zijn niet van toepassing voor zover activiteiten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die bepalingen.
Artikel 5.133 (aanwijzing reserveringsgebieden autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen)
Artikel 5.134 (geen bouwactiviteiten)
Artikel 5.135 (buisleiding van nationaal belang)
Deze paragraaf is van toepassing op buisleidingen, anders dan buisleidingen voor het vervoer van stoffen in verband met het opsporen of winnen van delfstoffen, die deel uitmaken van een provinciegrensoverschrijdend netwerk van buisleidingen dat is bestemd of wordt gebruikt voor vervoer over lange afstand van:
Artikel 5.136 (aanwijzing reserveringsgebieden buisleidingen van nationaal belang)
Artikel 5.137 (nadere uitwerking ligging reserveringsgebied)
In een omgevingsplan kan de ligging van een reserveringsgebied voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang nader worden uitgewerkt, mits het reserveringsgebied:
Artikel 5.138 (geen belemmeringen voor aanleg van buisleidingen)
Artikel 5.139 (aanleg buisleiding van nationaal belang)
Artikel 5.140 (aanwijzing aanleggebieden Maasvlakte 2 en compensatie)
Artikel 5.141 (functies aanleggebied Maasvlakte 2)
Artikel 5.142 (geen belemmeringen voor aanleg en ontwikkeling natuur)
Artikel 5.143 (aanwijzing natuur- en recreatiegebieden)
Artikel 5.144 (natuur- en recreatiegebied Midden-IJsselmonde)
Artikel 5.145 (natuur- en recreatiegebied Schiebroekse en Zuidpolder)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het natuur- en recreatiegebied Schiebroekse en Zuidpolder, deelt het omgevingsplan voor een totale grondoppervlakte van circa 100 ha de functie natuur en recreatie toe en stelt het regels over het gebruik daarvan.
Artikel 5.146 (natuur- en recreatiegebied Schiezone)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het natuur- en recreatiegebied Schiezone, deelt het omgevingsplan voor een totale grondoppervlakte van circa 50 ha de functie natuur en recreatie toe en stelt het regels over het gebruik daarvan.
Artikel 5.147 (aanwijzing reserveringsgebied parallelle Kaagbaan)
Het reserveringsgebied parallelle Kaagbaan is de locatie in de gemeente Haarlemmermeer ten zuiden van de Kaagbaan en tegen Schiphol-Rijk aan, waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd.
Artikel 5.148 (beperkingen reserveringsgebied parallelle Kaagbaan)
Artikel 5.149 (eerbiedigende werking)
De bepalingen in de paragrafen 5.1.7.2, 5.1.7.3, met uitzondering van de artikelen 5.157 en 5.159, en 5.1.7.4 zijn niet van toepassing voor zover activiteiten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die bepalingen.
Artikel 5.150 (aanwijzing militaire terreinen en terreinen met een militair object)
Artikel 5.151 (geen belemmeringen voor militaire terreinen en objecten)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een militair terrein of een terrein met een militair object, laat het omgevingsplan geen activiteiten toe die het gebruik van dat terrein of object kunnen belemmeren.
Artikel 5.152 (geen belemmeringen voor oefen- en schietgebieden)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een onveilig gebied bij een militaire schietbaan, laat het omgevingsplan geen activiteiten toe die het gebruik van dat gebied als oefen- en schietgebied kunnen belemmeren.
Artikel 5.153 (geen belemmeringen voor militaire zend- en ontvangstinstallaties)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een gebied waar bouwwerken een militaire zend- en ontvangstinstallatie kunnen verstoren, laat het omgevingsplan het bouwen van bouwwerken met een hoogte van meer dan 22 m vanaf het maaiveld niet toe.
Artikel 5.154 (geen belemmeringen voor laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een gebied waar zich een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen bevindt, laat het omgevingsplan het bouwen van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m vanaf het maaiveld niet toe.
Artikel 5.155 (geen belemmeringen voor radarbeeld)
Artikel 5.156 (aanwijzing locaties voor elektriciteitsvoorziening)
Artikel 5.157 (waarborging locaties grootschalige elektriciteitsopwekking)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een locatie voor grootschalige elektriciteitsopwekking, laat het omgevingsplan grootschalige elektriciteitsopwekking toe, voorziet het omgevingsplan in voldoende ruimte daarvoor en bevat het omgevingsplan geen regels die het gebruik van de installaties voor grootschalige elektriciteitsopwekking beperken.
Artikel 5.158 (waarborging locaties kernenergiecentrale)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een locatie voor een kernenergiecentrale en het gebied binnen een straal van één km rondom die locatie, laat het omgevingsplan niet toe:
Artikel 5.159 (waarborging hoogspanningsverbinding)
Artikel 5.160 (aanwijzing vrijwaringsgebieden rijksvaarwegen)
Een rijkswater, uitgezonderd de Noordzee, de Waddenzee, de Westerschelde en het IJsselmeer, dat een vaarweg is, heeft aan weerszijden van die vaarweg een vrijwaringsgebied met een breedte die afhankelijk is van de afmetingen van het scheepvaartverkeer op de vaarweg, maar die ten hoogste 50 m bedraagt en waarvan de geometrische begrenzing bij ministeriële regeling is vastgelegd.
Artikel 5.161 (voorkomen belemmeringen scheepvaart)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een rijkswater als bedoeld in artikel 5.160 dat een vaarweg is of een vrijwaringsgebied als bedoeld in dat artikel, wordt in het omgevingsplan rekening gehouden met het belang van het voorkomen van belemmeringen voor:
Artikel 5.162 (toegankelijkheid openbare buitenruimte)
Voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, wordt in het omgevingsplan rekening gehouden met het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
Artikel 5.163 (voorkomen belemmeringen gebruik en beheer hoofdspoorweginfrastructuur en rijkswegen)
In een omgevingsplan dat van toepassing is op de hoofdspoorweginfrastructuur of op een weg in beheer bij het Rijk worden geen regels gesteld die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die infrastructuur belemmeren.
Artikel 5.164 (lokale spoorwegen binnen vervoerregio’s)
Artikel 5.165 (lozen industrieel afvalwater in openbaar vuilwaterriool)
Als industrieel afvalwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving is aangewezen, wordt geloosd op het openbaar vuilwaterriool laat een omgevingsplan die lozing alleen toe, als wordt voldaan aan de eisen van bijlage I, afdeling C, bij de richtlijn stedelijk afvalwater.
Artikel 5.166 (ontheffing instructieregels omgevingsplan)
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kan op verzoek van het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels in de paragrafen 5.1.3.2, 5.1.3.3, 5.1.3.4, 5.1.3.5, 5.1.5.2, 5.1.6 en 5.1.7 en artikel 5.163.
Artikel 6.1 (instructieregel lozingen)
Voor zover in een waterschapsverordening regels worden gesteld over een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap, worden in de waterschapsverordening de eisen, bedoeld in de artikelen 10, en 11, derde lid, aanhef en onder g, van de kaderrichtlijn water, in acht genomen.
Artikel 6.2 (beoordelingsregels activiteit met gevolgen voor waterlichaam)
Artikel 7.1 (algemeen)
Afdeling 5.1 is van overeenkomstige toepassing op een omgevingsverordening, voor zover die een toedeling van functies aan locaties en met het oog daarop gestelde regels bevat.
Artikel 7.2 (bouwen binnen het kustfundament Friese Waddeneilanden)
Bij omgevingsverordening kan de provincie Fryslân voor de Friese Waddeneilanden regels stellen over omgevingsplannen die afwijken van artikel 5.40, eerste lid.
Artikel 7.3 (aanwijzing en begrenzing van werelderfgoed en erfgoed op de Voorlopige Lijst werelderfgoed)
Artikel 7.4 (kernkwaliteiten)
Artikel 7.5 (toepassingsbereik)
De artikelen 7.6 tot en met 7.8 zijn niet van toepassing op:
Artikel 7.6 (aanwijzing en begrenzing natuurnetwerk Nederland)
Artikel 7.7 (wezenlijke kenmerken en waarden)
Artikel 7.8 (beschermingsregime)
Artikel 7.9 (voorkomen belemmeringen gebruik en beheer hoofdspoorweginfrastructuur en rijkswegen)
Een omgevingsverordening bevat geen regels die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur of een weg in beheer bij het Rijk belemmeren.
Artikel 7.10 (lokale spoorwegen buiten vervoerregio’s)
Artikel 7.11 (stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden)
Artikel 7.12 (beoordelingsregels activiteit met gevolgen voor waterlichaam)
Artikel 7.13 (nadere regels rangorde bij waterschaarste)
Artikel 7.14 (omgevingsverordening beoordeling milieubelastende activiteit)
Op het stellen van regels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, van de wet over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is artikel 4.22, tweede lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.15 (ontheffing instructieregels omgevingsverordening)
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kan op verzoek van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de regels in de paragrafen 5.1.3.2, 5.1.3.3, 5.1.3.4, 5.1.3.5, 5.1.5.2, 5.1.6 en 5.1.7 en artikel 7.9.
Artikel 8.1 (toepassingsbereik en oogmerk)
Artikel 8.2 (beoordelingsregels beperkingengebiedactiviteit)
Artikel 8.3 (afbakening maatwerk)
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk is op het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning artikel 8.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.4 (toepassingsbereik en oogmerk)
Deze afdeling is van toepassing op vergunningplichtige mijnbouwactiviteiten als bedoeld in paragraaf 7.2.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving en is opgenomen met het oog op het waarborgen van de veiligheid en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Artikel 8.5 (beoordelingsregels mijnbouwactiviteit)
Artikel 8.6 (afbakening maatwerk)
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een mijnbouwactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk zijn op het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning de artikelen 6.14 en 7.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.7 (toepassingsbereik en oogmerk)
Deze afdeling is van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving en is opgenomen met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid en het milieu.
Artikel 8.8 (aanwijzing milieubelastende activiteiten vanwege Wet bibob)
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid, van de wet worden aangewezen milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de wet.
Artikel 8.9 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit algemeen)
Artikel 8.10 (bepalen beste beschikbare technieken)
Artikel 8.11 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit overig algemeen)
Artikel 8.12 (beoordelingsregels activiteit externe veiligheidsrisico’s)
Artikel 8.13 (beoordelingsregels Seveso-inrichting)
Artikel 8.14 (beoordelingsregels vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik)
Artikel 8.15 (beoordelingsregels ontplofbare stoffen voor civiel gebruik)
Artikel 8.16 (beoordelingsregels opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen en voorwerpen op militaire objecten)
Artikel 8.17 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit luchtkwaliteit)
Artikel 8.18 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit geluid – grenswaarde geluidgevoelige ruimten bij activiteiten, anders dan specifieke activiteiten)
Artikel 8.19 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit geluid – grenswaarden bij militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen)
Artikel 8.20 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit geluid, trillingen en geur bij functionele binding)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit die geluid, trillingen of geur veroorzaakt, wordt bij de beoordeling van dat geluid, die trillingen of die geur als onderdeel van de milieubelastende activiteit beschouwd een geluidgevoelig, trillinggevoelig of geurgevoelig gebouw dat:
Artikel 8.21 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit ammoniak en veehouderij)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het houden van pelsdieren of het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving voor zover die activiteit wordt verricht in een dierenverblijf, wordt bij de beoordeling van de aanvraag alleen rekening gehouden met de gevolgen van de emissie van ammoniak door dat dierenverblijf op voor verzuring gevoelige gebieden, die gevoelig zijn voor de effecten van ammoniak als daarover regels als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid, van de wet zijn gesteld in de omgevingsverordening.
Artikel 8.22 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit gevolgen voor watersystemen)
Artikel 8.23 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit indirecte lozing)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit waardoor afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater worden gebracht, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de milieubelastende activiteit verenigbaar is met het belang van het beschermen van de doelmatige werking van die voorziening en van het zuiveringtechnisch werk waarop vanuit die voorziening afvalwater wordt gebracht en als de verwerking van slib uit dat werk of uit een openbaar vuilwaterriool niet wordt belemmerd.
Artikel 8.24 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit geologische opslag kooldioxide)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het exploiteren van een ippc-installatie voor het stoken, bedoeld in artikel 3.55 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als bij de beoordeling van de aanvraag wordt vastgesteld of het afvangen en comprimeren van kooldioxide en het transporteren daarvan naar een geschikte opslaglocatie in technisch en economisch opzicht haalbaar is.
Artikel 8.25 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit afvalverbrandingsinstallaties of afvalmeeverbrandingsinstallaties)
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of het nuttig toepassen van afvalstoffen in een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in artikel 3.88 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie en de terreinen die daarbij horen zo zijn ontworpen dat het ongeoorloofd en per ongeluk vrijkomen van verontreinigende stoffen op of in de bodem en op een oppervlaktewaterlichaam wordt voorkomen.
Artikel 8.26 (voorschriften over emissiegrenswaarden)
Artikel 8.27 (met beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus)
Artikel 8.28 (voorschriften over minder strenge emissiegrenswaarden)
Artikel 8.29 (voorschriften over specifieke onderwerpen)
Artikel 8.30 (voorschriften over strengere voorwaarden beste beschikbare technieken)
Artikel 8.31 (voorschriften over technische maatregelen en gelijkwaardige parameters)
Artikel 8.32 (overige voorschriften)
Artikel 8.33 (voorschriften over monitoring)
Artikel 8.34 (voorschriften in verband met het PRTR-verslag)
Artikel 8.35 (afwijkende geldingsduur voorschriften, innovatie)
Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden die inhouden dat daarbij aangewezen voorschriften gedurende een periode van ten hoogste negen maanden niet gelden voor het testen of gebruiken van een nieuwe techniek die, als zij commercieel zou worden ontwikkeld:
Artikel 8.36 (voorschriften afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie)
Aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of het nuttig toepassen van afvalstoffen in een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie waar vaste of vloeibare afvalstoffen worden verbrand als bedoeld in artikel 3.88 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden voorschriften verbonden die inhouden dat eisen worden gesteld over de temperatuur en het debiet van het geloosde afvalwater.
Artikel 8.37 (voorschriften over geologische opslag van koolstofdioxide)
Als in de beoordeling, bedoeld in artikel 8.24, is vastgesteld dat het afvangen, comprimeren en transporteren van kooldioxide haalbaar is, wordt aan de omgevingsvergunning een voorschrift verbonden dat inhoudt dat op de locatie van de stookinstallatie een voor opslag geschikte opslaglocatie wordt vrijgemaakt of vrijgehouden.
Artikel 8.38 (voorschriften over domino-effecten Seveso-inrichting)
Als in de beoordeling, bedoeld in artikel 8.13 tweede lid, is vastgesteld dat het risico op een zwaar ongeval of de gevolgen daarvan groter kunnen zijn door de ligging van die Seveso-inrichting ten opzichte van andere Seveso-inrichtingen, wordt aan de omgevingsvergunning een voorschrift verbonden dat inhoudt dat die Seveso-inrichting is aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Seveso-richtlijn.
Artikel 8.39 (voorschriften over nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen, bedoeld in paragraaf 3.2.13, 3.2.17, 3.2.19, 3.3.10, 3.3.11, 3.3.12, 3.3.13 of 3.3.14 of afdeling 3.5 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden voorschriften verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.40 (voorschriften milieubelastende activiteit geluid – stemgeluid en hulpverlening)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die geluid veroorzaakt in geluidgevoelige ruimten van in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwen of op geluidgevoelige gebouwen, worden geen voorschriften verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.41 (voorschriften milieubelastende activiteit geluid – windturbines en windparken)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het exploiteren van een windturbine als bedoeld in artikel 3.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden alleen voorschriften verbonden die inhouden dat het geluid door die activiteit op geluidgevoelige gebouwen lager moet zijn dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight, als dat aangewezen is gelet op:
Artikel 8.42 (voorschriften milieubelastende activiteit geluid – militaire schietbanen en militaire springterreinen)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het op een militair terrein als bedoeld in bijlage XIII verrichten van een activiteit als bedoeld in:
worden geen voorschriften verbonden die inhouden dat het geluid door die activiteit op geluidgevoelige gebouwen lager moet zijn dan 50 dB Bs,dan.
Artikel 8.43 (voorschriften milieubelastende activiteit geluid – militaire terreinen)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op aan activiteit als bedoeld in de artikelen 3.324, 3.327, 3.332 en 3.335, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden geen voorschriften verbonden die inhouden dat het geluid door die activiteit op geluidgevoelige gebouwen lager moet zijn dan de standaardwaarden, bedoeld in artikel 5.65, eerste lid, aanhef en onder a, tweede, derde of vierde lid.
Artikel 8.44 (toepassingsbereik voorschriften bodembescherming stortplaatsen)
Deze paragraaf is van toepassing op een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het exploiteren van een ippc-installatie voor het storten van afvalstoffen of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats, bedoeld in artikel 3.85, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, anders dan:
Artikel 8.45 (nadere regels)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan nadere regels stellen over de onderwerpen voor zover dat is bepaald in de artikelen van deze paragraaf.
Artikel 8.46 (voorschriften over vakbekwaamheid en opleiding)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden over de vakbekwaamheid en de opleiding van degene die de stortplaats exploiteert en op de stortplaats werkzame personen.
Artikel 8.47 (voorschriften in verband met grondwaterstand)
Artikel 8.48 (voorschriften over onder- en bovenafdichting)
Artikel 8.49 (voorschriften over percolaat)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat percolaat wordt opgevangen, verzameld en vervolgens gezuiverd of afgevoerd zodat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van de bodem.
Artikel 8.50 (voorschriften over ondergrondse stortplaatsen)
Als een omgevingsvergunning betrekking heeft op een stortplaats waar afvalstoffen in de diepe ondergrond worden gebracht, worden voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.51 (voorschriften over nuttige toepassing in uitgegraven ruimten)
Als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit betrekking heeft op het terugplaatsen van winningsafvalstoffen in een bij bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgegraven ruimte met het doel het terrein te herstellen en weer geschikt te maken voor toekomstig gebruik, worden in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden die inhouden dat degene die de winningsafvalstoffen terugplaatst, de passende maatregelen treft, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de richtlijn winningsafval.
Artikel 8.52 (voorschriften over asbest)
Artikel 8.53 (voorschriften over stortgas)
Artikel 8.54 (voorschriften over de terugneembaarheid van voorzieningen)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat het storten zo plaatsvindt dat de gestorte afvalstoffen en de voorzieningen die zijn getroffen op de stortplaats, kunnen worden teruggenomen zonder ingrijpende aantasting van de bodem.
Artikel 8.55 (voorschriften over controlesysteem grondwater)
Artikel 8.56 (voorschriften over oppervlaktewaterlichamen)
Artikel 8.57 (voorschriften over naleving, onderzoek en rapportage)
Artikel 8.58 (voorschriften over bereiken interventiepunten)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat als een voor de stortplaats bepaald interventiepunt wordt bereikt:
Artikel 8.59 (voorschriften over inspectie en keuring)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.60 (voorschriften over goede staat van onderhoud)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.61 (strengere voorschriften)
Aan een omgevingsvergunning kunnen, in afwijking van de artikelen 8.46 tot en met 8.60, voorschriften met strengere voorwaarden worden verbonden dan bedoeld in die artikelen als:
Artikel 8.62 (geldingsduur voorschriften)
Aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het exploiteren van een ippc-installatie voor het storten van afvalstoffen of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats waar op of na 1 september 1996 afvalstoffen worden gestort, worden voorschriften verbonden die inhouden dat de voorschriften die op grond van de artikelen 8.48, vierde lid, 8.49, 8.57, 8.59 en 8.60 van dit besluit aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, nadat de omgevingsvergunning haar geldigheid heeft verloren, nog van kracht blijven totdat de stortplaats op grond van artikel 8.47 van de Wet milieubeheer gesloten is verklaard.
Artikel 8.63 (toepassingsbereik voorschriften winningsafvalvoorzieningen)
Artikel 8.64 (voorschriften over wijziging of herziening van een winningsafvalbeheersplan)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat:
Artikel 8.65 (voorschriften over vakbekwaamheid en opleiding)
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden over vakbekwaamheid en de opleiding van degene die de winningsafvalvoorziening exploiteert en de op de winningsafvalvoorziening werkzame personen.
Artikel 8.66 (voorschriften over aanleg, aanpassing of bouw van een winningsafvalvoorziening)
Artikel 8.67 (voorschriften over beheer en onderhoud van een winningsafvalvoorziening)
Artikel 8.68 (voorschriften over verslaglegging winningsafvalvoorziening)
Artikel 8.69 (overige voorschriften over preventie)
Artikel 8.70 (voorschriften voor een winningsafvalvoorziening categorie A)
Aan een omgevingsvergunning voor een winningsafvalvoorziening categorie A worden voorschriften verbonden die inhouden dat degene die de winningsafvalvoorziening exploiteert:
Artikel 8.71 (broeikasgasemissies of energiegebruik)
Artikel 8.72 (CO2 of energieverbruik)
Artikel 8.73 (overbrenging van afval naar of uit de provincie)
Aan een omgevingsvergunning worden geen voorschriften verbonden die het naar of uit de provincie brengen van afvalstoffen beperken of uitsluiten.
Artikel 8.74 (afbakening maatwerk)
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning zijn de artikelen 2.23, 4.8, 4.31, 4.35, 4.37, 4.46, 4.56, 4.59, 4.65, 4.76, 4.106, 4.442, 4.451, 4.506, 4.1077, 4.1083, 5.14 en 5.16 van het Besluit activiteiten leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.75 (toepassingsbereik en oogmerk)
Deze afdeling is van toepassing op ontgrondingsactiviteiten die niet vergunningvrij zijn op grond van paragraaf 6.2.2, paragraaf 7.2.2 of afdeling 16.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving en is opgenomen met het oog op de doelen van de wet.
Artikel 8.76 (beoordelingsregels ontgrondingsactiviteit)
Artikel 8.77 (voorschriften ontgrondingsactiviteit)
Artikel 8.78 (afbakening maatwerk)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een ontgrondingsactiviteit in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk zijn op het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning de artikelen 6.14 en 7.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.79 (toepassingsbereik en oogmerk)
Deze afdeling heeft betrekking op rijksmonumentenactiviteiten die niet vergunningvrij zijn op grond van hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving en is opgenomen met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.
Artikel 8.80 (beoordelingsregels rijksmonumentenactiviteit)
Artikel 8.81 (voorschriften over archeologische monumentenzorg)
Aan een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit die betrekking heeft op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
Artikel 8.82 (voorschriften over verplaatsen gebouwde monumenten)
Aan een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, worden voorschriften verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie.
Artikel 8.83 (toepassingsbereik en oogmerk)
Artikel 8.84 (beoordelingsregels wateractiviteit)
Artikel 8.85 (voorschriften wateractiviteit)
Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden over het na het staken van de activiteit wegnemen, compenseren of beperken van door de activiteit of het staken daarvan veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem.
Artikel 8.86 (specifieke oogmerken)
Artikel 8.87 (beoordelingsregels stortingsactiviteit op zee)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een stortingsactiviteit op zee, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het Londen-protocol en het Ospar-verdrag.
Artikel 8.88 (beoordelingsregels lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk)
Artikel 8.89 (beoordelingsregels wateronttrekkingsactiviteit)
Artikel 8.90 (beoordelingsregels beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk)
Artikel 8.91 (voorschriften beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die wordt verricht buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, is artikel 8.81 van overeenkomstige toepassing op het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.
Artikel 8.92 (voorschriften lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk)
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, worden aan die vergunning de voorschriften verbonden die noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de maatregelen die voor dat oppervlaktewaterlichaam of voor dat zuiveringtechnisch werk zijn opgenomen in een waterbeheerprogramma, een regionaal waterprogramma of het nationale waterprogramma, als toepassing wordt gegeven aan artikel 5.35, van de wet.
Artikel 8.93 (voorschriften lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk)
Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.26 tot en met 8.35 van overeenkomstige toepassing, waarbij rekening wordt gehouden met de informatiedocumenten, bedoeld in bijlage XVIII, onder C.
Artikel 8.94 (voorschriften wateronttrekkingsactiviteit met infiltratie)
Artikel 8.95 (voorschriften stortingsactiviteit op zee)
Aan een omgevingsvergunning voor een stortingsactiviteit op zee worden voorschriften verbonden in overeenstemming met het Londen-protocol en het Ospar-verdrag.
Artikel 8.96 (afbakening maatwerk)
Artikel 8.97 (algemene gronden – bevoegdheid tot wijziging voorschriften en intrekking omgevingsvergunning)
Artikel 8.98 (specifieke gronden – plicht tot bezien omgevingsvergunning in verband met nieuwe BBT-conclusies)
Het bevoegd gezag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk beziet binnen vier jaar na de bekendmaking van nieuwe of herziene BBT-conclusies over de hoofdactiviteit van de ippc-installatie of de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften voldoen aan die nieuwe BBT-conclusies, aan overige BBT-conclusies en aan informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, die sinds de verlening van de omgevingsvergunning of de laatste toetsing zijn vastgesteld of herzien.
Artikel 8.99 (specifieke gronden – plicht tot wijziging voorschriften)
Artikel 8.100 (specifieke gronden – plicht tot intrekking omgevingsvergunning milieubelastende activiteit en lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk)
Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in als:
Artikel 8.101 (specifieke gronden – bevoegdheid tot wijziging voorschriften omgevingsvergunning milieubelastende activiteit en lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk)
Het bevoegd gezag kan de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in ieder geval wijzigen in verband met het treffen van passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid als bedoeld in artikel 4.22, tweede lid, onder b, van de wet.
Artikel 8.102 (specifieke gronden – bevoegdheid tot intrekking omgevingsvergunning milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk)
Artikel 9.1 (instructieregels projectbesluit)
Artikel 9.2 (instructieregels voor werelderfgoed en erfgoed op de Voorlopige Lijst werelderfgoed)
Artikel 9.3 (instructieregels voor natuurnetwerk Nederland)
Artikel 9.4 (ontheffing instructieregels projectbesluit)
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kan op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap of gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de regels in de paragrafen 5.1.3.2, 5.1.3.3, 5.1.3.4, 5.1.3.5, 5.1.5.2, 5.1.6 en 5.1.7.
Artikel 10.1 (verantwoordelijkheid gegevensverzameling externe veiligheidsrisico’s)
De volgende bestuursorganen verzamelen gegevens over externe veiligheidsrisico’s:
Artikel 10.2 (gegevensverzameling externe veiligheidsrisico’s algemeen)
De bestuursorganen, bedoeld in artikel 10.1, verzamelen de volgende gegevens:
Artikel 10.3 (gegevensverzameling milieubelastende activiteit, anders dan mijnbouw, basisnet en buisleidingen met gevaarlijke stoffen)
Het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 10.1, onder a, verzamelt de volgende gegevens:
Artikel 10.4 (gegevensverzameling mijnbouw)
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat verzamelt de volgende gegevens als het gaat om het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk als bedoeld in bijlage VII, onder E, onder 11:
Artikel 10.5 (gegevensverzameling basisnet, buisleidingen met gevaarlijke stoffen en militaire objecten)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verzamelt de volgende gegevens:
Artikel 10.6 (gegevensverzameling gebouwen en locaties)
De gemeenteraad of het bevoegd gezag dat beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit verzamelt gegevens over de locaties van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties als bedoeld in bijlage VI die in het omgevingsplan respectievelijk de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit zijn toegelaten.
Artikel 10.7 (gegevensverzameling wegen, anders dan het basisnet)
De gemeenteraad of het bevoegd gezag dat beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit verzamelt gegevens over de locaties van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties die in het omgevingsplan respectievelijk de omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit zijn toegelaten.
Artikel 10.8 (register externe veiligheidsrisico’s)
Artikel 10.9 (gegevensverzameling voor overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten)
Artikel 10.10 (overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten)
Artikel 10.11 (monitoring omgevingswaarden luchtkwaliteit)
Artikel 10.12 (gegevensverzameling luchtkwaliteit door gemeenten, provincies en Rijk)
Artikel 10.13 (monitoring andere parameters luchtkwaliteit)
Artikel 10.14 (monitoring andere parameters nec-richtlijn)
Artikel 10.15 (gegevensverzameling beschermde gebieden kaderrichtlijn water)
Het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van de waterschappen, gedeputeerde staten, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verzamelen als gegevens de beschermde gebieden, bedoeld in bijlage IV bij de kaderrichtlijn water, voor zover die beschermde gebieden onder hun beheer vallen.
Artikel 10.16 (monitoring kaderrichtlijn mariene strategie)
Artikel 10.17 (gegevensverzameling inzameling, transport en behandeling stedelijk afvalwater en afvoer slib)
Het bevoegd gezag dat de zorg heeft voor een zuiveringtechnisch werk verzamelt gegevens over de stand van zaken van de inzameling, het transport en de behandeling van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib.
Artikel 10.18 (register beschermde gebieden kaderrichtlijn water)
Artikel 10.19 (verslag inzameling, transport en behandeling stedelijk afvalwater en afvoer slib)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt een verslag op met de gegevens over de stand van zaken van de inzameling, transport en behandeling van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib, bedoeld in artikel 10.17, die door het bevoegd gezag dat de zorg heeft voor een zuiveringtechnisch werk op grond van artikel 10.35, eerste lid, van het Omgevingsbesluit zijn verstrekt.
Artikel 10.20 (monitoring omgevingswaarde zwemlocaties)
Artikel 10.21 (monitoring andere parameters zwemlocaties)
Artikel 10.22 (gegevensverzameling belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens)
Artikel 10.23 (gegevensverzameling voor geluidbelastingkaarten)
Artikel 10.24 (plicht tot opstellen geluidbelastingkaarten)
Artikel 10.25 (verbeelding van gegevens op geluidbelastingkaarten)
Geluidbelastingkaarten verbeelden in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 10.23, vierde lid, en stille gebieden als bedoeld in de artikelen 4.23, tweede lid, en 4.24, tweede lid.
Artikel 10.26 (begripsbepalingen)
Voor de toepassing van paragraaf 10.2.5 wordt verstaan onder:
Artikel 10.27 (aanwijzing bestuursorganen gegevensverstrekking PRTR)
Als instantie als bedoeld in artikel 2, onder 2, van de PRTR-verordening wordt aangewezen het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in bijlage I bij die verordening.
Artikel 10.28 (kwaliteitsbeoordeling PRTR-verslag)
Artikel 10.29 (niet tijdige indiening PRTR-verslag)
Als niet tijdig een PRTR-verslag is ingediend kan het bevoegd gezag uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar verklaren dat geen PRTR-verslag is ingediend.
Artikel 10.30 (inwerkingtreding verklaring niet voldoend of niet tijdig ingediend verslag)
Een verklaring als bedoeld in artikel 10.28, tweede of vierde lid, of artikel 10.29 treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop die verklaring is bekend gemaakt. Als gedurende die termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de verklaring niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
Artikel 10.31 (geheimhouding gegevens)
Artikel 10.32 (gegevensverzameling diffuse bronnen)
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verzamelt gegevens over emissies van verontreinigende stoffen uit diffuse bronnen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 9, van het PRTR-protocol, voor zover het opnemen van die gegevens in het PRTR uitvoerbaar is. De gegevens omvatten ook informatie over de methode die is toegepast om de gegevens te verzamelen.
Artikel 10.33 (PRTR)
Artikel 10.34 (minimale inhoud PRTR)
Artikel 10.35 (gegevensverzameling omgevingsvergunningen rijksmonumentenactiviteit)
Het college van burgemeester en wethouders en, voor zover een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument is gelegen buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeeld gebied, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verzamelen de volgende gegevens over omgevingsvergunningen voor een rijksmonumentenactiviteit:
Artikel 10.36 (register omgevingsvergunningen rijksmonumentenactiviteit)
Artikel 10.37 (monitoring broeikasgassen)
Artikel 11.1 (inwerkingtreding)
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 11.2 (citeertitel)
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteit leefomgeving.