Part of Smart Yellow Suite

WGK000364
Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Wet
Fase Bekendmaking
Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Datum uitgave 28 maart 2015
Datum inwerkingtreding -
Per KB Ja

Opschrift

Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen

Samenvatting

Met het oog op de versterking van de positie van ouders, worden onder andere het klachtrecht van ouders en de rechten van de oudercommissies opnieuw vormgegeven en gestroomlijnd.

Documenten

stb-2015-177 (PDF)

Wet van 4 mei 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de positie van ouders die gebruik maken van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal voor de opvang van hun kind te versterken door de houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen te verplichten om zowel een interne- als een externe klachtenbehandelingsprocedure in te stellen en door het adviesrecht van de oudercommissie te wijzigen alsmede enkele andere aanpassingen aan te brengen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt aan de alfabetische rangschikking toegevoegd:

B

De artikelen 1.57b en 1.57c komen te luiden:

Artikel 1.57b
1.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:
  1. een gedraging jegens een ouder of een kind van de houder of van voor de houder of door zijn tussenkomst werkzame personen, en
  2. de overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2.
De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door de houder van een kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk vastgelegd en voorziet er in ieder geval in dat:
  1. de ouder zijn klacht schriftelijk bij de houder indient;
  2. de houder de klacht zorgvuldig onderzoekt;
  3. de houder de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling van de klacht;
  4. de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, wordt afgehandeld;
  5. de houder de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt, en
  6. er in het oordeel een concrete termijn wordt gesteld waarbinnen eventuele maatregelen naar aanleiding van de klacht zullen zijn gerealiseerd.
3.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de regeling, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen daarvan, op passende wijze onder de aandacht van de ouders en handelt overeenkomstig deze regeling.
4.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar een verslag wordt opgesteld waarin ten minste wordt opgenomen:
  1. een beknopte beschrijving van de regeling, bedoeld in het eerste lid;
  2. de wijze waarop hij die regeling onder de aandacht van de ouders heeft gebracht;
  3. het aantal en aard van de door de hem behandelde klachten per locatie,
  4. de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, per locatie, en
  5. het aantal en de aard van de door de geschillencommissie, bedoeld in artikel 1.57c, eerste lid, behandelde geschillen.
5.
Het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt in zodanige vorm opgesteld dat de oordelen niet tot natuurlijke personen herleidbaar zijn, tenzij het de houder betreft.
6.
In het verslag, bedoeld in het vierde lid, worden niet opgenomen:
  1. het woonadres van een gastouder, voor zover op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang is gevestigd, en
  2. het woonadres van de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau, wanneer die houder een natuurlijk persoon is en voor zover het kindercentrum of gastouderbureau niet op dit adres gevestigd is.
7.
Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt opgesteld.
8.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau zendt het verslag, bedoeld in het vierde lid, voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft aan de toezichthouder, genoemd in artikel 1.61, eerste lid, en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
9.
In afwijking van het vierde lid behoeft geen verslag te worden opgesteld indien er in het betreffende kalenderjaar geen klachten bij de houder zijn ingediend.
Artikel 1.57c
1.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau is aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen:
  1. tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en een ouder over een onderwerp als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid;
  2. tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de oudercommissie over de toepassing en uitvoering van artikel 1.60 door de houder.
2.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voor de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de ouder en de oudercommissie verbonden verplichtingen aan de geschillenbeslechting.
4.
Bij beschikking van Onze Minister kan een financiële vergoeding worden verstrekt aan de geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid.
C

In artikel 1.57d wordt «artikel 1.57b» vervangen door: de artikelen 1.57b en 1.57c.

D

Artikel 1.58 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:
  1. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en
  2. het een kindercentrum, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, of een gastouderbureau, waarbij maximaal 50 gastouders zijn aangesloten, betreft.
3.
In de situatie, bedoeld in het tweede lid, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij de onderwerpen, bedoeld in artikel 1.60, eerste lid, biedt de houder de ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie, stelt de houder voor die oudercommissie in dat geval een reglement vast en zijn artikel 1.59, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 1.60 van overeenkomstige toepassing.
E

In artikel 1.59, eerste lid, wordt «na de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, voor de oudercommissie een reglement vast» vervangen door: na de registratie, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, voor de oudercommissie een reglement vast, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid, geen oudercommissie is ingesteld.

F

Artikel 1.60 wordt als volgt gewijzigd:

  1. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd, respectievelijk artikel 1.56, eerste lid, in het bijzonder het beleid dat wordt gevoerd inzake het door de gastouder te voeren pedagogisch beleid.
  1. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 1.57b, eerste lid;.
4.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau voert ten minste eenmaal per 12 maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 1.50, eerste lid, respectievelijk artikel 1.56, eerste lid, in verbinding met artikel 1.56b, eerste lid.
6.
Na vaststelling door de toezichthouder van het inspectierapport, bedoeld in artikel 1.63, eerste lid, bespreekt de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau dit rapport met de oudercommissie.
7.
De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.
G

Artikel 1.60a vervalt.

H

In artikel 1.61, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk gestelde regels» vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

I

Artikel 1.62 wordt als volgt gewijzigd:

J

In de artikelen 1.63, tweede lid, en 1.65, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gegeven voorschriften» vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels.

K

Onder vernummering van paragraaf 2a tot 2b van afdeling 4 van hoofdstuk 1 wordt na artikel 1.66 een paragraaf ingevoegd, luidende:

L

In artikel 1.72, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk» vervangen door: bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59.

M

Na artikel 1.80 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

N

In artikel 2.1, eerste lid, wordt aan de alfabetische rangschikking toegevoegd:

O

Artikel 2.13a komt te luiden:

Artikel 2.13a
1.
De houder treft ten behoeve van ouders een regeling voor de afhandeling van klachten over:
  1. een gedraging jegens een ouder of een kind van de houder of van voor de houder werkzame personen, en
  2. de overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2.
De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door de houder schriftelijk vastgelegd en voorziet er in ieder geval in dat:
  1. de ouder zijn klacht schriftelijk bij de houder indient;
  2. de houder de klacht zorgvuldig onderzoekt;
  3. de houder de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling van de klacht;
  4. de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, wordt afgehandeld;
  5. de houder de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt, en
  6. er in het oordeel een concrete termijn wordt gesteld waarbinnen eventuele maatregelen naar aanleiding van de klacht zullen zijn gerealiseerd.
3.
De houder brengt de regeling, bedoeld in het eerste lid, alsmede wijzigingen daarvan, op passende wijze onder de aandacht van de ouders en handelt overeenkomstig deze regeling.
4.
De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar een verslag wordt opgesteld waarin ten minste wordt opgenomen:
  1. een beknopte beschrijving van de regeling, bedoeld in het eerste lid;
  2. de wijze waarop hij die regeling onder de aandacht van de ouders heeft gebracht;
  3. het aantal en aard van de door de hem behandelde klachten per locatie,
  4. de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, per locatie, en
  5. het aantal en de aard van de door de geschillencommissie, bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, behandelde geschillen.
5.
Het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt in zodanige vorm opgesteld dat de oordelen niet tot natuurlijke personen herleidbaar zijn, tenzij het de houder betreft.
6.
In het verslag, bedoeld in het vierde lid, worden niet opgenomen het woonadres van de houder wanneer die houder een natuurlijk persoon is en voor zover de peuterspeelzaal niet op dit adres gevestigd is.
7.
Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald vanaf welk kalenderjaar het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt opgesteld.
8.
De houder zendt het verslag, bedoeld in het vierde lid, voor 1 juni van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft aan de toezichthouder, genoemd in artikel 2.19, eerste lid, en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
9.
In afwijking van het vierde lid behoeft geen verslag te worden opgesteld indien er in het betreffende kalenderjaar geen klachten bij de houder zijn ingediend.
P

Na artikel 2.13a worden in paragraaf 2 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.13b
1.
De houder is aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen:
  1. tussen de houder en een ouder over een onderwerp als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid;
  2. tussen de houder en de oudercommissie over de toepassing en uitvoering van artikel 2.17 door de houder.
2.
De houder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voor de houder, de ouder en de oudercommissie verbonden verplichtingen aan de geschillenbeslechting.
4.
Bij beschikking van Onze Minister kan een financiële vergoeding worden verstrekt aan de geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2.13c
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de artikelen 2.13a en 2.13b en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Q

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

2.
De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:
  1. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen; en
  2. het een peuterspeelzaal, waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen, betreft.
R

In artikel 2.16, eerste lid, wordt «de aanvraag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, voor de oudercommissie een reglement vast» vervangen door: de registratie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, voor de oudercommissie een reglement vast, tenzij er op grond van artikel 2.15, tweede lid, geen oudercommissie is ingesteld.

S

Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

  1. de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid;.
4.
De houder van een peuterspeelzaal voert ten minste eenmaal per 12 maanden overleg met de oudercommissie over de invulling van het nog te voeren pedagogisch beleid en over het al gevoerde pedagogisch beleid, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid.
6.
Na vaststelling door de toezichthouder van het inspectierapport, bedoeld in artikel 2.21, eerste lid, bespreekt de houder dit rapport met de oudercommissie.
7.
De houder brengt de mogelijkheid om geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de oudercommissie.
T

Artikel 2.18 vervalt.

U

In artikel 2.19, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk gestelde regels» vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

V

Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:

W

In de artikelen 2.21, tweede lid, en 2.23, eerste lid, wordt «de bij of krachtens afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gegeven voorschriften» telkens vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.

X

Na artikel 2.24 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Y

In artikel 2.28, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk» vervangen door: bij of krachtens de artikelen 2.5 tot en met 2.16.

Z

Na artikel 2.28 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

AA

In hoofdstuk 3, paragraaf 1, wordt na artikel 3.8j een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8k
1.
Artikel 1.57b zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, blijft van toepassing op de behandeling van klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van die wet zijn ingediend bij een klachtencommissie als bedoeld in artikel 1.57b, tweede lid.
2.
Artikel 1.81 inzake de vermelding van sancties en maatregelen in het register kinderopvang is alleen van toepassing op sancties en maatregelen die na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgelegd.
3.
Artikel 2.13a zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, blijft van toepassing op de behandeling van klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van die wet zijn ingediend bij een klachtencommissie als bedoeld in artikel 2.13a, tweede lid.
4.
Artikel 2.28a inzake de vermelding van sancties en maatregelen in het register kinderopvang is alleen van toepassing op sancties en maatregelen die na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Z, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn opgelegd.

Artikel 1.57b

Artikel 1.57c

Artikel 1.66a

Artikel 1.66b

Artikel 1.81

Artikel 2.13a

Artikel 2.13b

Artikel 2.13c

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de artikelen 2.13a en 2.13b en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 2.24a

Artikel 2.24b

Artikel 2.28a

Artikel 3.8k

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.