Part of Smart Yellow Suite

WGK000278
wijziging Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet

Updates ontvangen over deze regeling? Log in

Overheid.nl - XML - JSON

Type Algemene Maatregel van Bestuur
Fase Bekendmaking
Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Datum uitgave 11 februari 2020
Datum inwerkingtreding -
Per KB Nee

Opschrift

Besluit [ .....], houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928

Samenvatting

de wijziging geeft invulling aan de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928

Documenten

stb-2020-331 (PDF)

Besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 april 2020, nr. WJZ/ 20071073, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 1, tweede tot en met vierde lid, en 2, tweede en derde lid, van de Natuurschoonwet 1928;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 juni 2020, nr. W11.20.0120/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 augustus 2020, nr. WJZ/20180969, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

B

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5.
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, worden tot de met natuurterreinen bezette oppervlakte van de onroerende zaak uitsluitend natuurterreinen gerekend die zelfstandig dan wel gezamenlijk met direct hieraan grenzende houtopstanden een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 hectare hebben.
C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a
Een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef en onder 2°, van de Natuurschoonwet 1928 vormt een element van het Nederlands cultureel erfgoed, indien:
  1. de onroerende zaak cultuurhistorische waarde heeft, omdat:
    1. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan een bijzondere uitdrukking is van een voor Nederland kenmerkende culturele, sociaal-economische, bestuurlijke, beleidsmatige of geestelijke ontwikkeling;
    2. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan een bijzondere uitdrukking is van een geografische, landschappelijke of historisch-ruimtelijke ontwikkeling, die evident verband houdt met de Nederlandse geschiedenis;
    3. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan een bijzondere uitdrukking is van een technische of typologische ontwikkeling, die haar oorsprong heeft in Nederland of waarvan de ontwikkelaar een Nederlander is die van betekenis is geweest voor Nederland;
    4. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan een bijzondere innovatieve waarde of pionierskarakter heeft, waarbij deze vernieuwing haar oorsprong heeft in Nederland; of
    5. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan een bijzondere herinneringswaarde heeft door zijn verbondenheid met een historische episode die van groot belang is voor de Nederlandse geschiedenis; of
  2. de onroerende zaak architectonische en kunsthistorische waarde heeft, omdat:
    1. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan van belang is voor de geschiedenis van de Nederlandse architectuur of Nederlandse bouwtechniek; of
    2. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan tot het oeuvre van een Nederlandse bouwmeester, architect, ingenieur of kunstenaar behoort dat voor een belangrijk deel in Nederland tot stand kwam.
D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

  1. de oppervlakte van de onroerende zaak voor ten minste 50 percent bezet is met natuurterreinen die voldoen aan artikel 2, vijfde lid, of houtopstanden.
  1. de onroerende zaak bezwaard is met een beperkt recht van vruchtgebruik of erfpacht en de hoofdgerechtigde van die onroerende zaak eigenaar is van de onroerende zaak die is aangemerkt als landgoed als bedoeld in onderdeel b.
6.
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel c, kan een onroerende zaak waarop een of meer golfbanen zijn gelegen, slechts als landgoed worden aangemerkt, indien de oppervlakte van iedere golfbaan voor ten minste 50 percent is bezet met natuurterreinen die voldoen aan artikel 2, vijfde lid, of met houtopstanden, en het overige deel van de onroerende zaak, indien van toepassing, voor ten minste 30 percent is bezet met natuurterreinen die voldoen aan artikel 2, vijfde lid, of met houtopstanden.
E

In artikel 4, aanhef, wordt «terreinen» vervangen door «terreinen en opstallen op die terreinen».

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

  1. terreinen zijn gelegen die worden gebruikt voor de landbouw die als gevolg van bij of krachtens wet geldende beperkingen niet geheel omgeven kunnen worden door houtopstanden, voor zover elk van die terreinen:
    1. ten hoogste een oppervlakte van 5 hectare heeft; en
    2. voor ten minste 75 percent van de omtrek is omgeven door houtopstanden en waar dit niet is toegestaan, door natuurterreinen, waarbij het deel van de omzoming dat uit natuurterreinen bestaat minimaal 5 meter breed is; of
    3. terreinen zijn gelegen die worden gebruikt voor de landbouw waarvoor geen bij of krachtens wet opgelegde beperkingen gelden voor het omgeven met houtopstanden, voor zover:
      1. elk van de terreinen:
        1. ten hoogste een oppervlakte van 5 hectare heeft; en
        2. voor ten minste 75 percent van de omtrek is omgeven door houtopstanden of natuurterreinen; en
      2. voor zover de terreinen voor een deel omgeven worden door natuurterreinen:
        1. de eigenaar aannemelijk maakt dat het met natuurterreinen omgeven meer bijdraagt aan natuurdoelstellingen die voor het gebied gelden op grond van een besluit van bestuursorganen van het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap dan houtopstanden zouden bijdragen; en
        2. het deel van de omzoming dat uit natuurterreinen bestaat minimaal 5 meter breed is.
G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1.
Als inbreuk makend op het natuurschoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt niet beschouwd de omstandigheid dat op de onroerende zaak een of meer kampeerterreinen zijn gelegen, mits er per oppervlakte van 25 hectare ten hoogste één kampeerterrein is gelegen.
H

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

  1. voor zover het betreft een aanvraag ten aanzien van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef en onder 2°, van de Natuurschoonwet 1928, bewijsstukken en kopieën van de literatuur en documentatie waaruit blijkt dat het landgoed een element is van het Nederlands cultureel erfgoed, bedoeld in artikel 2a. De aanvrager verstrekt Onze Ministers op hun verzoek een door een beëdigde vertaler gemaakte vertaling van de ingediende documenten;
  2. ingeval een verzoek wordt gedaan om de onroerende zaak aan te merken als een landgoed met toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel i, bewijsstukken waaruit blijkt dat er bij of krachtens wet opgelegde beperkingen zijn die het voor een eigenaar niet mogelijk maken om te voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel g, onder 1°; en
  3. ingeval een verzoek wordt gedaan om de onroerende zaak aan te merken als een landgoed met toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel j, bewijsstukken waaruit blijkt dat op grond van besluiten van bestuursorganen van het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap, natuurterreinen, waarmee de voor landbouw gebruikte terreinen zijn omgeven, meer dan houtopstanden bijdragen aan de natuurdoelstellingen.

Artikel 2a

Een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef en onder 2°, van de Natuurschoonwet 1928 vormt een element van het Nederlands cultureel erfgoed, indien:

ARTIKEL II

In artikel 6a van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer wordt «artikel 1, eerste lid, onderdelen b en d, en tweede lid, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928» vervangen door «artikel 1, onderdelen b en d, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928».

ARTIKEL III

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

stb-2020-538 (PDF)

Besluit van 15 december 2020 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2020, nr. WJZ / 20243530;

Gelet op artikel IV van het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Het besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 in verband met de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 2020, 331) treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Wetswijzigingen integreren met je processen? Probeer Way 3 weken gratis.