Part of Smart Yellow Suite

WGK001777
Wijziging DNA-besluit o.a. ter versterking informatiepositie deskundige

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Justitie en Veiligheid
Datum uitgave 28 maart 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken ter versterking van de zelfstandige positie van de DNA-databank

Samenvatting

Het ontwerpbesluit voorziet in: 1. versterking van de informatiepositie van de DNA-deskundige ter uitvoering van de motie-Van der Steur c.s., 2. wijziging van de bewaartermijn van het celmateriaal en de DNA-profielen van derden, 3. aanwijzing van haarkleur als uiterlijk waarneembaar persoonskenmerk, 4. toekenning van de bevoegdheid tot inbeslagname van celmateriaal door de FIOD, 5. toekenning van de grondslag tot hit-no-hit vergelijking van de Nederlands DNA-profielen met de DNA-profielen van de BES-gemeenten en Aruba, Curacao en Sint Maarten en 6. enige wijzigingen van technische aard.

Documenten

stb-2017-263 (PDF)

Besluit van 13 juni 2017, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 7 maart 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2051268;

Gelet op de artikelen 151a, tweede, derde, zesde, achtste en elfde lid, 151b, eerste en vijfde lid, 151d, eerste, tweede en vijfde lid, 151da, eerste en vierde lid, 195a, tweede, vijfde en zesde lid, 195b, eerste lid, 195d, eerste en vijfde lid, 195f, eerste, tweede en vijfde lid, en 195g, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 2, vierde, zesde en zevende lid, en 5, derde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en artikel 79, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 mei 2017, nr. W03.17.0073/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juni 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2078138;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL 1

Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

B

In artikel 1b wordt in onderdeel c de punt vervangen door een puntkomma en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, dat luidt:

  1. de haarkleur.
C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

D

De artikelen 4 en 5 komen te luiden:

Artikel 4
1.
Bij het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels van een persoon als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 is een opsporingsambtenaar dan wel een persoon als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder k, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder i, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, voor zover het afnemen van het celmateriaal plaatsvindt bij een veroordeelde en hij in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder d, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen verblijft of vanuit de inrichting vrijheden geniet, aanwezig die:
  1. daarvan proces-verbaal opmaakt dat of een verklaring die:
    1. hij voorziet van een sporenidentificatienummer en de naam, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland van de persoon van wie het celmateriaal is afgenomen of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee de identiteit van deze persoon kan worden vastgesteld, en
    2. waarin hij, indien het een veroordeelde betreft, vermeldt of de veroordeelde al dan niet op grond van artikel 3, derde lid, bezwaar heeft gemaakt tegen het afnemen van celmateriaal door een ander persoon dan een arts of een verpleegkundige.
  2. de verpakking waarin het van de persoon afgenomen celmateriaal is gebracht, van een sporenidentificatienummer voorziet dat gelijk is aan het een sporenidentificatienummer, bedoeld onder a, onderdeel 1°, en
  3. ervoor zorgt dat de verpakking met het celmateriaal, bedoeld onder b, die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het DNA-onderzoek verricht, wordt bezorgd.
2.
De opsporingsambtenaar die het proces-verbaal opmaakt, of de persoon, bedoeld in het eerste lid, die de verklaring opmaakt, is een ander persoon dan de persoon die ingevolge artikel 2, zevende lid, tweede volzin, of artikel 3, tweede of derde lid, wangslijmvlies of haarwortels afneemt.
3.
Indien het celmateriaal op een andere wijze van een persoon als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 is verkregen dan de op de in die artikelen voorziene wijze, of indien het celmateriaal van een derde betreft die overleden of vermist is als gevolg van een misdrijf, verricht de opsporingsambtenaar de handelingen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c. Indien het in de vorige zin bedoelde celmateriaal van een veroordeelde is, verricht de functionaris, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder g, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder h, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de handelingen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c.
Artikel 5
1.
De opsporingsambtenaar voorziet de verpakking met daarin het celmateriaal van een onbekende verdachte van een sporenidentificatienummer en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting. Hij verricht die handelingen zo spoedig mogelijk na het veiligstellen van het celmateriaal of het in beslag nemen van het voorwerp waarop mogelijkerwijs het celmateriaal zich bevindt.
2.
De opsporingsambtenaar voorziet het proces-verbaal van het veiligstellen van het celmateriaal of het in beslag nemen van het voorwerp, bedoeld in het eerste lid, van een sporenidentificatienummer dat gelijk is aan het sporenidentificatienummer, bedoeld in het eerste lid.
3.
De opsporingsambtenaar zorgt ervoor dat de verpakking met daarin het celmateriaal, bedoeld in het eerste lid, die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, na een opdracht van de officier van justitie, de hulpofficier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris tot het daaraan verrichten van DNA-onderzoek, zo spoedig mogelijk bij het laboratorium dat het DNA-onderzoek verricht, wordt bezorgd.
4.
In dit artikel wordt onder opsporingsambtenaar tevens verstaan de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, die werkzaam is bij de bijzondere opsporingsdienst, bedoeld in artikel 2, onder a, van die wet.
E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Het laboratorium waaraan de deskundige is verbonden die het DNA-onderzoek verricht, verstrekt ten aanzien van het celmateriaal waarmee dat onderzoek wordt verricht, terstond na ontvangst van dat celmateriaal aan het instituut de volgende gegevens die het instituut in een centraal bestand vastlegt:
  1. het sporenidentificatienummer, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onder a, onderdeel 1°, en b, en 5, eerste en tweede lid, alsmede het proces-verbaalnummer van de strafzaak waarin het celmateriaal is afgenomen en het parketnummer,
  2. een aanduiding van het misdrijf in verband waarmee het DNA-onderzoek wordt verricht, de maximale gevangenisstraf die op dat misdrijf is gesteld en andere gegevens die van belang zijn in verband met het tijdstip waarop het celmateriaal en het bijbehorende DNA-profiel dienen te worden vernietigd,
  3. de naam van de officier van justitie, de hulpofficier van justitie onderscheidenlijk rechter-commissaris die de opdracht tot het verrichten van het DNA-onderzoek heeft gegeven,
  4. de naam van het laboratorium waaraan de deskundige is verbonden die het DNA-onderzoek verricht en de datum waarop het laboratorium het celmateriaal heeft ontvangen, en
  5. indien het celmateriaal van een verdachte, een veroordeelde, een persoon als bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder g, of een derde betreft, de naam, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland van deze persoon of, indien deze gegevens onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld, en indien het celmateriaal van een verdachte of veroordeelde betreft, het aan hem toegekende strafrechtsketennummer.
F

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 6a
1.
Indien het DNA-onderzoek zal worden verricht in een ander laboratorium dan het laboratorium dat het celmateriaal heeft ontvangen, zorgt het ontvangende laboratorium ervoor dat dat celmateriaal zo spoedig mogelijk in een verpakking dat voorzien is van het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting, wordt bezorgd bij het laboratorium dat het DNA-onderzoek zal verrichten.
2.
Op het ontvangende laboratorium, bedoeld in het eerste lid, is artikel 6, eerste lid, onder d, van overeenkomstige toepassing. Op het laboratorium dat het DNA-onderzoek zal verrichten, is artikel 6, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1.
DNA-onderzoek wordt verricht in het laboratorium van het instituut dat daarvoor door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek.
2.
Het DNA-onderzoek kan in een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut worden verricht, indien dat vanwege de capaciteit van het laboratorium van het instituut noodzakelijk is of indien de officier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris opdracht heeft gegeven dat het DNA-onderzoek in een ander laboratorium wordt verricht.
H

Artikel 8 vervalt.

I

In artikel 9, eerste lid, worden de woorden «het instituut» vervangen door: het laboratorium waaraan de deskundige is verbonden,.

J

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  1. het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a,.
  1. het DNA-profiel van de persoon, bedoeld in het tweede lid, onder a, dat uit het DNA-onderzoek is verkregen en dat op grond van artikel 14, vierde lid, in de DNA-databank mag worden verwerkt, alsmede het overgebleven celmateriaal, toekomen aan het instituut, en.
6.
Indien de deskundige aan een ander laboratorium is verbonden dan het laboratorium van het instituut, voorziet dat laboratorium de verpakking waarin het celmateriaal, bedoeld in het derde lid, onder b, is gebracht, van een sporenidentificatienummer dat gelijk is aan het sporenidentificatienummer waarmee het laboratorium het celmateriaal heeft ontvangen, en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting.
K

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11
Indien het DNA-onderzoek, bedoeld in artikel 151a, zesde lid, eerste volzin, of artikel 195b, eerste lid, eerste volzin, van de wet in een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut zal worden verricht, zorgt het instituut ervoor dat het celmateriaal voor het verrichten van dat DNA-onderzoek, zo spoedig mogelijk in een verpakking die voorzien is van het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting, bij dat laboratorium wordt bezorgd.
L

In artikel 12, tweede lid, wordt «het instituut» vervangen door: het laboratorium dat het DNA-onderzoek verricht,.

M

In de titel van paragraaf 4 wordt «celmateriaal en DNA-profielen» vervangen door: celmateriaal, DNA-profielen en deskundigenverslagen.

N

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

2.
In afwijking van het eerste lid vernietigt het instituut het celmateriaal van een derde die niet tevens een persoon als bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a of b, is, terstond:
  1. indien is vastgesteld dat het DNA-profiel van de derde niet overeenkomt of geen verwantschap vertoont met het DNA-profiel dat in verband met dezelfde strafzaak is verkregen uit het celmateriaal van een onbekende verdachte of een overleden slachtoffer, tenzij de derde schriftelijk toestemming heeft gegeven dat zijn celmateriaal wordt vernietigd zodra de strafzaak in het kader waarvan zijn celmateriaal is afgenomen, is geëindigd in een beslissing om van vervolging of verdere vervolging van de verdachte af te zien, een einduitspraak als bedoeld in artikel 351 of 352 van de wet of een onherroepelijke strafbeschikking of overeenkomstig de termijnen, genoemd in artikel 18a, in het geval waarin de strafzaak is geëindigd in een einduitspraak die een vrijspraak inhoudt, dan wel
  2. zodra het instituut van de derde een afschrift heeft ontvangen van zijn aan het openbaar ministerie verzonden kennisgeving tot intrekking van zijn toestemming tot het verwerken van zijn celmateriaal.
3.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, onder a, laatste zinsnede, bewaart het instituut het DNA-profiel van de derde in het dossier over de strafzaak in het kader waarvan dat DNA-profiel is bepaald en mag het instituut dat DNA-profiel uitsluitend vergelijken met het DNA-profiel van een onbekende verdachte of van een slachtoffer in die strafzaak.
4.
Met het celmateriaal van de derde, bedoeld in het tweede lid, vernietigt het instituut tevens het DNA-profiel dat uit dat celmateriaal is verkregen, de gegevens over hem, bedoeld in artikel 6, eerste lid, het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 10, eerste lid, indien het verslag is opgesteld door een deskundige die aan het laboratorium van het instituut is verbonden, alsmede de gegevens over hem in het dossier, bedoeld in het derde lid.
6.
Het openbaar ministerie verstrekt het instituut de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan het tweede lid, onder a, laatste zinsnede.
7.
Het instituut verstrekt de informatie, bedoeld in het tweede lid, door aan het laboratorium waaraan de deskundige is verbonden die het DNA-onderzoek met behulp van het celmateriaal van de derde verricht of heeft verricht indien die deskundige nog niet de verplichting, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, is nagekomen. Het tweede, vierde en vijfde lid is op dat laboratorium van overeenkomstige toepassing.
O

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

P

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Rechtstreekse toegang tot de DNA-databank hebben:
  1. de directeur van het instituut, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het voeren van het beheer over de DNA-databank, bedoeld in artikel 14, derde lid, of het verrichten van een DNA-onderzoek,
  2. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit vergelijkend onderzoek celmateriaal BES, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
  3. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 1997, 49), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996, 75) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
  4. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (P.B. 1997, 245), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft,
  5. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 2013, 169 ), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164) en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft, en
  6. de medewerkers van de nationale contactpunten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Pb. EU L 210), voor zover zij deze nodig hebben ter uitvoering van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van dat besluit en het de DNA-profielen van de personen, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a tot en met c, d, f en g, betreft.
  1. de deskundigen die aan een laboratorium als bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, verbonden zijn en, voor zover zij aan een Nederlands laboratorium verbonden zijn, door de officier van justitie, de hulpofficier van justitie of de rechter-commissaris benoemd zijn met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten, of, voor zover zij aan een laboratorium verbonden zijn dat in het buitenland gevestigd is, beschikken over een opdracht van de in dat land bevoegde autoriteit, voor zover zij deze nodig hebben voor het verrichten van een DNA-onderzoek,.
  1. Onze Minister, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het ondersteunen van de leden van de rechterlijke macht, de ambtenaren van politie en de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld onder d, en ten behoeve van de uitvoering van zijn taken.
Q

Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 15a
Indien een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut voornemens is zijn werkzaamheden op het terrein van forensisch DNA-onderzoek te beëindigen, zorgt dat laboratorium ervoor dat de afschriften van de verslagen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, die bij dat laboratorium worden bewaard, en de andere gegevens die het in verband daarmee bewaart, voor de beëindiging van die werkzaamheden worden overgedragen aan het instituut, tenzij het laboratorium fuseert met een ander laboratorium als bedoeld in artikel 7, derde lid. In het laatste geval worden de afschriften van de verslagen en de andere gegevens die het laboratorium in verband daarmee bewaart, in dat andere laboratorium bewaard.
R

De artikelen 16 en 17 komen te luiden:

Artikel 16
1.
Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een verdachte terstond, zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat hij niet langer kan worden aangemerkt als verdachte ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt en het een kennisgeving als bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft ontvangen.
2.
Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij een beslissing tot niet-vervolging, een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een onherroepelijke vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
3.
In afwijking van het eerste lid bewaart het instituut het DNA-profiel indien dat profiel in een andere zaak overeenkomt met het DNA-profiel van een onbekende verdachte en degene wiens DNA-profiel het betreft, in die zaak als een verdachte is aangemerkt ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet.
4.
Het instituut vernietigt met het DNA-profiel van de verdachte, bedoeld in het eerste lid, tevens de gegevens over hem, bedoeld in artikel 6, het celmateriaal waaruit dat DNA-profiel is verkregen, het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 10, eerste lid, indien het verslag is opgesteld door een deskundige die aan het laboratorium van het instituut is verbonden, en de andere gegevens die het instituut over hem heeft bewaard in het dossier over de strafzaak in het kader waarvan zijn DNA-profiel is bewaard.
5.
Artikel 13, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
1.
De Justitiële Informatiedienst stelt het instituut in kennis van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid.
2.
In afwijking van het eerste lid blijft een kennisgeving achterwege indien sprake is van een gewezen verdachte, tenzij die gewezen verdachte in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.
Het instituut verstrekt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, door aan het laboratorium waaraan de deskundige is verbonden die het DNA-onderzoek verricht of heeft verricht in het kader van het misdrijf waarin de kennisgeving is gedaan en de deskundige nog niet de verplichting, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, is nagekomen. Artikel 16 is op dat laboratorium van overeenkomstige toepassing.
S

Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd:

1.
Het instituut vernietigt met het DNA-profiel van een persoon, bedoeld in artikel 18, 18a of 18b, tevens terstond de gegevens over hem, bedoeld in artikel 6, eerste lid, het celmateriaal waaruit dat DNA-profiel is verkregen, alsmede het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 10, eerste lid, indien het verslag is opgesteld door een deskundige die aan het laboratorium van het instituut is verbonden, en de andere gegevens die het instituut over hem heeft bewaard in het dossier over de strafzaak in het kader waarvan zijn DNA-profiel in de DNA-databank is bewaard. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut indien het verslag is opgesteld door een deskundige van dat andere laboratorium.
4.
Het instituut verstrekt de informatie, bedoeld in het derde lid, door aan het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, indien een deskundige van dat laboratorium het verslag, bedoeld in het eerste lid, heeft opgesteld. Het eerste en tweede lid zijn op dat laboratorium van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6a

Artikel 11

Indien het DNA-onderzoek, bedoeld in artikel 151a, zesde lid, eerste volzin, of artikel 195b, eerste lid, eerste volzin, van de wet in een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut zal worden verricht, zorgt het instituut ervoor dat het celmateriaal voor het verrichten van dat DNA-onderzoek, zo spoedig mogelijk in een verpakking die voorzien is van het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, en van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting, bij dat laboratorium wordt bezorgd.

Artikel 15a

Indien een ander laboratorium dan het laboratorium van het instituut voornemens is zijn werkzaamheden op het terrein van forensisch DNA-onderzoek te beëindigen, zorgt dat laboratorium ervoor dat de afschriften van de verslagen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, die bij dat laboratorium worden bewaard, en de andere gegevens die het in verband daarmee bewaart, voor de beëindiging van die werkzaamheden worden overgedragen aan het instituut, tenzij het laboratorium fuseert met een ander laboratorium als bedoeld in artikel 7, derde lid. In het laatste geval worden de afschriften van de verslagen en de andere gegevens die het laboratorium in verband daarmee bewaart, in dat andere laboratorium bewaard.

Artikel 16

Artikel 17

ARTIKEL II

Artikel 23, vijfde lid, van het Besluit vergelijkend onderzoek celmateriaal BES komt te luiden:

5.
Rechtstreekse toegang tot de registratie hebben:
  1. de directeur van het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het voeren van het beheer over de registratie van profielen of het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES,
  2. de directeur, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een DNA-onderzoek in het kader van een opsporingsonderzoek of een uit hoofde van de artikelen 181 of 182 van de wet ingesteld onderzoek,
  3. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 1997, 49), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996, 75),
  4. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (P.B. 1997, 245), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164), en
  5. de directeur van het laboratorium, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal (AB 2013, 169 ), voor zover hij deze nodig heeft ten behoeve van het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, 164).

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2017 met uitzondering van artikel I, onder P, onderdeel 1, voor zover het gaat om artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, en artikel II die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden.

stb-2017-479 (PDF)

Besluit van 6 december 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onder P, onderdeel 1, voor zover het gaat om artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, en artikel II van het Besluit van 13 juni 2017, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2017, 263)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 30 november 2017, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2161272;

Gelet op artikel III van het Besluit van 13 juni 2017, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2017, 263);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I, onder P, onderdeel 1, voor zover het gaat om artikel 15, eerste lid, onder b tot en met e, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, en artikel II van het Besluit van 13 juni 2017, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2017, 263) treden met ingang van 1 februari 2018 in werking.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.